De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 1. De classis Wanswerd (Dokkum) van de Afgescheiden kerken
(1980)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV FerwerdFerwerd, het hoofddorp van het agrarische Ferwerderadeel, was ± 1840 een vrij grote plaats. Reeds vanuit de verte viel de grote hervormde kerk met haar zware zadeldaktoren op. In deze vruchtbare kleibouwstreek langs de Waddenkust lagen de statige boerderijen wijd en zijd in het land verspreid. Tot Ferwerderadeel behoorden de dorpen en dorpjes Ferwerd, Hoogebeintum, Hallum, Marrum, Westernijkerk, Blija, Wanswerd, Genum, Reitsum, Jislum en Lichtaard. De Afgescheiden kerken van Ferwerd en het vlakbij gelegen Blija zijn 3 december 1835 resp. 's morgens en 's middags door ds H. de Cock geïnstitueerd. In de 36 pagina's tellende beschrijving van de ‘Uitgang, Opkomst en verdere handeling der Afgescheidene Gereformeerde Gemeente Ferwerd’, te vinden in Ferwerds oudste notulenboek, lezen we daarvan. Hieraan vooraf gaande schreef de eerste scriba van de kerk, Douwe Menzes Buursma ook nog een aantal als motto gebruikte tekstwoorden neer.Ga naar eindnoot1. Nadat de schrijver van de inleiding van het notulenboek zijn droefheid had uitgesproken over de afwijking van en het verval in de hervormde kerk en over de smaadheid de predikanten de Cock, Scholte en Brummelkamp aangedaan, ‘wierden wij’, zo schrijft hij, ‘ook gedwongen om ons onderling te vergaderen en te zoeken naar de redelijke en onvervalste melk van het zuivere woord tot voedsel van onze dorre en amegtige zielen, hetwelk dan ten eersten plaats had bij Sjoerd Beens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bekema’, die tot de gemeente van Blija behoorde. Bij hem vergaderde men met een klein aantal mensen. Dit gebeurde dan op zondagavond, na 3 uur, dus na de officiële middagdienst in de hervormde kerk, want er waren enkelen, die nog niet geheel met de hervormde kerk wilden breken. Men kon dan 's middags nog de kerkdienst bij wonen en 's avonds naar het conventikel gaan. Hierin werd gebeden en gezongen en een deel van Gods Woord verklaard door de als oefenaars optredende Jan Sijbes Palma en de al genoemde Sjoerd Beens Bekema. Al spoedig, zo gaat het verhaal verder, werden de samenkomsten druk bezocht, maar lang niet iedereen was nog rijp voor afscheiding van de hervormde kerk. Men besloot om advies in te winnen bij ds H. de Cock en schreef hem een brief. Nu wilde het geluk, dat de mogelijkheid aanwezig was om de Cock persoonlijk te spreken, want deze moest toch naar Leeuwarden komen om daar voor de rechtbank te verschijnen, omdat hij in Burum voor meer dan 20 personen had gepreekt. Daarom verzocht de Cock de broeders uit Ferwerd en Blija hem in de Friese hoofdstad te ontmoeten. En zo reden Lammert K. Hogendijk en Douwe M. Buursma van Ferwerd en Sjoerd B. Bekema van Blija, naar Leeuwarden. Daar hadden ze een goed gesprek met de Cock, maar hoeveel goeds ze ook hoorden, ‘wij lagen nog niet vlak om ons aan te sluiten’, zo zegt het verhaal. Daarvoor waren 3 redenen: 1) hun samenkomsten konden nog ongehinderd worden gehouden, 2) het getal van hen, die zich wilden afscheiden, was klein, 3) het wachten was op ds Simon van Velzen ‘Gereformeerd Leeraar op de Drogeham, die getrouw voor de waarheid uitkwam en ook al gedurig vervolgd wierd’. Aarzelden de broeders dus nog, de ‘vijanden’ hebben meegewerkt tot een beslissing. Immers, mocht men eerst in groten getale vrij vergaderen, van het grietenij-bestuur kwam bericht, dat men met niet meer dan 20 personen mocht samenkomen. De broeders hebben daarop aan de grietman van Ferwerderadeel een aangrijpend verzoekschrift gezonden, door meer dan 100 personen uit Ferwerd, Blija, Marrum en Hallum ondertekend. Hierin werd vrijheid van godsdienst en geweten gevraagd en het eindigde met de bede, dat God de grietman weldadigheid mocht bewijzen ‘als enen Voedsterheer Zijner Kerk, handhaver van Regt en gerechtigheid en voorstander der beide tafelen zijner Goddelijke Wet’. Dit verzoek om vrijheid van godsdienst en geweten werd op aansporing van de Gouverneur van Friesland door de grietman van Ferwerderadeel afgewezen. Grietman Westenberg was persoonlijk niet de kwaadste. Hij woonde op Harstastate onder Hogebeintum. Oogluikend liet hij de samenkomsten op zondagmiddag toe. Volgens de overlevering werden er wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
samenkomsten gehouden met 300 aanwezigen. Hij heeft bij de Gouverneur nog uitdrukkelijk gewaarschuwd tegen ‘krachtige maatregelen’. Uit een brief van 11 november 1835 van de Gouverneur aan de grietman blijkt, dat eerstgenoemde Sjoerd Berends Bekema van Blija bij zich in Leeuwarden had ontboden en hem liet beloven om niet met meer dan 20 personen te vergaderen. De grietman kreeg opdracht erop toe te zien, dat Bekema zijn belofte hield. Het gevolg van dit optreden der overheid was, dat broeders en zusters in Ferwerderadeel, die eerst tegen de afscheiding van het hervormd kerkgenootschap opzagen, nu daarvoor rijp werden. Men onderhield in Ferwerd correspondentie met de broeders in Sneek. Dit valt weer te lezen in het verhaal over de Afscheiding te vinden vóór in het eerste notulenboek. Hoewel men feitelijk wachtte op de ‘uitgang’ of schorsing van ds S. van Velzen, hebben de broeders van Sneek aan ds de Cock geschreven over te komen ‘om de gemeenten te bevestigen’. Dit gebeurde. Op 27 november 1835 bevond de Cock zich in het Friese land en institueerde gemeenten in Bolsward en Sneek. Enkele dagen later (1 december) reisde hij over Harlingen via Sexbierum naar Minnertsga, met als gevolg: drie nieuwe Afgescheiden gemeenten. Vanuit Sneek hadden de Ferwerder broeders bericht gekregen, dat ze ds de Cock en ouderling Joh. Andriessen uit Sneek moesten afhalen van Minnertsga, waar de Cock ook een gemeente zou institueren en wel op 1 december 1835. Drie mannen werden daarvoor aangewezen. Het waren Lammert K. Hogendijk, Douwe M. Buursma uit Ferwerd en Fopke G. Steensma uit Blija. Zo reden deze drie naar Minnertsga en namen de Cock en Joh. Andriessen mee naar Ferwerd, waar ze in de late avond van woensdag 2 december arriveerden. De Cock logeerde die nacht in de boerderij van Dieuke Oeges, de weduwe K. Hogendijk, onder de zeedijk, bij wie haar toen nog ongetrouwde, 36-jarige zoon Lammert Hogendijk inwoonde. Hoewel men eerst niet van plan was, zowel in Ferwerd als in Blija afzonderlijk een gemeente te stichten, raadde de Cock toch sterk aan dit wel te doen. En zo institueerde hij de volgende dag 's morgens om 9 uur bij Lammert Hogendijk de Afgescheiden gemeente van Ferwerd en 's middags die in het vlakbij gelegen Blija (3 december 1835). Op de avond van die dag doopte de Cock in de boerderij aan de zeedijk onder Ferwerd ook nog 5 kinderen en 3 volwassenen. De laatsten waren de oude Bokke Jacobs Amelander, meester timmerman te Blija, en diens twee zoons. Ze zullen allicht doopsgezind zijn geweest (en afkomstig van Ameland). De vijf gedoopte kinderen waren resp. van Sjoerd Berends Bekema, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fopke Gerhards Steensma, Sape Martens v.d. Velde, Johannes Sjoerds Fennema en van Jan Jans Palma, allen gardeniers, wonende te Blija. De namen van de vaders zullen we in de notulen nog veelvuldig tegenkomen. Het is bekend, dat de Cock in elk kerkdorp, waar het maar even mogelijk was, een zelfstandige Afgescheiden gemeente probeerde te stichten. Dit bewijst, dat hij oog had voor de betekenis en het belang van de kerkelijke ambten en de plaatselijke kerk. De conventikels hingen als los zand aan elkaar, zodat het institueren van een ambtelijk geleide, plaatselijke kerk van uitermate groot belang was, juist voor het bestaan resp. voortbestaan van de kerk. De boerderij aan de ‘Zeedijk’ te Ferwerd, waarin Lammert K. Hogendijk heeft gewoond en waarin de Afgescheiden kerk van Ferwerd op 3 december 1835 door ds H. de Cock is geïnstitueerd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Instituering 3 december 1835In die eerste institueringssamenkomst in de genoemde boerderij van Lammert Hogendijk aan de zeedijk had ds de Cock tot tekst van zijn preek gekozen Openb. 18:4: ‘En ik hoorde een andere stem uit den hemel, zeggende: Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij aan hare zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van hare plagen niet ontvangt’. Maar toen hij nog maar net met de verklaring van zijn tekst was begonnen, kwamen enkele politie-mannen binnen om te zien of er ook boven het getal (20) vergaderd werd, hoewel ze voorgaven opdracht te hebben om te onderzoeken of er ook doop en Avondmaal zouden worden bediend, want dan zouden ze tot vervolging moeten overgaan. Toen de politie was binnengekomen, had ds de Cock zijn preek onderbroken en gezegd, dat er die morgen geen sacramentsbediening zou zijn. Vervolgens verzocht hij de aanwezigen te zingen ps. 68:8, en daarna het 11e vers van dezelfde psalm, waarop hij zijn preek voortzette en de politie verdween. Na het beëindigen van de preek ging de Cock tot instituering van de gemeente over. Hij hield een korte toespraak tot de leden en vroeg hen of zij zich waarlijk door de krachtdadige en onweerstaanbare werking van de Heilige Geest gedrongen voelden zich te onderwerpen aan Jezus Christus als het enig Hoofd van Zijn kerk. ‘Deze en nog meer andere stukken wierden ons voorgehouden’. Ook de tere vraag ‘waarop wij hadden te antwoorden of wij waaragtig geloofden, dat wij bij bevinding kenden en geleerd hadden, dat wij door de verdiensten van Jezus Christus deel genoten waren geworden van de Verbonden der Beloften’. Veertien mannen en zes vrouwen lieten hierop in het huis van de boerderij aan de zeedijk hun ja horen. Weinig zullen ze vermoed hebben, dat ze meemaakten en meewerkten aan het historische ogenblik van het herrijzen van de gereformeerde kerk in hun dorp. Hun namen zijn, dank zij het verhaal, voor het nageslacht bewaard gebleven, vóór in het notulenboek. Hier volgen ze (met enkele bijzonderheden):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zes vrouwen waren:
Tot ouderling werden gekozen:
Tot diakenen:
Ze werden dadelijk bevestigd ‘om de gemeente des Heeren in alle vervolgingen te weiden en te leiden en ach, mochte de Heere hen meer en meer getrouw maken om te staan en te strijden tegen de listige omleiding des Satans en te waken voor de verleidingen der wereld’. We laten hier nog een aantal bijzonderheden over ouderling Douwe M. Buursma volgen: In 1846, een jaar van grote armoede tengevolge van de in 1845 opgetreden aardappelziekte, verschenen Liederen op de tegenwoordige, droevige en drukkende omstandigheden, met een Aanspraak aan al mijne Land- en Geloofsgenoten door Douwe Menzes Buursma, lidmaat van de Christelijke Afgescheiden Gemeente te Ferwerd (1846). We kregen van zijn achterkleinzoon D.G. Buursma te Ferwerd een afschrift ter inzage.Ga naar eindnoot4. Ook is bewaard gebleven een door ds K. Kuiper te Ferwerd na het sterven van Douwe M. Buursma gesproken en geschreven woord ter nagedachtenis. Buursma werd 12 april 1880 begraven. Op die begrafenis ging | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de predikant uit van de woorden: ‘En dat wij door vele verdrukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk Gods’. We halen uit de toespraak enkele bijzonderheden aan. ‘Dit woord der Schrift is nog gedurig bevestigd aan onze nu overleden broeder D.M. Buursma. Woensdag ontsliep hij, ruim 81 jaar oud. Vanaf het begin heeft hij aan de zijde der Afgescheidenen de hitte van de strijd doorleefd. Verachting, spot en smaad waren ook zijn deel. Hij behoorde niet tot de rijken dezer wereld. Verscheidene malen is hij tot boeten veroordeeld. Daar hij niet in staat was deze te betalen, werd op een zondag zijn hele inboedel verkocht, maar hij mocht als de gelovige Hebreeën de beroving zijner goederen met blijdschap aanzien. Nooit is hij rijk geworden, maar tot het laatst toe had hij geen gebrek aan enig goed. De laatste jaren was hij deurwachter in de kerk. Hij vergenoegde zich niet alleen met die nederige betrekking, maar het was hem daar goed: liever een dorpelwachter dan gewend aan d' ijdele vreugde in 's bozen tent. Een langzaam verval van krachten sloopte zijn aardse tent. Al lang kon hij niet meer naar het bedehuis ‘hem zo dierbaar’. Op bed getuigde hij tijdens smart en lijden nog gedurig van Gods goedertierenheden. Doorgaans kalm en somtijds zeer blijmoedig liet hij zich zinken op vrije genade. Met een psalm op de lippen en in het hart legde hij eindelijk het matte hoofd ter ruste. Een lange rij van vrienden en bekenden volgde bij de begrafenis het lijk. Zijn uitvaart was plechtig. Geen grafzerk dekt zijn gebeente. Geen bloemenkrans verzierde zijn doodkist, maar och, deze verwelken toch ook. De groene zoden op zijn graf zullen straks heerlijk ontspruiten; zij zijn veeleer een beeld der opstanding tot het nieuwe leven.’ Dit enkel woord - aldus ds Kuiper - zij een geringe hulde aan één onzer eerste strijders. Maar meer nog zij het een danktoon voor Gods genade en trouw. En ons roept het toe: let op de vrome en zie naar de oprechte, want het einde van die man zal vrede zijn, zo besloot ds Kuiper zijn toespraak.
In de middag van donderdag 3 december 1835 werd de gemeente van Blija geinstitueerd en de dag daarop die van Marrum. De volgende dag - een zaterdag - zijn ds de Cock en J. Andriessen vertrokken naar de Drogeham om ds van Velzen in zijn moeilijke omstandigheden op te zoeken en twee dagen later keerde de Cock weer naar zijn gezin terug. De geschorste ds van Velzen zou zich enkele dagen later van het hervormd kerkbestuur afscheiden. In de drie gemeenten Ferwerd, Blija en Marrum waren geregeld optredende oefenaren: Sjoerd Beens Bekema die in Blija voorging en Jan Sijbes Palma, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om de andere zondag tweemaal voorging in Ferwerd en in Marrum. Ook ging deze in de week éénmaal in Ferwerd en éénmaal in Marrum voor. Intussen was de reeds lang verwachte schorsing van ds S. van Velzen te Drogeham een feit geworden. Na zijn breuk met het kerkverband heeft deze ook in Ferwerd gepreekt in een schuur, voor een groot aantal toehoorders. Dit was aanleiding voor de Ferwerders om zich ‘niet meer tot het getal 20 te bepalen, maar de deuren open te zetten en de woningen vol te laten lopen’, waarop Gods goedkeuring kennelijk mocht rusten, ‘want veelen zijn in die tijd toegevoegd’. Op 1 januari 1836 werd ds van Velzen op een vergadering van afgevaardigden van Afgescheiden gemeenten in Friesland, bij J. Meijering te Leeuwarden aan huis, als predikant voor de hele provincie Friesland gekozen. Op die vergadering was Ferwerd vertegenwoordigd door Lammert Klazes Hogendijk. Tevens werd een afgevaardigde gekozen voor de te houden algemene Synode, nl. Pieter Sijmons van der Woude, ouderling te Wanswerd, die de vergadering bij J. Meijering presideerde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste jaren van de gemeente FerwerdHet kerkelijk leven begon nu op gang te komen. Dit blijkt ook uit kleine postjes in het kasboek. Een maand na de instituering waren de buidels (collectezakjes) klaargekomen. De diakenen moesten immers fatsoenlijk kunnen collecteren. Voor het maken van twee ijzers voor de buidels werd aan Pier J. Laverman, mr smid, 50 cent betaald en voor het maken van de stokken aan Tjeerd A. Boersma 15 cent en aan Douwe M. Buursma ‘wegens uitschot’ voor geleverd manchester voor de buidels en verder voor vergoeding van briefport ƒ 2,10. De verzorging van de armen werd nu ook ter hand genomen. De eerste uitgaafpost voor de armen werd gezet op november 1836, nl. ƒ 13,- voor turf. In 1837 bedroeg het totaal bedrag van de uitgaven van de diaconie ƒ 35,72½, waaronder weer een som van ƒ 10,50 voor 20 ton baggelaar turf voor de armen per ton 52½ cent. In die beginperiode vergaderde de Afgescheiden gemeente van Ferwerd wel geregeld, maar niet steeds op dezelfde plaats; vaak moesten vele gemeenteleden er een lange wandeling voor over hebben. Nu eens kwam men bijeen in de boerderij van de ons reeds bekende Lammert Hogendijk aan de zeedijk, dan weer werd een preek gelezen of gehouden in de boerderij van Johannes Douwes Douma, een landbouwer en tevens veearts, op de Heskampen wonende. Deze boer is ook nog een poosje diaken geweest. Zijn graf is nog te vinden in Hogebeintum op het kerkhof om de oude kerk op de hoge terp. Dat steeds vergaderen met meer dan 20 personen had echter onaangename gevolgen. De politie greep in en nu werden de volgende personen voor de rechtbank in Leeuwarden gedaagd: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan Siebes Palma als oefenaar, Douwe Minzes Buursma en Lammert Klazes Hogendijk als ouderlingen, Tjalling Minzes Buursma die als diaken had gecollecteerd en Ynze Jelles van Vliet, in wiens huis verscheidene keren een godsdienstoefening was gehouden. In Leeuwarden werden ze elk afzonderlijk tot ƒ 10 boete veroordeeld ‘zonder ons op grond van Gods Woord te mogen verdedigen’. Later werden de beide ouderlingen Hogendijk en Buursma nog door de veldwachter op het gemeentehuis ontboden, waar men hen nadrukkelijk waarschuwde niet boven het getal 20 te vergaderen, want anders kwam er inkwartiering van soldaten. En wat dit betekende, hoefde men maar in Oenkerk te vragen! De schrik daarvoor zat er zo in, dat de kerkeraad onmiddellijk toegaf en de leden meedeelde dat men voorlopig niet weer met meer dan 20 personen bij elkaar zou komen. Heimelijk was er de hoop, dat reeds opgemaakte processen-verbaal geen verdere gevolgen zouden hebben, maar die hoop bleek ijdel. Want kort daarop verscheen er weer een oproep om voor de rechtbank te verschijnen, waaraan alleen door Hogendijk, die de anderen vertegenwoordigde, gevolg werd gegeven. De eerste boeten werden, om erger te voorkomen, nu betaald. Maar er volgden veel zwaardere boeten nl. voor Jan Sijbes Palma, de oefenaar ƒ 80, Tjalling M. Buursma ƒ 50, Douwe M. Buursma ƒ 40, Lammert K. Hogendijk ƒ 20 en Jildert P. Postma en Tjeerd P. de Boer elk ƒ 10, buiten de kosten. Niet in staat die zware boeten te betalen, zond men samen met de broeders uit Blija en Marrum een adres aan het grietenijbestuur ‘om vrijheid van betaling van boeten’. Het mocht niet baten. Vervolgens probeerde men het bij de gouverneur van de provincie; ook tevergeefs. En nu pakte de rechterlijke macht door. De deurwaarder werd afgestuurd op Douwe en Tjalling Buursma en op Tjeerd de Boer, die niet konden betalen en ook niet wilden betalen o.a. omdat het vonnis h.i. tegen Gods wet en ook tegen de grondwet inging. Douwe Buursma vooral hield het verzet vol, gesterkt door de woorden uit Jesaja 59:19, dat de Heere zou te hulp komen door als Rechter de goddelozen te veroordelen en te verslaan. Maar de deurwaarder liet beslag leggen op zijn ‘meubelen en klederen’ om op 3 juli ‘zijnde op Zondag de dag des Heeren’ verkocht te worden. Natuurlijk was met opzet die zondag gekozen, want nu konden andere Afgescheidenen uit eerbied voor het vierde gebod, niets terugkopen. Het oorijzer van vrouw Buursma werd op een stok omhoog gehouden en ten verkoop aangeboden, zoals nog bij overlevering bekend is. De Heere echter sterkte Buursma ‘want hij mogt gevoelen en geloven dat hem alle dingen medewerkten ten goede, want hij konde de beroving zijner goederen met vreugde aanschouwen’. Van de door de politie opgemaakte processen-verbaal zijn ons een aantal bewaard gebleven. Uit dat van de institueringsvergadering hebben we al enige bijzonderheden meegedeeld. We geven er nog enige van door, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarbij gebruik makend van processen-verbaal geschreven in de maand januari 1836, alle berustend in het archief van het grietenijbestuur. Op zondag 17 januari 1836, 's middags om één uur, was veldwachter Antoni Willems de Jong, wonende in Ferwerd, op last van de grietman, gegaan naar het huis van Ynze Jelles van Vliet, wonende op de zg. Boteburen onder Ferwerd. Daar constateerde hij een samenkomst van wel 50 personen. Bij zijn aankomst werd net gezongen uit psalm 73, waarna als ‘spreker’ optrad Fopke Gerlands Steensma, een arbeider, wonende te Blija. Deze bad eerst ‘met luider stemme’ (men placht vroeger als men in het ‘openbaar’ voorging, al was het maar in een huiskamer, met verheffing van stem te bidden); vervolgens werd er gecollecteerd door Tjalling M. Buursma, waarna genoemde Steensma handelde over Hand. 4 vers 18 en 19 (waarin de apostelen Petrus en Johannes verklaren, dat ze in gehoorzaamheid aan God verder zullen getuigen). Wel een toepasselijke tekst! De slotzang was ps 133:3. Negen dagen later was een soortgelijke samenkomst gehouden in het huis van Douwe M. Buursma, gardenier, wonende in het huis no 110 ‘staande op de groote wal te Ferwerd’. Jan Siebes Palma, gardenier, wonende op Boteburen onder Ferwerd was in dit gezelschap van wel 60 à 70 personen voorgegaan. En op de laatste dag van januari was het weer gebeurd in het huis van Jildert Pieters Postma, een arbeider, ook al wonende op Boteburen, in het huis no 190, waar weer Fopke G. Steensma sprak voor een gezelschap van meer dan 40 personen. De lezer ziet het, de kerkdiensten in Ferwerd en in de directe omgeving vonden gedurig plaats. Toch hebben de Ferwerders, vooral na de veroordeling in Leeuwarden op 16 maart '36, toen de grote klap viel, ervoor gezorgd hun kerkdiensten met niet meer dan 20 personen tegelijk te houden. Dit betekende dus vele samenkomsten in Ferwerderadeel; enige tientallen per week. In april 1836 rapporteerde de grietman aan de gouverneur, dat in de week van 29 maart-4 april in totaal in zijn jurisdictie 55 (!) godsdienstige bijeenkomsten waren gehouden. Dit was wel een piek in het aantal, want de Paasdagen vielen net in die periode. Maar een week later, op zondag 10 april, zijn het er toch nog 24, als volgt verdeeld: 2 onder Hallum, 7 onder Marrum, 5 onder Ferwerd, 2 onder Blija en 8 onder Wanswerd. De volgende tijd blijft het aantal samenkomsten om de 20 per zondag schommelen. En dan te bedenken, dat er maar één predikant was, ds Simon van Velzen, die de hele provincie moest bedienen en natuurlijk maar op één plaats tegelijk kon zijn. Wat hebben de ouderlingen en oefenaars, vaak heel eenvoudige mensen, in die jonge, zij het kleine gemeenten, een zware taak gehad. Naast hun gewone werk, op zondag | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
altijd maar voorgaan in de kerkdiensten o.a. door het lezen van een preek. Over de Afgescheidenen te Ferwerd was dus de vervolging gekomen, maar deze heeft de gemeente geen schade gedaan. Voor de moeilijkheid, dat men met niet meer dan 20 personen mocht vergaderen, werd een uitweg gevonden. In één of twee samenkomsten werd een preek gelezen. ‘Ook bood zich een oefenaar aan om met vrijmoedigheid het Woord Gods te verkondigen’. Deze man was Johannes Douwes Douma, de landbouwer van de Heskampen, ‘die werd aangespoord van den Heere’ om zondags twee of driemaal het Woord te verkondigen ‘en het gaf aan vele Broeders een bijzondere opgewektheid en leven’. Voor de gemeente waren niet verdrukking en vervolging het grootste gevaar, maar de interne moeilijkheden. Er kwam ‘niet lang daarna een doodig- en vadsigheid in de gemeente door de veelvuldige ongestalten’. Ds L. Hulst, die ook de gemeente van Ferwerd gediend heeft, maakt in zijn memoires de zeer ware opmerking, dat in het begin der Afscheiding niemand kwam om belijdenis te doen ‘dan door een of ander vuur daartoe gedrongen, maar er was ook vreemd vuur op het altaar’. Bladeren we even in het lidmatenboek en lezen we dan achter de namen van sommigen, die tot de eerste Afgescheidenen behoorden, opmerkingen als: in zijn dienst als ouderling geschorst of wegens gedurige dronkenschap gecensureerd, of gecensureerd wegens het bedrijf van hoererij of gecensureerd wegens een ergerlijk levensgedrag - dan bespeuren we van dat ‘vreemde vuur’ en krijgen we een indruk van de grote moeilijkheden, die Ferwerds gemeente heeft moeten doorworstelen. Men kon, zoals ds Hulst schrijft, ‘destijds goedkoop den naam van bekeerde verwerven’. Als iemand maar eens een of ander bewijs leverde van de zaak der fijnen voor te staan, ‘dan werd hij aldra voor bekeerd aangezien, al was het maar loutere partijdrift die hem in beweging bracht’. Het valt te begrijpen, dat het voor de gemeente een aangenaam feit geweest is, op 30 juli 1837 ds van Velzen een zondag in haar midden te hebben. Hij preekte niet alleen, maar bediende ook de beide sacramenten. Deze plechtigheid vond plaats bij de reeds genoemde Joh. Douwes Douma op de Heskampen (op ± een uur afstand van Ferwerd). De dienst begon zondagmorgen om 4 uur ‘om de woede der vijanden te ontduiken’. In gedachten zien we hen zich in die zomernacht al klaarmaken om naar de Heskampen te wandelen. Drie leden werden aangenomen nl. Fokke Gosses Hoekstra, Johannes Hanzes Rubersma en Tjeerd Tjepkes Hoekstra. Ook werd een nieuwe diaken bevestigd: Sake Gosses Hoekstra, die de plaats innam van diaken Tjalling Minzes Buursma, die verhuisd was naar de gemeente Marrum. Om 8 uur, dus 4 uur later, was de vergadering op die vroege zomermorgen afgelopen, waarop allen vertrokken naar Boteburen (bij Blija), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar ook elke zondag samenkomsten werden gehouden. De kerkeraad zelf echter bleef in de Heskampen met ds van Velzen napraten tot 12 uur 's middags o.a. over de moeilijkheden ontstaan door het optreden van Thewes de With ‘oefenaar en lit van de gemeente Wanswert’. In verschillende dorpen zullen we deze Th. E. de With nog tegenkomen, want hij is later predikant geworden. In Ferwerd hoorde men hem graag, maar de eigenzinnige man viel in Wanswerd minder in de smaak en maakte het blijkbaar zo bont, dat hij daar werd geschorst. De broeders in Ferwerd konden de wettigheid van die schorsing niet inzien, en weigerden daarom die te erkennen. Ze schreven dit aan van Velzen en nu deze toch een zondag in Ferwerd was, kon de zaak mooi worden doorgesproken. Van Velzen deed een boekje open over oefenaar de With nl. dat deze ‘in kwaadwilligheid tegen onzen Leeraar en de Kerkeraad was opgestaan’ en nu kon de kerkeraad van Ferwerd zich bij de schorsing neerleggen. Daarop is van Velzen naar Blija gegaan, begeleid door ouderling L.K. Hogendijk en in die zomeravond is hij door Joh. D. Douma met paard en sjees naar Leeuwarden teruggebracht. De kinderen die in het vroege morgenuur op de Heskampen zijn gedoopt, waren Maaike D. Buursma, Trijntje Hoekstra, Hiltje A. Buursma en Hille Douma, zoontje van de gastheer.
De eerste geregelde kerkeraadsnotulen beginnen pas met 21 december 1837. Vooral in het begin werd vrij vaak vergaderd, in 1838 tot 19 maal toe. De kerkeraad was maar een 4-mans college en soms waren het er slechts 3, maar hoe klein ook, elke vergadering werd met gebed, en ook trouw met het zingen van een psalmvers begonnen. Op de vergadering van 3 januari 1838 besloot men, omdat de pas gehouden Provonciale Synode op aandringen van ds van Velzen zich tegen het ‘oefenen’ had uitgesproken, voortaan ‘in een vergadering te lezen en in de andere nog vol te houden met oefenen’. Men had dus nu aan één oefenaar genoeg en daarom moest de boer van de Heskampen, Joh. D. Douma wijken! O wee. Men zou het met hem ‘in liefde’ bespreken. Op de vergadering van 7 maart kwamen de ‘ongestalten en bezwarende omstandigheden, waarin de gemeente zich bevond’, ter sprake. Men oordeelde het dienstig de gemeente voor deze zaak bij elkaar te roepen; van het resultaat lezen we niets. Op 11 juni 1838 werd schoenmaker Andries Tyzens de Walle tot de gemeente toegelaten, na ondervraagd te zijn ‘van de hope der zaligheid, die in hem is en de geloofsstukken van onze Christelijke Gereformeerde Geloofsbelijdenis’. Ook diakonale zaken kwamen aan de orde. Op de vraag of de diakenen volgens Gods Woord geroepen zijn de huishuur te betalen van hen ‘die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sterk en fris van leden zijn en geen groot gezin hebben... is besloten van neen’. Die moesten dus de handen maar uit de mouwen steken. Om de zondagsheiliging te bevorderen, besloot men in plaats van twee maal, drie maal op zondag te vergaderen. Zo werd ‘de gemeente meer bij de vreze des Heren’ bepaald, want de opzieners maakten zich er zorgen over, hoe de dag des Heren werd doorgebracht. We wagen het de doeltreffendheid van deze maatregel - hoe goed ook bedoeld - te betwijfelen. In oktober zou men met het huisbezoek beginnen en daarna met het catechetisch onderwijs. Op de vergadering van 5 december werd een kort verslag uitgebracht van het huisbezoek en ‘tot onze blijdschap en vertroosting’ geconstateerd ‘dat er nog bij onderscheidene leden zich veel werkzaamheden opdeden’.
Af en toe wilde iemand toegelaten worden tot de kerk. Zo legde op 31 oktober 1838 Johannes J. Kok, potschipperGa naar eindnoot5. van beroep, voor de kerkeraad belijdenis van zijn geloof af, wat met blijdschap werd aangehoord. In november 1839 werd gesproken over het dopen van een kind van de al genoemde Andries T. de Walle (de latere diaken). Wegens zwakheid van de moeder werd het nog even uitgesteld, te meer omdat het buiten het dorp was, waar ds de Haan zou preken. Want een eigen kerk was er nog niet. Nu eens vergaderde men hier, dan daar. En als dat gebeurde bij ouderling Lammert Hogendijk aan de zeedijk of bij diaken Joh. D. Douma, de boer op de Heskampen, dan moest men toch altijd naar een plek enige kilometers buiten het dorp lopen. In het gure jaargetij en met de slechte wegen van toen, viel dit niet altijd mee. Op 4 september 1839 kwam voor het eerst het beroepen van een eigen predikant ter sprake en in een vergadering van slechts 9 manslidmaten - enkele ontbraken - werd twee weken later met meerderheid van stemmen beroepen ds T.F. de Haan, die 24 juni in de kerkelijke gemeenschap was opgenomen. Hij bedankte echter voor het beroep. Op 25 februari 1841 kwam voor 't eerst een eventuele combinatie van de gemeenten Ferwerd en Blija ter sprake, waarvoor de gemeente van Ferwerd niet veel voelde. In de notulen van 8 maart 1841 lezen we, dat de gemeente vanaf het begin van de Afscheiding moest samenkomen in ‘de binnen kameren van de wooningen der menschen kinderen’, zoals het er plechtig staat. Maar nu kon men een eigen kerkje krijgen. Volgens de overlevering zou ouderling L.K. Hogendijk een stal gekocht hebben op de plaats waar nu nog de gereformeerde kerk staat. Op 12 mei 1841 hoopte men voor 't eerst in het eigen kerkgebouw te vergaderen. De gemeenteraad, zeker van verkrijging der koninklijke goedkeuring, had haar toestemming gegeven. Het bij de regering overgelegde reglement, bestaande uit 80 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
artikelen, waarop de 21e augustus 1841 de erkenning der gemeente afkwam, heeft ds Hulst in het Copieboek opgenomen.Ga naar eindnoot6. De vroegere Gereformeerde kerk en pastorie te Ferwerd.
De gemeente te Ferwerd kon dus op 12 mei 1841 haar eigen kerkgebouw betrekken, wat zonder veel plechtigheid schijnt te zijn gebeurd. De laatste tijd was men in een timmerschuur vergaderd geweest. In april 1841 had de kerkeraad het nodig geoordeeld, dat er zondags één der studenten (van ds de Haan) de gemeente kwam stichten door een eenvoudige oefening, omdat ‘er dan meer volk in de kerk komt’. De preekvoorziening was trouwens ook moeilijk geworden, daar D. Buursma voorlopig als ouderling was geschorst, omdat hij geleend geld nog niet had teruggegeven. Op Lammert Hogendijk, de enige ouderling, rustte nu de zware taak de kerkdiensten gaande te houden. Geen wonder, dat de notulen van 20 mei 1841 melden, dat L. Hogendijk door vele werkzaamheden het huisbezoek niet had kunnen doen en dat een eigen dominee volstrekt nodig was. In de notulen van 21 juni 1841 wordt met dank aan de Here door de scriba vermeld ‘dat wij op de dag des Heeren zien mogen, dat een groote menigte tot het gehoor van Gods Woord opkomt, die met aandagt horen, wat er gesproken wordt, doordat wij de weldaad thans genieten, dat S.O. Los de gemeente voorgaat’. Lang zou echter het ‘preken’ van student Los niet meer duren, omdat hij zijn examen gedaan had en dominee werd in Workum en Koudum. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opnieuw begon daarom de kerkeraad te denken en te spreken over het beroepen van een eigen predikant. Voor allen was het een reden tot blijdschap op 25 juli ds de Haan voor de eerste maal ‘op de Leerstoel’ te zien staan om het Woord te verkondigen. Over de geestelijke toestand van de gemeente werd in een op 19 oktober 1841 uitgebracht rapport van het huisbezoek gezegd, dat men bij velen niet veel opgewektheid had gevonden, maar tot roem van Gods genade waren er ook anderen ‘die wisten te zeggen wat er dagelijks plaats had’. We vragen: zou wat ze wisten, altijd ‘welgegrond’ zijn? We vragen het maar, want bij overlevering weet men nog in Ferwerd te vertellen, dat in de dagen van de Afscheiding sommigen sterke aanvallen van de satan hadden te verduren en soms in het donker door een onzichtbare hand van de weg in de berm werden geduwd. Eén der aangevallenen meende zelfs een zwavellucht te ruiken (hel!). De kerkeraad vertrouwde zoiets niet altijd. Het valt echter niet te ontkennen, dat ds L. Hulst in zijn Gedenkschriften soms terecht vreemde tendenzen bij sommigen van zijn gemeenteleden in Ferwerd meende te bespeuren. Veel steun ondervond men van ds T.F. de Haan van Wanswerd, die herhaaldelijk ‘onze geliefde leeraar’ wordt genoemd. Midden in de winter, op 22 januari 1842, waren als kerkeraad bij elkaar ds de Haan, ouderling L. Hogendijk en A.T. de Walle; diaken Joh. D. Douma was afwezig, omdat ‘hij tegen de reis aanzag’. Deze boer woonde immers ver buiten het dorp, op de Heskampen achter Hogebeintum. Zou zware sneeuwval of gladheid in het spel zijn geweest? Menne Kooistra verving hem. De kerkeraad moest de geloofskennis onderzoeken van Pieter Kamminga en diens vrouw, en van Leentje Pieters (vrouw van schipper J.J. Cok). De praeses begon met Kamminga te vragen eens te vertellen hoe hij de drie stukken ellende, verlossing en dankbaarheid ‘ervaart’. Met veel vrijmoedigheid ging deze praten over wat er tussen God en zijn ziel had plaats gehad. Maar door ‘de opzieners is alles zoo vrijmoedig niet aangenomen’. Ze waarschuwden hem, dat hij sprak ‘voor het oog van een alwetend God, die harten en nieren doorzoekt’. Vervolgens kwam de beurt aan de vrouw van Kamminga, die ook moest vertellen, wat zij had ‘ondervonden’. Maar ze wist weinig te zeggen, en antwoordde op alles, wat dominee haar voorzei, met ja. Ze werd dan ook niet tot het Avondmaal toegelaten; ze moest nog wat wachten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BeroepingswerkToen ds T.F. de Haan op de Provinciale vergadering van 20 en 24 maart 1842 benoemd werd ‘voor de gehele Provincie tot leermeester der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aankomende Leerlingen’, dus de predikantenopleiding (hoe bescheiden ook) moest verzorgen, werd de kwestie van het beroepen van een eigen dominee in Ferwerd nog meer actueel. Na van de classis toestemming te hebben gekregen, formeerde men op 7 september 1842 een drietal, bestaande uit H.A. de Vos te Sexbierum, Pier Schaap, ‘leeraar’ op het eiland Urk en Hendrik Lollinga, ouderling in Burum; uit welk drietal enkele weken later met 8 stemmen beroepen werd Pier Schaap, op een tractement van ƒ 440 met vrije woning. Ds Schaap bedankte echter. Er moest dus een nieuw drietal komen. Dit werd: P.J. Schaap te Urk, P. Dijksterhuis te Dordrecht en ‘leerling’ H.A. Leenmans, in opleiding bij ds T.F. de Haan. Dijksterhuis en Leenmans kregen elk 8 stemmen, waarna het lot besliste ten gunste van Dijksterhuis. Ook deze bedankte. Op het nu volgende drietal kwam ook ds Schaap weer voor, maar voordat de verkiezing plaats vond, kwam het bericht, dat hij op 26 april 1843 te Urk was overleden. Tevergeefs werd onder leiding van ds F.A. Kok van Wanswerd op 29 mei 1843 diens broer Wolter Kok van Ruinerwold met op één na algemene stemmen beroepen. Op 20 november 1843 werd nu op ds K.J. van Goor van Staphorst met algemene stemmen een beroep uitgebracht op een tractement van ƒ 460 en vrije woning en 's winters aardappelen. Hij bedankte, maar werd voor de tweede keer beroepen. Ouderling Lammert Hogendijk bracht hem persoonlijk de beroepsbrief. Op 4 februari '44 kwam ds van Goor met zijn vrouw naar Ferwerd om kennis te maken. Hij preekte op zondag drie maal en op maandagavond ook nog een keer; ‘tot onze groote blijdschap’ nam hij het beroep aan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
K.J. van Goor 14 april 1844 - juli 1845Op 14 april 1844 werd hij als eerste predikant van de Afgescheiden gemeente van Ferwerd bevestigd door ds F.A. Kok van Wanswerd met Jesaja 62:6 en 7, in welk hoofdstuk de profeet begaan is met Israëls nood en hartstochtelijk Sions heil begeert. Met Rom. 1:15 deed hij zijn intree (Paulus wil graag ook in Rome het Evangelie brengen). De pastorie, die net als de kerk op naam van L.K. Hogendijk stond, omdat deze ze had gekocht, zou nu op naam van de gemeente worden overgeschreven. In de kerk kreeg Hogendijk twee banken ‘naar zijne keuze tot een verering’. Inderdaad heeft deze man enorm veel voor de Afgescheiden kerk van Ferwerd betekend. De overkomst van ds van Goor is voor de gemeente zegenrijk geweest. Wel zat er al enige groei in de gemeente. Na haar instituering hadden volgens het lidmatenboek 16 personen, vóórdat ds van Goor over kwam, geloofsbelijdenis afgelegd. De tucht werd gehandhaafd. De armen werden verzorgd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan behoeftige lidmaten der gemeente werd in 1839 uitgegeven ƒ 110,85 in 1840 ƒ 79,90, in 1841 ƒ 108,18, in 1842 ƒ 201,99, in 1843 ƒ 198,51 en in 1844 ƒ 360,57. Onder de uitgaven nam de betaalde huishuur een grote plaats in. Zeer practisch ondersteunden de diakenen ook veel in natura, b.v. met 4 kop gort voor ƒ 0,46, een ton aardappels ƒ 0,60, drie halve broden ƒ 0,69. Zo liep het kerkelijk leven redelijk. Maar met de overkomst van ds van Goor kwam er toch een duidelijke opleving. Zo deden op de eerste door de nieuwe predikant geleide kerkeraadsvergadering op 17 april 1844, 9 personen geloofsbelijdenis, nl. J.L. Postma, N.W. Jonkman, D. Buursma, G.J. Palma, S.E. Ferwerda, H.H. Dijkstra, J. Kuperus, L.M. Wagenaar en wed. A.A. Walburg. Een persoon, die zich ook meldde, werd afgewezen wegens niet onberispelijke wandel. ‘Nadat de Leeraar met de voornoemde personen gesproken had over den inwendigen zielstaat en zij meest als bekommert spraken en hij hun de fondementele geloofsstukken had voorgehouden, heeft hij hen in den Name Gods gezegend’, aldus de notulen. Wat later werd een persoon van 74 jaar ‘aangenomen’, die zijn ‘belijdenis heeft afgelegd met verlating van het Liberalismus onzer dagen, welke leringen vervloekt zijn’. Men durfde het in Ferwerderadeel kras te zeggen! Het kerkbezoek was op zondag groot. De notulen spreken over ‘de menigte menschen, die des Zondags 't samenvloeijen in de kerk’. Die grote opkomst hing zonder twijfel ook hiermee samen, dat vanaf 1843 de leden van Blija waren komen inwonen in Ferwerd, omdat hun eigen gemeente wegens ‘zwakte’ was opgeheven. Er moest een vierde diaken bijkomen, vond ds van Goor, dan kon met vier zakjes worden rondgegaan, twee voor de kerk en twee voor de armen. De predikant drong sterk aan op kerkelijke bevestiging van het huwelijk waarbij hij uitdrukkelijk de eis stelde, dat men overeenkomstig het formulier knielen zou. Aangedrongen werd op het dopen van nog ongedoopte kinderen. In de vergadering van 30 oktober 1844 kreeg ds van Goor een mooi cadeautje; hij mocht uit een catalogus voor een ƒ 50 boeken bestellen, die de kerkeraad zou betalen. Deze was trouwens wel erg goed voor dominee. Want een week later ging het over diens 22-jarige broer, H.J. van Goor, die zich tot predikant wilde laten opleiden ‘dewijl de oogst groot en de arbeiders nog weinige zijn’. Hij kwam blijkbaar bij zijn 6 jaar oudere broer in huis, want de kerkeraad zegde toe in de kosten van het levensonderhoud bij te dragen ‘als het de Leeraar te bezwaarlijk is’. Nu ds de Haan uit Birdaard is vertrokken, en in Groningen de opleiding is gaan verzorgen, is zo'n huis-opleiding in Ferwerd nooit weg, zal de kerkeraad gedacht hebben. Op 21 december 1844 werd op de kerkeraadsvergadering een schrijven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorgelezen, door ds van Goor opgesteld, om aan de koning een vrije school te verzoeken. Het gedeelte van de pastorie, dat als woning verhuurd werd, zou tot school worden ingericht. Blijkbaar is op dit verzoek een afwijzend antwoord binnengekomen, maar de kerkeraad besloot ‘om het hier niet bij te laten, maar aan te houden’. Een nieuw adres werd gereed gemaakt; het antwoord hierop kon op 12 maart worden voorgelezen. Daarop heeft de kerkeraad een rekest ingediend bij het plaatselijk bestuur, waarin vrijheid gevraagd werd voor de oprichting van een vrije school. Ook op dit adres werd echter afwijzend beschikt. Tot grote spijt van heel de gemeente kwam aan de gezegende arbeid van ds K.J. van Goor in Ferwerd al heel spoedig een eind. Na eerst voor beroepen naar Bolsward en Oudega (Sm) te hebben bedankt, nam hij na zware strijd het beroep naar Tjalleberd (bij Heerenveen) aan. Op 11 juli werd nog in de tegenwoordigheid van de leraar besloten het consulentschap op te dragen aan ds H. Knol van Marrum. En daarop is hij vertrokken. Van zijn afscheid staat niets genotuleerd, maar op 30 juli 1845 d.a.v. vergaderde de kerkeraad, zoals in art. 1 van de notulen staat ‘voor 't eerst zonder Leeraar’. De gemeente van Ferwerd was weer herderloos. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds S.H. Baron 15 november 1846 - 26 april 1851De ouderling L.K. Hogendijk, in wiens handen opnieuw het voorzitterschap werd gelegd, gaf goede leiding. Zo werd op deze vergadering - die van 30 juli 1845 - een lidmaat, door luiheid tot armoede geraakt en de diakenen telkens lastig vallend, na herhaaldelijk vermaand te zijn, onder censuur gesteld. Wat de preekvoorziening betreft, de classis stelde voor, om de drie weken op zondag een dominee in de gemeente van Ferwerd te laten preken, onder conditie dat deze als vergoeding ƒ 5 exclusief reiskosten ontving. Dit vond de kerkeraad echter te veel ‘voor onze behoeftige gemeente’; ouderling Hogendijk achtte ƒ 4 wel genoeg. Spoedig formeerde de kerkeraad weer een drietal, bestaande uit H.A. de Vos te Zwolle, D. v.d. Werp te Leeuwarden en H.J. Budding te Groningen. Deze laatste, de bekende Huibert Jacobus Budding werd op 1 oktober 1845 met algemene stemmen beroepen. Hij bedankte echter en bleef bij zijn beslissing, ook toen hij voor een tweede maal beroepen werd. Later is nog tevergeefs een beroep uitgebracht op ds L. Dijkstra te Steenwijk, op ds H.A. de Vos en op de vroegere predikant K.J. van Goor. Maar eindelijk is in een plechtige vergadering, die onder leiding van ds M.A. Ypma van Hallum op de avond van 16 augustus 1846 gehouden werd, gekozen ds S.H. Baron, ‘waardig en bemind leeraar te Koudum en Hindeloopen’. Deze nam het beroep aan en werd op 15 november | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door ds Ypma bevestigd met een preek over Hebr. 13:17: ‘Zijt uwen voorgangeren gehoorzaam en zijt hun onderdanig....’. Zijn intree deed hij met psalm 34:13: ‘Wie is de man, die lust heeft ten leven, die dagen liefheeft om het goede te zien?’. Op de eerste kerkeraadsvergadering vroeg de nieuwe 33-jarige predikant naar de toestand van de gemeente, waarvan het goede kon worden gemeld. Ook werd over het huisbezoek gesproken, terwijl de catechisatie als volgt werd geregeld: De jonge kinderen zouden leren uit Borstius, die van 12-18 uit Groot Hellenbroek, jongelingen en jongedochters boven 18 jaar uit de Heidelb. catechismus en de getrouwden uit het Kort Begrip. Voor het onderhoud van de leraar zou men maandelijks geld inzamelen, zoals door vrijwillige intekening voor een jaar was toegezegd. Heel veel zorg veroorzaakte het onderhoud van de armen. Er heerste in deze kleibouwstreek vooral na de beruchte aardappelziekte van 1845 grote armoede. De armen van Blija werden verwezen naar de algemene armenkas ter plaatse overeenkomstig een desbetreffend koninklijk schrijven. Maar daarmee was de gemeente nog allerminst ontlast. De diaconie gaf in 1846 voor de armen uit ƒ 521,65, waarvan ruim ƒ 300 besteed werd voor ‘mondbehoeften’, bonen, gort enz. en verder een heel bedrag voor huishuren. Van de toch niet grote gemeente werden niet minder dan 12 gezinnen ondersteund. Eén van de armen was, naar zijn zeggen, zelfs genoodzaakt geweest een plank te stelen, die hij ‘verbruikt had onder de pot om het eten te bereiden en gaar te maken’. De kerkeraad heeft hem om zijn dieverij streng onderhouden. Herhaaldelijk werden ook, zoals bij een verder doorbladeren van het diaconieboek blijkt, dokter en medicijnen door de diakenen betaald. De begrafeniskosten van de armen kwamen eveneens voor de diaconie. Zo werd in 1847 aan brood en begrafeniskosten uitgegeven ƒ 11,40 en voor een doodkist ƒ 4,90. De uitgaven voor de diaconie bedroegen in 1847 niet minder dan ƒ 1130,64½ het nadelig saldo van ruim ƒ 515, waarmee het jaar begon, dan meegerekend. De meer gegoeden werden aan huis bezocht en op de biddag van maart 1847 werd de gemeente nadrukkelijk opgewekt de armen te gedenken. De geestelijke zegen ontbrak bij dit alles niet. Zo werden op 3 mei 1847 tot het Avondmaal toegelaten Hiltje Andree, huisvrouw van H. Ram en Antje D. Boonstra, huisvrouw van Wietze Visbeek, beiden van Ferwerd, Impkje Jans Nijp van Blija en Cornelis B. Wierda van Holwerd. Het onderzoek bestond uit: 1. kennis van de waarheid voorwerpelijk beschouwd; 2. bevindelijke kracht der waarheid, zoals ze personeel en onderwerpelijk door elk lid gekend en ondervonden moet worden tot zaligheid. Het ging dus volgens het gebruikelijke patroon. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds Sietse Baron (1813-'89), die in Friesland drie gemeenten heeft gediend n.l. Koudum - Hindelopen, Ferwerd en Bergum, en in 1869 naar Noord-Amerika is geëmigreerd. Daar heeft hij nog gestaan in Niekerk (Michigan) en Pella (Iow.). In Pella ging hij in 1881 met emeritaat.
Nalatige ouders werden aangespoord hun kinderen te laten dopen. Uit eerbied voor het Heilig Avondmaal besloot de kerkeraad op 22 februari 1849 tinnen drinkbekers aan te schaffen, die in de plaats kwamen van de glazen, waaruit men tot nu toe gedronken had. Men achtte tinnen drinkbekers meer in overeenstemming ‘met de eigenlijke instelling, het al oud gebruik en het denkbeeld, dat men doorgaans heeft van een drinkbeker’. Aan de gemeenteleden te Blija, die te Ferwerd inwoonden, werd ook meer zorg besteed. Op 3 januari 1846 maakte de kerkeraad bekend, dat in Blija catechetisch onderwijs gegeven zou worden bij de wed. Aaltje Vennema aan huis. In het najaar besloot men bij Jan Bokkes (Amelander) enige ‘planken met schameltjes te bestellen’ en de catechisanten op te wekken daarvoor iets te geven. De tuchtzaken betroffen meestal ontrouw in het kerkgaan, kopen en verkopen op zondag, een enkele maal onzedelijkheid, drankverkoop en drankmisbruik. Pijnlijk was het, toen in november 1848 niemand minder dan ouderling Lammert Hogendijk ervan verdacht werd te veel sterke drank te hebben gebruikt. Na het gerucht te hebben onderzocht, vermaande de kerkeraad hem voortaan voorzichtiger te zijn en geen dingen te doen die een Christen niet betamen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veel last bezorgde de kerkeraad in 1849/50 de befaamde oefenaar Jetze Bottinga, die eigenmachtig in Holwerd oefende. Hij wilde niet naar de kerkeraad luisteren en kwam dus terecht onder censuur te staan. Het trieste eind was zijn kerkelijke afsnijding op 20 januari 1850. Al voor 1830 was deze uit Leeuwarden afkomstige ‘marskramer in oude schrijvers’ in de noordelijke provincies op het toneel verschenen, en nu eens hier, dan eens daar voorgegaan. Uiteindelijk heeft zijn hardnekkig volgehouden independentistisch optreden hem ten val gebracht. Ook aan de arbeid van ds S.H. Baron in Ferwerd, die een vroom en gemoedelijk man moet zijn geweest, kwam een einde. Al in 1848 had hij beroepen naar Hallum en Oudega (Sm) gekregen, maar ‘tot grote geruststelling’ der gemeente was hij gebleven. In de zomer van 1849 kwam er een beroep uit Sexbierum. Hij bedankte ervoor. De kerkeraad weer blij. In de notulen lezen we hierover, dat hij ‘tot onderlinge stichting ons heeft verhaald en voorgelezen zijn bevindelijk verkeer in deze tijd aangaande die gemelde roepstem, waaruit wij stof van blijdschap en dankzegging verkregen hebben’. Op deze manier werden in die tijd zulke zaken piëtistisch-bevindelijk beleefd en verwerkt. Ds Baron bleef dus voorlopig nog zijn eenvoudige gemeente dienen. Ook het kerkje was maar een onaanzienlijk gebouwtje. In de notulen lezen we ‘klachten over de mesthoop achter en nabij het kerkgebouw, als niet passend en ook gevaarlijk wegens de gloeiende as’. Het brandgevaar was in die tijd groot! De kerkeraad besloot nu bij de kerk struiken (‘boschgewas’) te planten. In februari 1851 ontving ds Baron een beroep van de pas geïnstitueerde gemeente van Bergum en op de laatste zondag van april hield hij zijn afscheidspreek, na bijna 4½ jaar de Chr. Afgescheiden gemeente van Ferwerd te hebben gediend. De ouderlingen kregen dus weer meer werk. Wat de catechisatie betreft: ouderling Geert Boersma zou de kinderen onderwijzen, L. Hogendijk een gemengde catechisatie houden ‘voor allerlei slag van menschen’ en ouderling S. Postma zal er één te Blija houden ‘zolang er lust en opkomst mocht zijn’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds D.J. v.d. Werp 30 nov. 1851 - 20 oktober 1854Niet lang bleef de gemeente Ferwerd vakant. Nog in hetzelfde jaar werd Douwe van der Werp, overgekomen uit Leeuwarden, op 30 november door ds R.P. Medema van Hallum bevestigd met Jesaja 52:7: ‘Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten van hem, die het goede boodschapt...’. Vanaf het begin was deze oud-schoolmeester van Houwerzijl (Gr) een medestrijder van ds Hendrik de Cock geweest en in zekere zin zelfs korte tijd diens ‘secretaris’. Met psalm 32:8 deed hij in Ferwerd zijn intree: ‘Ik zal u onderwijzen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en u leeren van den weg, dien gij gaan zult; ik zal raad geven, mijn oog zal op u zijn’. Echt een tekst voor ds van der Werp. Hij was zeer actief en onstuimig van aard, een man, die gemakkelijk spanningen opriep. Na in Nederland zes gemeenten te hebben gediend, emigreerde hij in 1864 naar Noord-Amerika. Ook daar heeft hij zich niet onbetuigd gelaten. In Ferwerd ging hij 3 catechisaties geven, preekte 3 × per zondag en ook nog een keer op donderdagavond. In zijn ijver maakte hij er nog een catechisatie bij nl. op woensdagmiddag om 2 uur ‘voor oude, bevreesde lieden en die niet lezen kunnen’. Ook schreef hij voortaan de kerkeraadsnotulen, waarin we op 26 december lezen: ‘Wij mogen ons verblijden in een aanzienlijke opkomst en een groot aantal leerlingen’ (catechisanten). Ds v.d. Werp lette op alles en iedereen. Er zou een ‘kistje’ gemaakt worden voor het geld voor de kerk en de armen. Een ex-lid van de gemeente, vroeger afgesneden, wilde zich nu bij de gemeente in Anjum (Lioessens) voegen. Dit kon alleen - zei ds v.d. Werp terecht - via het formulier van wederopneming. Daarom zouden dominee en een ouderling naar Anjum gaan om de zaak van het gecensureerde lid te bespreken en dan tevens huisbezoek te doen bij de eigen leden, die in Holwerd, Vischbuurt en Wierum woonden. De leden in Blija wilden graag wat meer van ds v.d. Werp profiteren. Daarom verzochten sommigen om in de a.s. winter in Blija ‘ook wat godsdienst te hebben’. Men zou aan Jan Bokkes Amelander vragen zijn timmerschuur daarvoor af te staan, dan zou dominee zijn best doen om daar een avond in de week te komen preken. Wegens de uitgestrektheid van de gemeente, werd het aantal ouderlingen van 3 op 4 gebracht. Toen in 1853 de zg. April-beweging aan de gang was, d.i. de deining, die in april 1853 in Nederland onder de protestanten ontstond in verband met het herstel van de pauselijke hiërarchie in Nederland, liep ds v.d. Werp weer vooraan in de actie: een rekest tegen de invoering van de bisschoppelijke hiërarchie en getekend door 96 mannen, zou naar de koning worden gestuurd. In oktober 1853 kregen de afgevaardigden naar de classis een lastbrief mee om bij de a.s. Provinciale vergadering aan te dringen op het heenwerken naar één Theologische school van de kerken, maar te protesteren tegen de vereniging met hen ‘die zich onder het kruis noemen, zoals dat met ds van Leeuwen van Den Helder geschied is’. In mei 1854 zat ds v.d. Werp op de Algemene synode van Zwolle. Om enigszins in de (tijdelijk) open plaats te voorzien, vroeg de kerkeraad enkele dominees in de buurt, ds J.R. Kreulen van Hallum en ds L. Hulst van Wanswerd eens een avond in de week te komen preken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de kerkeraadsvergadering van 26 juni rapporteerde dominee over de gehouden synode o.a. over de tot stand gekomen vereniging met Brummelkamp c.s. en over het besluit om in Kampen voor de hele kerk een Theologische school te stichten. De kerkeraad was er blij mee (‘waarover men zich te zamen verheugde’). Intussen had ds van der Werp al twee beroepen te verwerken gekregen. Het eerste was dat van Winschoten-Bovenburen, het tweede dat van Bolsward. De kerkeraad probeerde hem voor Ferwerd te behouden (lees: kopen) door hem ƒ 100 meer tractement te beloven, als hij moeite had met het beroep. Dit was in april. Hij bedankte. Of hij die ƒ 100 erbij gekregen heeft, weten we niet, maar wel, dat hij in oktober het beroep naar het ten oosten van Dokkum gelegen Lioessens aannam. Blijkbaar was er in de gemeente toch wat kritiek op hem. Dit blijkt uit de notulen van 19 oktober 1854. Daarin ging het ook over het huisbezoek en bij dit punt werd opgemerkt, dat men daarmee niet elk jaar kon rondkomen, maar dat dit niet aan de onwilligheid van dominee was te wijten. Hij kon immers bij zomerdag de mensen vaak niet thuis treffen en de ouderlingen hadden hun dagtaak. In de winter moest hij 3 à 4 maal per week preken, en bovendien nog 6 à 7 catechisaties geven, zodat het geen wonder was, dat het huisbezoek wel eens in het gedrang kwam. Uit een passage in de ‘gedenkschriften’ van Lammert J. Hulst, de opvolger van ds v.d. Werp in Ferwerd, kunnen we opmaken, dat laatstgenoemde volgens velen in het dorp te veel op bezoek ging in het gezin van Th. K. Hogendijk.Ga naar eindnoot7. Bij het klaarmaken van de attestatie voor dominee, kwam naar voren, dat er helaas wat geklets in de gemeente was. Daarom vroeg ds v.d. Werp, of hij niet meer gedaan had dan hij volgens zijn beroepsbrief verplicht was te doen; of hij minder tot stichting en bevordering van de vrede had gewerkt dan zijn voorganger ds Baron; of hij kwam waarvoor hij niet komen mocht? Verdiende hij, nu hij vertrok, beschuldigd en belasterd te worden? Op dit alles antwoordde hij ontkennend. Zelf schreef hij de hierboven genoemde vragen met het antwoord in de notulen. Op 20 oktober 1854 preekte hij zijn afscheid ‘onder een toevloed van personen, meer dan de grootste kerk bevatten kon, met veel ernst en onder aandoeningen van de meeste hoorders n.a.v. Hand. 20:31 om te vertrekken naar de gemeente Lioessens’. Er volgden nu in de vacature-v.d. Werp weer enkele beroepen o.a. op de vroegere dominee K.J. van Goor, welke beroepen alle een bedankje opleverden. Maar ds L.J. Hulst uit het naburige Wanswerd (Birdaard) nam het beroep aan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds L.J. Hulst 20 mei 1855 - 27 nov. 1864In zijn Gedenkschriften, uitgegeven toen hij 63 jaar predikant was, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft hij heel wat interessante ervaringen tijdens zijn verblijf in Ferwerd meegedeeld. Hij was daar beroepen op een tractement van ƒ 600. Dit was voor die dagen veel. Talrijke Afgescheiden dominees uit de jaren '50 en '60 verdienden weinig of heel weinig. ‘Er waren predikanten die niet boven de ƒ 200 à ƒ 300 per jaar hadden. Ds Frieling heeft mij in zijn emeritidagen nog eens verhaald, dat zijn tractement te Dalfsen beneden de ƒ 300 was gebleven. Mij werd te Birdaard ƒ 450 beloofd, maar ik kreeg weldra ƒ 500. Te Ferwerd werd mij ƒ 600 beloofd en allengskens bracht men mij op ƒ 800. Te Stadskanaal beloofde men mij ƒ 700. Ik klom op tot ƒ 800 en indien ik niet naar Amerika was gegaan, zou ik daar ƒ 1000 gekregen hebben. Men kan licht begrijpen, dat het bezwaarlijk ging om er enigszins fatsoenlijk mee rond te komen, maar God en mensen, door Hem bewerkt, hielpen mee en het ging wel. De ene bracht wat aardappels, de andere wat meel, een derde wat vlees, een vierde wat boter, een vijfde wat eieren, en de catechisanten zorgden meermalen voor klederen en huismeubelen. Ook gebeurden deze dingen nog niet eens uit het beginsel van noodzakelijkheid, maar de waardering van de bedienaar des Woords maakte iedereen begerig iets bij te dragen en de predikanten hadden doorgaans niet te klagen. Minder werd het, toen de gemeenten wat meer zelfstandig werden en de eerste geestdrift wat bekoelde. De dagelijkse hulp verminderde en de tractements-verhoging liet soms wat lang op zich wachten. Ook trof men wel eens het verschil hierin, dat sommige predikanten er slag van hadden om die bron vloeiende te houden, terwijl anderen die aanleg misten, of zich misschien niet neerbuigen konden tot wat zij als een fatsoenlijke bedelarij beschouwden’. Aldus ds Hulst in zijn memoires. Ferwerd was toen één van de grootste Afgescheiden gemeenten in Friesland. In 1851 telde ze 460 zielen tegen Wanswerd-Birdaard 200. Even had ds Hulst bij zijn beroep naar Ferwerd zich afgevraagd, of hij wel de man was voor zo'n grote gemeente. Maar alle twijfel viel bij hem weg, toen hij zich Matth. 6:34 te binnen bracht: ‘Zijt dan niet bezorgd, tegen den morgen, want de morgen zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijns zelfs kwaad’. Dus ging hij in mei 1855 naar Ferwerd, ongeveer 8 km van Birdaard gelegen. Had de leergierige ds Hulst in zijn eerste gemeente Birdaard al iets aan de studie van grieks, latijn en hebreeuws gedaan, in Ferwerd zette hij die talenstudie nog wat voort, nu onder leiding van ds J.R. Kreulen uit het nabij gelegen Hallum, met wie hij wekelijks contact had. Dit contact - evenals met zijn andere buurtdominee F. Stuckwisch uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Marrum - inspireerde hem zeer. Wanneer de 3 collega's uit Hallum, Marrum en Ferwerd hun wekelijkse conversatie hadden, discussieerden zij veel over dogmatische onderwerpen. Door die gesprekken voelde ds Hulst zich zo gegrepen, dat hij voor zichzelf de hele dogmatiek ging bewerken, ‘want ik begreep, dat er anders vele donkere hoeken zouden overblijven, die ik nooit een bezoek bracht, en die ik als duistere spookholen vreesde’. Hij schreef er 1000 pagina's van vol en was toen nog niet klaar. Toen hij later in Stadskanaal stond, voltooide hij een kortere bewerking. Tijdens zijn verblijf in Ferwerd, kwam er een wending in zijn theologisch denken, zich vooral uitend in de wijziging van zijn Verbondsopvatting en die van het Avondmaal. Hij werd sterk ‘voorwerpelijk’, zodat hij tegenkanting ging ondervinden van hen, die liever een meer ‘onderwerpelijke’ prediking hoorden. En toch moet gezegd worden, dat hij in zijn pastoraal werk altijd sterk aandrong op de ‘verborgen omgang met God’. In zijn memoires heeft hij over die keer in zijn theologische opvattingen breed uitgeweid.Ga naar eindnoot8. Ds Hulst heeft nog les gegeven aan drie jongens W.T. van Dijk, E.S. Postma (zoon van ouderling Sipke Postma) en D.K. Wielenga, de latere professor in Kampen. Van deze laatste staat in het lidmatenboek aangetekend: ‘Douwe Klazes Wielenga is oud 17 jaren na gedane belijdenis voor de kerkeraad en daarna voor de gemeente in het openbaar gedoopt en dies onder het getal der lidmaten bevorderd. In Dec. 12 van 1859 met attestatie vertrokken naar de Theol. School te Kampen als student’. En in de kerkeraadsnotulen van 25 december 1858 wordt gesproken over de lijst van intekenaren voor de studie van Douwe Klazes Wielenga ‘die lust heeft tot het Leeraarsambt’. Bij de behandeling van de gemeente Blija komen we nader op hem terug. Laten we mogen besluiten met enkele ‘sprokkelingen’ uit de kerkeraadsnotulen. Op 1 januari 1860 bestond de kerkeraad uit ds L.J. Hulst, de ouderlingen L.K. Hogendijk, S.S. Postma, G. Boersma en A.T. de Walle; en de diakenen A.D. v.d. Wal en P. Germeraad. Dat ds L. Hulst het nut van de historie inzag, blijkt uit de notulen van 15 januari 1857: op voorstel van de praeses zouden alle stukken betreffende de synodes vanaf het begin bij elkaar gebracht worden voor het nageslacht. We zijn er hem 120 jaar later nog dankbaar voor. Triest was het geval met een lid uit de beginperiode van de Afgescheiden kerk van Ferwerd; hij had zelfs in de kerkeraad gezeten. Helaas was hij later aan de drank geraakt. Na eindeloos te zijn vermaand en na vele ups en downs is hij dronken in de vaart verdronken, geen twee uur nadat de kerkeraad het besluit tot afsnijding van de kerk had genomen! Uiteraard paste de kerkeraad, als het moest, de tucht toe. Zo lezen we van een lidmaat en diens vrouw, die niet in Ferwerd in de kerk kwamen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar in Hantum bij Dokkum de hervormde kerk bezochten. Beiden koesterden - aldus de notulen - ‘heretische (ketterse) dwalingen’ t.a.v. 2 Cor. 3:6: ‘De letter doodt, maar de Geest maakt levend’. Hun mystieke ketterij had echter meer met onkunde dan met hardnekkigheid te maken, meenden de ambtsdragers, daarom zou men de zaak voorlopig nog aanzien. Binnen een jaar ontvielen aan de gemeente te Ferwerd twee oudgedienden, die heel veel voor de kerk hebben gedaan. In december 1858 overleed Lammert Klazes Hogendijk, de boer van de zeedijk, de man van het eerste uurGa naar eindnoot9., en in november van 1859 stierf plotseling te Blija ouderling S.S. Postma. Van Lammert Klazes Hogendijk in Ferwerd, die geestelijk en financieel een steunpilaar voor de gemeente is geweest, staat genoteerd: ‘Deze broeder werd aanstond aangesteld tot ouderling van de gemeente. Dit ambt niet zonder een gewenschte vrucht bedienende alleen door 's Heeren gunst - zoo wierd zijn Weleerw. bijna 15 jaren aldus gediend hebbende, op eigen aanzoek van dit ambt ontslagen in januari 1850. Doch daarna weder verkozen, heeft hij nog weer gediend tot 1856 en van daar tot 1858 den 30 Dec. als oud-ouderling even getrouwe bijstand verlenende als wanneer hem God heeft afgelost’. Ook van andere voortrekkers staat aangetekend: ‘overleden in de hoop van een veel beter leven’, of ‘in de hope des levens overleden’.Ga naar eindnoot10. Na de dood van ouderling S.S. Postma werd de leiding van de godsdienstoefeningen in Blija opgedragen aan Harm Ulbes Smits. In de loop van 1860 stelden de broeders uit Blija voor de kerk aldaar opnieuw te institueren. En even later vertrokken 3 ambtsdragers uit de kerkeraad van Ferwerd naar de nu weer zelfstandig geworden Chr. Afgescheiden gemeente van Blija. De ellenden van het nare jaar 1843 en van de jaren daarvóór waren uitgebrand. Van 1843-'60 had de inwoning van de leden te Blija bij de kerk van Ferwerd geduurd. In de schets over Blija handelen we breder over het kerkelijk leven van de Afgescheiden gemeente aldaar. |
|