De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 1. De classis Wanswerd (Dokkum) van de Afgescheiden kerken
(1980)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |||||||||||||
V BlijaBlija, midden in vruchtbaar bouwland gelegen, telde in ± 1840 nog geen 1000 inwoners. Al vanuit de verte valt de imposante romano-gotische kerk met haar zadeldaktoren op. De hervormde gemeente was verreweg de grootste in het dorp (900 zielen); ook waren er een 80 doopsgezinden, van wie het kerkje in Blija stond. Ze behoorden tot de gemeente Holwerd-Blija-Vischbuurt. Werd in de morgen van 3 december 1835 de Afgescheiden kerk van Ferwerd door de Cock ‘gesticht’, op de middag van dezelfde dag werd die van Blija gevormd. Gelukkig zijn de oudste kerkeraadsnotulen van Blija, lopend van 3 december 1835 tot oktober 1842, na lang onvindbaar te zijn geweest, weer in Ferwerd in een door ds L.J. Hulst aangelegd copieboek, ontdekt. Ze berusten nu in het archief van de gereformeerde kerk te Blija. Zoals in zo menig notulenboek het geval is, begint ook dat van Blija met een verhaal over de ‘Uitgang en opkomst der gemeente Blija’, waarin rekenschap wordt gegeven van de Afscheiding in dit dorp. Er wordt dan eerst aan herinnerd, dat de hervormde kerkbesturen enige van de beste en godzaligste predikanten, zoals ds de Cock, H.P. Scholte en later A. Brummelkamp, durfden af te zetten. En ‘zoo gebeurde het, dat wij ons niet meer met het zoogenaamd Kerkgenootschap konden vereenigen’. Daarom kwam men een tijd lang in onderlinge samenkomsten bijeen. Toch beviel dit op den duur niet, temeer toen men hoorde, dat hier en daar Afgescheiden gemeenten werden gesticht. Men besloot nu ds de Cock uit te nodigen, die op 2 december 1835 bij Lammert K. Hogendijk te Ferwerd aan de zeedijk arriveerde en daar de volgende dag de gemeente van Blija institueerde. In het notulenboek van Ferwerd lezen we, dat dit in de namiddag van 3 december is gebeurd. Er was zo'n grote toeloop, zowel van hen die zich bij de Afscheiding aansloten, als van nieuwgierigen, dat drie woningen aan de zeedijk vol mensen waren. In de ene woning voerde de oefenaar Jan Siebes Palma het woord, in de tweede Johannes Andriessen uit Sneek, die met ds de Cock was meegereisd, terwijl ds de Cock in de derde sprak en ambtsdragers bevestigde. Toen de diensten waren afgelopen, bleef men op die decemberavond nog tot in de nacht bij elkaar. Wat zullen er een geestelijke gesprekken zijn gevoerd. Intuïtief voelde men aan, dat het een historische avond voor de gereformeerden in Ferwerderadeel was. Volgens het notulen- en lidmatenboek van Blija werden op die 3e december door ds de Cock drie volwassenen gedoopt, nl. de 58-jarige timmerman Bokke Jacobs Amelander (zou hij doopsgezind zijn geweest?) en diens zoons Jacob en Jarig. | |||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||
En verder de volgende kinderen:
De namen van de ouders zullen we in de notulen nog menigmaal tegenkomen, hetzij in positieve, hetzij in negatieve zin. Bij de Afgescheiden kerk van Blija voegden zich op de dag van haar ontstaan - 3 december 1835 - 27 belijdende leden. Dit was niet veel. Maar zo is het vaak het geval bij een moeilijk begin. Hun namen staan in het notulenboek genoteerd, eerst 13 mannen, dan 14 vrouwen. Wie nu bij wie hoorde, valt uit de opsomming niet op te maken. Daarom geven we ze hier, anders gegroepeerd, per echtpaar door. Sjoerd Berends Bekema en Jaapkje Lieuwes Stoker. Deze gardenier was de actieve oefenaar, die later door zijn optreden en houding de gemeente zwaar zou beschadigen. Bokke Jacobs Amelander, de oude timmerman en Janke Jarigs Bijlsma. Hij was pas gedoopt door ds de Cock, met zijn beide jongens, Jacob en Jarig, en werd al dadelijk de eerste ouderling. Menze Siebes Mellema en Antje Hanses Kroodsma. Deze landbouwer onder Blija was een zwager van de bekende voorman der Afgescheidenen in Oenkerk. Reinder Gerbens van Wieren, welke laatste een groot aantal maximale boeten kreeg opgelegd, weigerde die te betalen en wiens huisraad daarom in het openbaar werd verkocht, net als dit het geval is geweest met dat van Douwe M. Buursma uit Ferwerd.Ga naar eindnoot2. Sape Martens van der Velde, gardenier en Wopkje Jacobs Dijkstra, een gardeniersdochter. Sipke Sipkes Postma, bakker en Egbertje Zweitzes Boonstra, dochter van een turfschipper. Postma's zoon Eize deed in 1860 belijdenis, vertrok daarna naar de Theologische school in Kampen. Zijn vader was kort daarvoor overleden. Johannes Gosses Hansma, timmerknecht en Wietske Zweitzes Boonstra. S. Postma en J. Hansma waren dus zwagers. Fopke Gerlands Steensma, arbeider en Lijsbeth Joh. Koning. Steensma was ook een oefenaar. Later kwam hij onder censuur en werd in 1848 zelfs afgesneden. Gelukkig werd hij 4 jaar later na gedane schuldbelijdenis weer in de gemeente opgenomen. In 1852 vertrok hij met attestatie naar Anjum. Johannes Sjoerds Fennema, gardenier en Aaltje Jilderts Postma. Deze gardeniersdochter was Fennema's tweede vrouw. Hij is eerst getrouwd geweest met haar zuster Renske. Volgens een aantekening in het lidma- | |||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||
tenboek heeft hij later ‘de tegenwoordige wereld liefgekregen’, maar gelukkig is hij ook ‘weer teruggekomen’. Joh. Joh. Postma. ‘Heeft onze gemeenschap verlaten en heeft met Demas de tegenwoordige wereld wederom lief gekregen’. Jan Christoffels Nijp, schoenmaker en Grietje Franses Teitsma. Jan Jans Palma, gardenier, zoon van de bekende oefenaar Jan Siebes Palma uit Ferwerd. Hij verhuisde in 1836 naar Ferwerd. Tenslotte lezen we nog de naam van Rinske Klazes Feenstra. Haar man Folkert Jacobs Wierda zou zich een dag later bij de kerk voegen, evenals Hedzer Oenes Terpstra en Klaas Jans Visser. Sommige minder prettige details vermeld bij bovengenoemde namen kunnen ons ervan weerhouden de Afgescheidenen te idealiseren.
In heel de streek werden al geruime tijd vóór de instituering van de Afgescheiden gemeente in Blija conventikels, godsdienstige bijeenkomsten, gehouden waarin dan een oefenaar voorging. We beschikken over enkele processen-verbaal daarvan, die we nu onze lezers niet willen onthouden. Ongetwijfeld is de vroege attentie van de politie toe te schrijven aan de ruchtbaar geworden ‘woelingen’ van de separatisten in Kollumerland, waar reeds op 21 juni 1835 in Burum een Afgescheiden gemeente was gevormd, de eerste in Friesland. Bovendien was de deining, ontstaan om de Cocks schorsing als predikant te Ulrum - zelfs militairen moesten daar worden ingeschakeld - niet onopgemerkt gebleven. Hoe het op zo'n oefening toeging, worden we uit de processen gewaar. Ze hadden helemaal het patroon van een kerkdienst. In onze weergave van het proces-verbaal zullen we tussen haakjes enkele aanvullende opmerkingen plaatsen. Op zondagmiddag 2 augustus 1835 was de agent van politie F. Broekens op last van de grietman naar Sjoerd Berends Bekema, arbeider gegaan, ‘wonende in het huis no. 105, staande in het kleiland onder Blija’ (het land dat lag tussen het dorp en de zeedijk). Toen hij daar 's middags om half vier arriveerde, trof hij 40 à 50 personen aan, ‘zowel mannen als vrouwen’, voor het merendeel behorende ‘tot de arbeidzame volksklasse’ en wonende te Blija, Ferwerd en omliggende dorpen. De meesten zaten, sommigen stonden. Jan Siebes Palma, gardenier, wonende op de Boteburen onder Ferwerd in huis no. 187, stond te preken over psalm 64:5: ‘Om in verborgen plaatsen den oprechte te schieten; haastig schieten zij naar hem en vreezen niet’, een toepasselijke tekst! Na afloop hiervan werden de eerste 2 verzen van psalm 46 gezongen, waarna de bekende oefenaar Sjoerd Berends Bekema, bij wie men nu in huis was, ging preken over vers 7b en 8 van ps. 146: ‘De Heere maakt de gevangenen los. De Heere opent de oogen der blinden; de Heere richt de | |||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||
gebogenen op’. Hij was het ook, die een lang gebed uitsprak, waarin hij dankte voor de genoten zegeningen en een zegen vroeg voor koning en vaderland, voor de ware kerk en de ‘omdwalende broeders’ (waarmee hij doelde op hen die niet meer de hervormde kerkdiensten bezochten en in conventikels samenkwamen). Nadat tenslotte nog gezongen was ps. 146:5, 6, 7 en 8, ging de vergadering om 6 uur uiteen (het had dus 2½ uur geduurd). Drie weken later maakte de politieman weer een proces-verbaal op n.a.v. een godsdienstige samenkomst in hetzelfde huis met dezelfde sprekers en dit was het laatste nog niet. De oefeningen - niet alleen bij Bekema - werden druk bezocht, steeds drukker. Toen de godsdienstige spanningen al meer opliepen - ds van Velzen van Drogeham was inmiddels ook geschorst - konden veroordelingen niet uitblijven, zeker niet, toen in Ferwerderadeel in december 1835 een aantal Afgescheiden gemeenten werd gesticht. We beperken ons nu tot de boeten die ‘Blijsters’ werden opgelegd en zetten ze hier op een rij.
terwijl ze samen de ƒ 4,63 proceskosten moesten dragen. Op diezelfde dag (13 februari 1836) kreeg Fopke Gerlands Steensma, een 29-jarige arbeider uit Blija, met een hele reeks andere personen uit omliggende dorpen ook nog een boete van ƒ 10,00. Nauwelijks waren deze boeten betaald of bovengenoemde personen met nu nog de jeugdige Sipke Sipkes Postma erbij, werden samen beboet tot een bedrag van ƒ 150,00 waarvan oefenaar Sjoerd Bekema het leeuwendeel kreeg te betalen (ƒ 80,-). Oefenaar Fopke Steensma kreeg dezelfde dag (16 maart 1835) nog ƒ 20,00 boete, omdat hij in een huis in Ferwerd als oefenaar was voorgegaan. De door de arme Blijsters moeilijk te betalen boeten waren de oorzaak, dat men nu met niet meer dan 20 personen tegelijk ging vergaderen. Zo ontsnapte men in november 1836 op slimme wijze aan een veroordeling, doordat Bekema pertinent verklaarde, dat bij hem in huis niet meer dan 20 personen waren geweest; hij had de deur van de kamer dicht gedaan. De man sprak de waarheid. Maar al waren er dan maar 20 mensen in huis geweest, daarbuiten leunend tegen ramen of zittend op een daar opzettelijk geplaatste bank, hadden 11 personen het in het vertrek gesprokene kunnen volgen. En werd binnen een psalm aangeheven, dan zong het gezelschap buiten mee. Tot die ‘buitenstanders’ | |||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||
hadden o.a. alle kerkeraadsleden behoord, die edelmoedig hun plaatsen binnen aan anderen hadden afgestaan! Psalmen over het kleiland! Uit de processen-verbaal kunnen we meteen de eerste kerkeraad van de Afgescheiden gemeente van Blija leren kennen:
Bij het noemen van de eerste leden der kerk, hebben we van hen al enkele bijzonderheden vermeld. Eigenlijk was van meet af aan de gemeente van Blija zwak. Al op de eerste vergadering van de classis WanswerdGa naar eindnoot3. - waarop ook de ouderlingen Bokke Amelander en Menze Mellema met de diakenen Sape van der Velde en Sipke Postma aanwezig waren - moest uitvoerig gesproken worden over de treurige toestand, waarin de gemeente verkeerde. Niet alleen in de gemeente zèlf vielen verwarring en ergernissen te constateren, ook in de kerkeraad ging het niet goed. Mellema wilde zelfs zijn ambt als ouderling neerleggen wegens ‘doorbrekende zonden in de gemeente en wegens eigen onbekwaamheid’. En de andere ouderling, Bokke Amelander, waarschuwde of vermaande helemaal niet, hoewel hij wèl op de hoogte was van sommige ‘boze’ dingen, die in de gemeente voorvielen. Met diaken Sape van der Velde was het nog veel erger gesteld: hij maakte zich schuldig aan sabbatschennis en volgens de geruchten ook aan dronkenschap en vechterij (welke geruchten hij overigens ontkende juist te zijn). In de bespreking over dit alles merkten enige classisleden op, dat de oorzaak van het verval der gemeente ook wel eens kon liggen in het optreden van de oefenaar in Blija, Sjoerd Bekema. Deze sprak immers minachtend over het ‘betrachten der plichten’ als over ‘wettische werken’. En aan ‘ongeregeldheden in de wandel’ zou hij niet zwaar tillen. We merken hierbij op, dat dit bij Bekema zou kunnen wijzen op een ongeoorloofde scheiding tussen wet en evangelie, die in die dagen en ook vroeger wel meer voorkwam. Sjoerd Bekema zouden we kunnen noemen een aanhanger van het antinomianisme. Uit deze naam blijkt al, wat de leidende gedachte bij deze dwaalleer is. (‘anti’ is tegen; ‘nomos’ is wet). Een antinomiaan stelt zich op het standpunt, dat een gelovige met de wet niets meer te maken heeft, ja dat elk streven om naar de wet te leven verkeerd is en het gevolg is van een gebrek aan het waarachtig leven uit het geloof. | |||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||
Na een brede bespreking kwam de praeses van de classis, ds S. van Velzen, met het volgende voorstel:
We merken terloops op, dat dit laatste punt ons tactisch gezien niet erg geslaagd voorkomt. De classis keurde van Velzens voorstel echter goed. Helaas verergerde de toestand in Blija snel. En dit was ongetwijfeld vooral de schuld van de man, die bij de Afscheiding in Blija zo op de voorgrond was getreden en die als oefenaar de gemeente aldaar diende, nl. Sjoerd Bekema. Zoals haast wel te verwachten viel, kwam hij in botsing met de ouderlingen Hogendijk en Buursma, die op de classisvergadering van 5 februari '38 aangewezen waren om vanuit Ferwerd in Blija huisbezoek te doen. Toen deze broeders de gemeente te Blija doorgingen en ook bij Bekema aanklopten, wilde deze hen niet eens ontvangen, maar ‘kwam zich met geweld tegen hen verzetten’, m.a.w. de vlam sloeg in de pan. Vermoedelijk was hij ook fel tegen de schorsing van diaken S. van der Velde. De notulen spreken ervan, dat men bij Bekema ‘toegeeflijkheid wegens het schenden van des Heeren dag’, om welke reden van der Velde juist was geschorst, had opgemerkt. Ook tegen andere zonden zou Bekema slap optreden, wat men van hèm te moeilijker verdragen kon ‘omreden dat hij een man was die de Waarheid diep inzag’. En toen een classiscommissie een onderzoek instelde, was bij Bekema blijkbaar de maat vol: hij verklaarde nu niets meer met de gemeente te maken te hebben en sprak minachtend over de stichting ervan. Hij blijkt een echte conventikel-man te zijn, een independentist, die weinig of niet om een kerkenordening (‘kerkregering’) maalde en alle vermaningen, ook op dit punt, van zich afschoof. | |||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||
De verdeeldheid in de gemeente Blija leidde nu vlot tot een scheuring, want er waren vele leden, die in de ban van de welbespraakte Sjoerd waren geraakt. Met hem gingen mee o.a. ouderling M. Mellema en de geschorste diaken S. van der Velde. Uit een aantekening in het lidmatenboek blijkt, dat met de scheuring ook werden meegezogen Sjoerds broer Jan (een ‘korfloper’) en Mellema's vrouw Antje Kroodsma. En nog anderen volgden. 't Werd een puinhoop. Ouderling Mellema en zijn vrouw zijn later teruggekomen; diaken S. van der Velde en vrouw emigreerden naar Amerika. Maar sommigen hebben in hun dwaling volhard. Bij Sjoerd Bekema's naam lezen we in het lidmatenboek: ‘door moedwillige ongehoorzaamheid aan de kerkelijke wetten en aan het gebod des Heeren, heeft hij onze gemeenschap verlaten en is daarom in 1837 onder censuur gesteld en zoo overleden’. Dit sterven vond plaats op 7 januari 1845 te Blija, in zijn huis no. 105, ‘in het kleiland’. Hij is 55 jaar oud geworden.
De trouw geblevenen verloren de moed niet, maar besloten, nu men geen oefenaar meer had, voortaan op zondag in de samenkomsten een preek van een godzalige schrijver te lezen en ‘met gebeden, psalmzingen en dankzeggen des Heeren dag geordend door te brengen’, wat ‘dan ook veeltijds niet zonder des Heeren zegen geschied is; egter werd de opkomst sober, doordien ver de meesten Sjoerd volgden’. Als gevolg van een verordening van de Provinciale vergadering besloot men voortaan geregeld kerkeraadsvergadering te houden. Voor het eerst gebeurde dit op 28 december 1837, dus ruim twee jaar na de instituering van de gemeente! Aanwezig waren de ouderlingen Lammert Hogendijk en Douwe Buursma uit Ferwerd en van Blija zelf de trouw gebleven ouderling Bokke Jacobs Amelander en diaken Sipke Sipkes Postma. Men zat nog steeds met de Bekema-groep. Op 4 januari 1838 wordt meegedeeld, dat ouderling Mellema en vrouw tevergeefs zijn bezocht. Besloten wordt Bekema een brief te sturen en de geschorste diaken van der Velde een vermaanbezoek te brengen. Op de 5e genotuleerde kerkeraadsvergadering (1 maart '38) wordt erover gesproken om de gemeente Blija - nu die zo klein is geworden - met die van Ferwerd te combineren. De classis vindt enkele maanden later, dat dit wel mogelijk is. Intussen heeft een samenspreking tussen van Velzen en Bekema plaats-gevonden, zonder het gewenste resultaat: ‘door opwellende hoogmoed en verwaandheid heeft Bekema niet op gegronde reden op Gods Woord willen agtgeven’. Besloten wordt nu ook Bekema's partijgangers onder censuur te zetten. Geregeld woonden de broeders Hogendijk en D. Buursma van Ferwerd de vergaderingen bij. Blija's gemeente had nog | |||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||
altijd slechts twee kerkeraadsleden, B. Amelander en S. Postma, die beiden zeer gering van zichzelf dachten, zodat op 12 december 1838 Dirk Moorhoff van Marrum, overkwam om met hen in Blija huisbezoek te doen. Deze kon later rapporteren, ‘dat er nog veel levendigheid in sommige Personen gevonden wierd’. Alle geestelijk leven was dus nog niet verstikt. Wat de catechisaties betreft, waar nog niets van gekomen was, werd besloten ouderling Hogendijk van Ferwerd te verzoeken om de grootsten voor zijn rekening te nemen, terwijl dan de kleine kinderen enige vragen van buiten konden leren en die op zondag na afloop van de kerkdienst voor de ouderling of diaken opzeggen. De catechisanten, die ver buiten het dorp woonden, konden gebruik maken van de catechisaties te Jislum (dichtbij Wanswerd), te geven door Dirk P. Postma, die voor dominee werd opgeleid (en later heel bekend is geworden). In Blija zelf was niemand die catechisatie kon geven. De lezer ziet het, de ‘crisis der jeugd’ was in Blija zeer zwaar. De kerkeraad had met kleine kracht grote moeilijkheden te doorworstelen. Het is zonder meer duidelijk, dat de gehalveerde gemeente van Blija tengevolge van de scheuring veroorzaakt door haar voorganger Sjoerd Bekema, donkere jaren meemaakte. En onder de trouw geblevenen was het ook niet alles. In de kerkeraadsnotulen van 7 februari 1839 klinkt de klacht ‘dat er eenige van de gemeente naar Wanswerd liepen’ terwijl enkele weken later genoteerd wordt, dat ‘jongelingen ernstig moeten worden vermaand’. Alles leek donker en lusteloos. Aan catechetisch onderwijs van de jeugd was ook nog niets gedaan, om de eenvoudige reden, dat er geen catechisanten waren opgekomen. Dat de trouwe ouderling Bokke J. Amelander op 18 maart 1839 stierf in zijn huis no. 29 te Blija, 62 jaar oud, betekende uiteraard weer een zware slag voor de gemeente. Nu was van de kerkeraad alleen nog maar diaken S. Postma overgebleven. Op advies van de classis nemen de ouderlingen van Ferwerd de gemeente van Blija onder hun opzicht. Al lang trouwens woonden de ouderlingen Hogendijk en Buursma van Ferwerd de kerkeraadsvergaderingen in Blija bij. Die konden dan mee ingebrachte bezwaren behandelen b.v. van de persoon, die preeklezen en ook het oefenen zonde vond, en meende dat onderlinge samensprekingen de van God gewilde vorm waren; de kerkeraad verwachtte hiervan echter terecht meer ‘ontstichting’ dan stichting.
In de vacature ontstaan door het overlijden van ouderling Bokke Amelander, werd gekozen de jonge bakker (25) Jacob Jacobs Alberda. Hij, en diaken Sipke Postma, ook een bakker, vormden nu de kerkeraad. Ze vergaderden verder zonder de broeders uit Ferwerd. | |||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||
Op 16 september '39 had de zeer kleine kerkeraad de moed om ‘gesterkt door de manslidmaten’ tot het beroepen van een dominee over te gaan. We vragen ons natuurlijk enigszins verwonderd af, hoe de kerkeraad van een gemeente, die de verdwijning nabij leek, dit aandurfde. Dit valt te verklaren uit het feit, dat ds T.F. de Haan zich op Goede Vrijdag van de hervormde kerk te Ee had afgescheiden en dus nu geen vaste gemeente had. Hij kon nu mooi de gemeenten in de classis Wanswerd helpen. Van de 7 uitgebrachte stemmen kreeg hij er 4. Hij bedankte echter, maar assisteerde wel in moeilijke gevallen; daartoe hoorde vooral de hardnekkigheid van de aanhangers van Bekema. Op de classisvergadering van 5 februari 1840 riep Blija de hulp in van ds de Haan om de leden, die onder censuur stonden nog eens op te zoeken, ‘om dan eindelijk alle onbekeerlijken en halsstarrigen van hun gemeenschap af te snijden overeenkomstig Gods Woord en de orde der kerk’. Tot de viering van het Avondmaal kwam men in die dagen ook niet, zodat een boze broeder, die de te Amsterdam gehouden synode met de ‘zale Cajaphas’ durfde te vergelijken, de kerkeraad verweet, dat ‘wij nog minder zijn dan de Menisten, die om het half jaar nog Avondmaal vieren’. Toch bleef er in Blija - ondanks veel zwakheid en gebreken - nog honger naar de Waarheid. Wanneer dan ook op een zondag de theologische student Dirk Postma voorgaat tot driemaal toe, kan de kerkeraad notuleren: ‘Wij hebben veel volk gehad’.
Op 29 maart 1841 wordt de uit twee personen bestaande kerkeraad versterkt door de verkiezing van Pier Jacobs Bouma, arbeider, tot diaken, die kort daarop door ds de Haan werd bevestigd. Op 27 oktober 1841 werd gesproken over samengaan met Ferwerd. Niettemin besloot de kerkeraad ‘op zichzelf te blijven, zoo lang het de Heere behaagt en wij niet duidelijk kunnen zien, dat de Heere de gemeente wil vernietigen en wij niet langer kunnen bestaan’. Doordat diaken P. Bouma al spoedig naar Marrum verhuisde, moest er opnieuw een kerkeraadslid worden gekozen. Het resultaat was, dat diaken S.S. Postma nu naast J.J. Alberda ouderling, en dat Jacob Folkerts Wierda diaken werd. Deze kerkeraadsleden moeten geestelijk wel sterk zijn geweest. Ze besluiten nu ook zelf huisbezoek te doen, zowel bij leden als bijwoners, wat ze om hun gevoel van onbekwaamheid nog niet hadden aangedurfd; alleen voor het catechiseren zullen ze nog hulp van Ferwerd vragen. In de kerkeraadsvergadering van 30 december 1841, waaruit we via de notulen laatstgenoemde gegevens hebben geput, waren ook aanwezig Fopke Steensma, Joh. Hansma, Hedzer Terpstra, Jan Nijp, A. Dreijer en J. Amelander. Het was dus een vergadering van de kerkeraad met de | |||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||
manslidmaten. Omdat de kerkeraad maar één diaken telde, ging men over tot het kiezen van iemand ‘die met de tweede Buidel omgaat voor de Kerk’. Het werd Johannes Gosses Hansma, de zwager van ouderling Sipke Postma. Toen de zakelijke punten waren afgehandeld, spraken de mannen nog op bevindelijke wijze met elkaar ‘over de goedertierenheden Gods wegens zijn kerke; dat hij de getrouwe verzorger is van alle nooden en behoeften van zijn volk en ook toont nog met ons te willen zijn’. Zoiets was in de Afgescheiden kerkeraden van toen niets ongewoons en de synode van Amsterdam (1836) had het zelfs aanbevolen. | |||||||||||||
Einde van het zelfstandig bestaan - 1843In 1842 deed de kerkeraad wat hij kon. Hij vermaande de leden van de gemeente om in de gezinnen Gods Woord meer als regel te gebruiken, ‘om 't zelve te lezen en te zingen en de ouders hebben wij verpligt om haar huis voor te gaan in gebed’. Dit hardop voorgaan in gebed was voor vele schuchtere vaders altijd een moeilijk iets. Ze misten daartoe de vrijmoedigheid. De notulen van menig Afgescheiden gemeente laten dit duidelijk blijken. En het was goed, dat steeds weer gewezen werd op de priesterlijke taak van de vader (of moeder) in het gezin. Menne Kooistra uit Ferwerd kwam in Blija catechiseren en beviel goed. Men besloot ook weer geregeld driemaal per zondag te vergaderen. Het Avondmaal werd ook gevierd, wat blijkt uit het feit, dat een lidmaat zich van het Avondmaal onthouden had. De reden hiervan was, dat de kerkeraad hem bij het huisbezoek verboden had het mee te vieren, omdat hij op zondag de watermolen liet malen. Nu spoorde de kerkeraad hem echter aan dat sacrament wèl te gebruiken, omdat de laatstgehouden synode zulke leden wilde toelaten tot het Avondmaal. Toch bleef het kerkelijke leven moeizaam verlopen. Financieel was men uitgesproken zwak. De ƒ 60,- huur voor een vergaderplaats op zondag kon men niet meer betalen. De classis oordeelde dan ook weer eens, dat het het beste was, als de gemeente van Blija zich verenigde met die van Ferwerd. Maar dit vonden de broeders van Blija weer een groot bezwaar en men zou proberen niet langer ‘in de winkel’ te vergaderen, maar ‘een goede kamer’ te krijgen. (Met die ‘winkel’ zal wel de timmerwerkplaats van Amelander bedoeld zijn). Het mocht echter alles niet meer baten. Onder de laatste notulen - die van 11 oktober 1842 - staat met een andere hand geschreven, dat de gemeente van Blija ‘na verloop van weinig tijds bij die van Ferwerd (is) ingesloten als eene Kerkelijke parochie’. Dat was in 1843. Het zou tot 1860 duren, voor de gemeente van Blija haar zelfstandigheid herwon. Van 1843-'60 hebben de Afgescheidenen van Blija dus bij de gemeente te Ferwerd gehoord. Daar zaten in de kerkeraad ook altijd enige leden | |||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||
uit Blija, b.v. ouderling Sipke Sipkes Postma, hiervoor reeds verschillende keren genoemd. In het lidmatenboek lezen we van hem het volgende loffelijk getuigenis: hij ‘heeft zijn ambt op eene voorbeeldige wijze bekleed, tot dat God hem den 1 Nov. 1859 door den dood heeft afgelost, in eene blijde hoop op zaligheid, tot droefheid van heel de Gemeente’. Hij heeft het herrijzen van de gemeente Blija dus niet meer mogen meemaken. Zijn zoon Eize (1843-1916) is dominee geworden, we schreven het al. In diens In Memoriam lezen we nog van de vader: ‘Zijn vader was een godvrezend mens, een voorvechter van de Afscheiding, die in zijn buurt vele zg. oefeningen hield. De jonge Eize was meestal zijn metgezel en vergezelde dikwijls zijn vader, als er in de omtrek een geliefd predikant optrad. Door wat Eize hoorde in deze godsdienstige samenkomsten en mee door het luisteren naar de vrome gesprekken van velen van Gods kinderen, die dikwijls bij zijn vader thuis samen kwamen, kwam reeds vroeg de begeerte in zijn hart op om Evangeliedienaar te worden. Hij smeekte er zijn vader nog om op diens sterfbed en deze gaf met blijdschap zijn toestemming.Ga naar eindnoot4. | |||||||||||||
Opnieuw geïnstitueerd - september 1860In het tweede notulenboek lezen we dat in de laatste jaren van de ‘eenheid’ met Ferwerd ‘vooral het dorp Blija voorspoedig was en tengevolge daarvan begonnen de leden van Blija in het begin van 1860 te denken om met Hoogebeintum eene gemeente op zich zelve te herworden’. De kerkeraad van Ferwerd voelde hier eerst niet zoveel voor, omdat de drie dorpen Ferwerd, Blija en Hoogebeintum samen een dominee hadden beroepen, voor wiens onderhoud zij ook samen verantwoordelijk waren. Maar toen aan Hoogebeintum, dat oorspronkelijk bij Blija hoorde, de vrijheid gelaten werd om desgewenst bij Ferwerd te blijven, kon de band tussen Blija en Ferwerd ook met goedkeuring van classis en provinciale vergadering worden losgemaakt. En op 20 september 1860 is - aldus de notulen - de gemeente ‘gesticht’ door ds J.J. Kuiper te Wanswerd, die door ds L.J. Hulst van Ferwerd ‘daartoe verzocht werd’. De gemeente bestond toen uit 200 zielen. Drie ambtsdragers waren met de nieuwe gemeente uit Ferwerd vertrokken, n.l. de ouderlingen Harm Ulbes Smits en H.P. Damsma, en diaken J.B. Amelander. Eelke W. Elzenga werd er als nieuwe diaken bijgekozen en bevestigd door ds Kuiper, die vooraf preekte over 1 Sam. 12:24: ‘Vreest slechts den Heere, en dient hem trouwelijk met uw gansche hart; want ziet hoe groote dingen Hij aan ulieden gedaan heeft’. Opgewekt aanvaardde de kerkeraad, die ouderling Smits tot praeses koos en tot scriba diaken E.W. Elzenga, vader van de latere ds G. Elzenga te Kampen, zijn arbeid. | |||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||
Een schone dag voor de gemeente was 20 maart 1861, toen - zoals de notulen vermelden - ‘de eerste steen van het nieuwe kerkgebouw is gelegd door Douwe Klazes Wielenga, student aan de Theologische Hoogeschool te Kampen’. Bij die gelegenheid sprak hij voor een talrijke schare een stichtelijk woord over Haggaï 1:8: ‘Klimt op het gebergte en brengt hout aan, en bouwt dit huis, en Ik zal een welgevallen daaraan hebben en verheerlijkt worden, zegt de Heere’. De toespraak, die volgens de notulen zijn ‘eerste rede’ in het openbaar was, werd ‘met genoegen aangehoord’. De ouders van de jonge student, Klaas Douwes Wielenga, de vader, wagenmaker (‘baes weinmakker’) te Blija en Trientje Wijbes Faber hadden zich, de smaad der wereld niet achtend, bij de Afgescheiden gemeente van Ferwerd aangesloten (die van Blija was immers in 1843 te niet gegaan). Op 18 november 1855 zijn hun nog ongedoopte kinderen Wijbe, Tjalling, Tjitske, Frouwkje en Hielke gedoopt worden, terwijl hun oudste zoon Douwe, te oud om nog de kinderdoop te ontvangen, na een paar jaar geloofsbelijdenis deed en toen is gedoopt (17 jaar). En hij, de veelbelovende discipel van de Theologische school (later professor) heeft dan van het nieuwe kerkgebouw de eerste steen mogen leggen.Ga naar eindnoot5. In ds P.J. van Smeden, die als kandidaat beroepen was, ontving de Chr. Afgescheiden gemeente van Blija in mei 1862 haar eerste predikant. Blija is de moedergemeente geworden van de Chr. Geref. kerk (zo heette ze toen) te Holwerd (1872) en ook Hollum op Ameland is een dochtergemeente van Blija te noemen. In de notulen van Blija lezen we, dat ds van Smeden onder toezicht van de ouderlingen H.P. Damsma en A.A. Dreijer op 12 juni 1866 op het eiland Ameland de volgende personen tot leden heeft aangenomen: Teunis Jans Bakker, Dirk Jans Bakker, Baukje Dirks Kat, Bruin Jans Zwart, Tjeerd Pietersma van der Mei en Antje Dirks Smit en dat bij die gelegenheid ook enige kinderen zijn gedoopt. Deze werden dus nog in Blija ingeschreven. En toen de classisvergadering van 9 augustus toestemming tot instituering van een gemeente Hollum gaf en als commissie hiervoor de predikanten P.J. van Smeden en J.F. ten Hoor van Ferwerd met de ouderlingen A.A. Dreijer en S.S. Postma aanwees, is het onder leiding van ds van Smeden, die vooraf een preek hield over 1 Cor. 15:58, op 11 september 1866 tot instituering gekomen. Zo schoot de gemeente van Blija haar ranken uit tot aan de zee (ps 80:12), ja tot over de zee, en mocht zelve gezegend, zegen rondom zich verspreiden. Zo eindigt ds J. Douma op oudtestamentisch-dichterlijke wijze zijn artikelen over Blija, waarvan we een dankbaar gebruik hebben gemaakt.Ga naar eindnoot6. |
|