De Afscheiding van 1834 in Friesland. Deel 1. De classis Wanswerd (Dokkum) van de Afgescheiden kerken
(1980)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermdI BurumIn het Friese Burum, eenzaam in de zware kleilanden gelegen, enkele kilometers van het Groningse grensdorpje Visvliet, ontstond in juni 1835 de eerste Afgescheiden gemeente in Friesland. Van de voorgeschiedenis van de Afscheiding in het stille Burum is ons weinig bekend. Toch is deze kerkelijke beweging ook daar niet plotseling opgedoken. Naast de onvrede met de prediking in de hervormde kerk, was vooral de weerzin tegen de Evangelische gezangen één der oorzaken. Velen in Burum (en omgeving) waren sterk gekant tegen de invoering daarvan per 1 januari 1807 en weigerden de nieuwe kerkgezangen mee te zingen. Volgens een rapport op een vergadering van de classis Dokkum in juli 1807 uitgebracht, was de afkeer van de gezangen in de gemeente te Burum ‘ten top gerezen’. Ds I. Sannes verklaarde echter gegronde hoop te hebben, dat de zaak wel goed kwam. Maar hij had te optimistisch gedacht. Want twee maanden later vond in de hervormde kerk van Burum bij het zingen van een gezang een spectaculair incident plaats. Wat was er dan aan de hand? In de kerkdienst op zondag 6 september 1807 had ds Sannes 4 (!) verzen van een Evangelisch gezang opgegeven en die eerst voorgelezen. Nu wilde het geval, dat dit gezang de melodie had van psalm 119. Nauwelijks had de voorzanger echter één regel gezongen, of een groep gemeen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teleden viel dreunend in met het zingen van een vers uit psalm 119 en bracht zo de voorzanger tot zwijgen. Toen iedereen weer stil was, zei ds Sannes: Ik zal opnieuw de 4 verzen opgeven en wanneer de gemeente weer invalt met het zingen van een psalm, beschouw ik de godsdienstoefening als ‘gestoord’. Maar een deel van de gemeente deed het toch, waarop ds Sannes de preekstoel verliet. ‘De een lachte, de ander vloekte, een derde schreide en er kwam niets van de Godsdienst-oefening’. De classis raadde ds Sannes aan de namen van de voornaamste ‘belhamels’ op te geven aan de drost van het district. Dit alles speelde zich af in 1807. Met het bovenstaande is genoeg het sterk emotioneel geladen verzet tegen de Evangelische gezangen in Burum aangetoond. Het gevolg was wel, dat velen niet of nauwelijks meer in de hervormde kerk kwamen en hun troost in de conventikels zochten, die de bodem hebben rijp gemaakt voor de Afscheiding. Ook de geografische ligging van Burum kan enigszins van invloed zijn geweest. Burum, Warfstermolen, Munnekezijl en Visvliet liggen hemelsbreed niet ver van Ulrum, waar de Afscheiding op 13/14 oktober 1834 was begonnen. In deze streek werden eveneens groepjes mensen aangetrokken door de magnetisch kracht van de gereformeerde prediking van de in 1834 afgezette ds Hendrik de Cock, die als een ‘martelaar’ werd beschouwd. Daarom maakten niet weinigen herhaaldelijk de moeizame tocht naar Ulrum om daar te horen. Eerst enkele uren lopen over kleiwegen, die bij regen moeilijk begaanbaar waren. Door een visser uit Zoutkamp - in welk dorp conventikels al lang heel gewoon waren - werden de Ulrumgangers dan over de brede monding van het Reitdiep gezet. Daar kon het bij ongunstig weer geducht spoken, want eb en vooral de vloed hadden op die plek vrij spel. Reinder Dirks Hamming, één van de eerste Afgescheiden ouderlingen uit Burum, pelmolenaar, een Groninger van afkomst, vertelt in zijn herinneringen aan de Afscheiding o.a.: ‘dat we voortaan besloten elke Sabbatdag naar Ulrum te reizen. Daar echter ons gezelschap van tijd tot tijd vermeerderde, kwamen de vissers van Zoutkamp ons met hun scheepjes afhalen. Onze reizen waren somtijds bij harde wind niet zonder gevaar. De golven bruisten wel eens geweldig, zodat sommigen, de baren aanziende, bij tijden bevreesd werden en riepen: Heere, behoud ons of wij vergaan. Dan baden we te samen of zongen een psalm, dat de Heere ons bewaren en brengen mocht tot de plaats onzer begeerte. Dit is ook altijd, ere zij Zijn naam, zonder hinder of schade geschied’. We merken nog op, dat Hamming bevriend was met ds de Cock en hem tijdens diens gevangenschap heeft opgezocht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InstitueringRuim acht maanden na de Afscheiding in Ulrum werd de gemeente van Burum door Hendrik de Cock geïnstitueerd (21 juni 1835). Grootegast in Groningerland een dag eerder, Oldehove/Ezinge een dag later; beide waren aanvankelijk ook echte streekgemeenten. De Cock was weer op tournee geweest en het is duidelijk, dat Burum helemaal in het uitstralingsveld van Ulrum lag. In Burum preekte de ‘vader’ der Afscheiding die eerste zomerdag over 2 Cor. 6:17 en 18, bevestigde ouderlingen en diakenen - na een preek over Eph. 2:8 en 9, en doopte 3 kinderen. Niet minder dan 39 personen hadden zich al dadelijk bij de jonge kerk aangesloten ‘door belijdenis van de gereformeerde leer’. En dan besluit het verhaal vóórin het eerste notulenboek, waaraan we bovengenoemde bijzonderheden ontlenen, plechtig met: ‘Zijnde deze gemeente de eerste in de provincie Vriesland, die verwaardigd wierd door de genade des Heeren zich openlijk door belijdenis van de valsche kerk af te scheiden’. Men hoort de confessionele klank in deze verklaring!
Over de periode 21 juni 1835 (dag der instituering) tot 31 december 1836 (begin der eerste kerkeraadsnotulen) is in het plaatselijk kerkelijk archief weinig meer te vinden. Gelukkig reikten de archieven van de grietenij Kollumerland, van de Gouverneur en van de rechtbank van eersten aanleg in Leeuwarden ons nog een aantal gegevens aan, zodat we wat meer licht kunnen brengen in die tot nu toe vrij duistere periode. Laten we daarom die 21e juni '35 nog een keer naar voren halen. Een dag later schreef de grietman van Kollumerland, L.G.A. van Limburg Stirum aan de Gouverneur, dat hij had vernomen, dat de gewezen predikant van Ulrum, H. de Cock, op zondag 21 juni tweemaal gepreekt had voor een druk bezochte ‘vergadering’Ga naar eindnoot1.. Dit was gebeurd buiten de bebouwde kom van Burum op ‘het hornleger van Jan Paulus Ellens no. 157’.Ga naar eindnoot2. Ter verduidelijking merken we hier op, dat het nu vrij onbekend geworden woord hornleger een erf betekende waarop een boerenhuis stond en waaraan stemrecht was verbonden. Jan Paulus Ellens, een landbouwer, woonde ver van het dorp, in het Ooster Nieuw Kruisland, op een boerderij enkele kilometers ten noorden van Warfstermolen en even ten zuiden van de toenmalige zeedijk (waar nu landbouwer M. Schutter woont).Ga naar eindnoot3. Op deze afgelegen boerderij nu waren meer dan 100 mensen ‘uit vele oorden te zaam gekomen, niet alleen van Burum, maar ook uit Groningerland, zelfs van Groningen en Leeuwarden’. Van de namen van een aantal der daarbij aanwezigen heeft de grietman een lijst opgemaakt.Ga naar eindnoot4. Het betreft hier vooral de namen van personen uit Burum en directe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omgeving, die zeker voor het merendeel uit nieuwsgierigheid de Cock op de boerderij van Ellens waren gaan horen. Verreweg de meeste vinden we tenminste niet in het lidmatenboek van de Afgescheiden kerk van Burum terug. Hier volgt de lijst:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de door de grietman op 15 juli 1835 opgemaakte lijst van 47 namen is blijkbaar één naam uitgevallen, n.l. die van Ruurd Jacobs Faber, smid te Warfstermolen (blijkens een andere in het archief aanwezige lijst), zodat we op totaal 48 namen komen. Een officieel proces-verbaal van de samenkomsten bij Ellens was niet opgemaakt, maar wèl vroeg de grietman met enige spoed instructies van de Gouverneur, omdat te verwachten viel, dat er tijdens het verblijf van de Cock in Burum, die bij Hamming logeerde, weer ‘vergaderingen’ zouden worden gehouden.Ga naar eindnoot5. Inderdaad preekte de Cock twee dagen later (23 juni '35) 's avonds om 6 uur voor niet minder dan 300-400 personen in de schuur van landbouwer Folkert Alberts Roorda.Ga naar eindnoot6. In die schuur is toen Japke, het dochtertje van Roorda, gedoopt. De boerderij is er niet meer, ze lag aan het eind van de vroegere Zwarteweg, een paar km ten zuiden van Munnekezijl, iets ten noorden van de Lauwers. Nu kwam er wel een proces-verbaal uit de bus. De volgende dag vertrok de Cock naar Sneek (welke stad hij 27 juni weer verliet). Toch waren er vóór de dag, dat de instituering van de gemeente een feit werd, ook al geregeld samenkomsten (oefeningen) gehouden b.v. op de zondagen 7 en 14 juni '35, telkens met 40-60 personen. De eerste bij schoenmaker Yke Fokkens Boersma,Ga naar eindnoot7. de tweede bij molenaar Reinder D. Hamming. Als oefenaar was daar opgetreden Pieter Kornelis Rademaker, een jeugdige (22), nog ongehuwde gardenier uit Visvliet, die volgens de grietman niet kon schrijven. Hij zou in de kerkeraad van Burum nog een belangrijke rol gaan spelen. Vele jaren later vertrekt hij met attestatie naar Stroobos, waar hij wegens een ergerlijk leven wordt gecensureerd, in 1861 in zijn lidmaatschap wordt hersteld, maar drie jaar later weer onder censuur komt.Ga naar eindnoot8. Soms moeten we bij kerkleden een droevige neergang constateren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste kerkeraadDe namen van de kerkeraadsleden van het eerste uur vonden we in een schrijven van de grietman aan de Gouverneur.Ga naar eindnoot9. Deze had verzocht hem inlichtingen te verstrekken over de persoon R.D. Hamming en P.R. Linthorst, ouderlingen der Afgescheiden gemeente te Burum, en over de woelingen veroorzaakt door de afgezette predikanten de Cock en van Velzen. In zijn antwoord geeft de grietman een overzicht van het verloop der gebeurtenissen vanaf 21 juni 1835. Hij vertelt dan onder meer, dat op de middag van die dag twee ouderlingen zijn bevestigd, nl. Reinder D. Hamming en Pieter Remmelts Linthorst, èn twee diakenen, Hendrik Simons Lollinga en Folkert Alberts Roorda. Hier hebben we dus de allereerste kerkeraad. Over de leden daarvan veroorloven we ons nu een enkele uitweiding. De grietman typeert de beide ouderlingen als volgt: Reinder D. Hamming is molenaar van beroep en ‘een zonderling eigenzinnig persoon’, die gaarne tegenwerkt, zomtijds tegen regt en billijkheid, gelijk de vele processen verbaal tegen hem in verschillende betrekkingen opgemaakt, overtuigend kunnen toonen’. Onlangs was hij weer geverbaliseerd, omdat hij zijn huis beschikbaar had gesteld voor een onwettige godsdienstoefening. Bij die gelegenheid had hij eerst heel driftig en onstuimig op het optreden van de grietman en de zijnen gereageerd, hen verwijtend, dat het de schuld van het grietenij-bestuur was, dat men hem niet met vrede liet. ‘Wij waren nu in staat hem bescheiden aan het verstand te brengen, dat hunne vergaderingen door de wet waren verboden, en dat zij overtreders waren tot tijd en wijle het Gouvernement daarin toestemde’. Hamming bleef echter bij zijn mening, maar - aldus de grietman - op hetzelfde moment ‘in het gevoel zijner nieuwe betrekking als Separatist’ kalm en bedaard wordend, wenste hij ons, hartelijk welmeenend tot onze verwondering, dat wij mogten zijn zoo als hij was’. Deze moment-opname van Reinder D. HammingGa naar eindnoot10. laten we hier volgen door wat meer bijzonderheden uit zijn levensloop, want voor de Afgescheiden kerk van Burum is hij zonder twijfel van grote betekenis geweest. De uit Groningerland (Niezijl) afkomstige Reinder Dirks Hamming, getrouwd met de 10 jaar jongere Sara Lubartus Pol was niet alleen de leidende figuur bij de Afscheiding zelf, maar zat ook constant in de kerkeraad, tot hij in mei 1852 met attestatie naar Sexbierum vertrok. We vinden hem later terug in Dokkum, waar een getrouwde dochter van hem woonde. Geregeld is hij één van de afgevaardigden van de gemeente Burum op de vergaderingen van de classis Drogeham. In 1839 is hij zelfs enkele keren praeses daarvan. Ook op de Provinciale synode kon men hem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meermalen aantreffen en op de Algemene synode van Groningen in 1846 was hij één van de Friese afgevaardigden.
In 1828 woont hij als pelmolenaar in Burum. Hij staat dan op een tweetal voor diaken in de hervormde kerk (maar wordt niet gekozen). Ook was hij eigenaar van een hornleger. De tweede ouderling Pieter Remmelts Linthorst noemt de grietman in zijn reeds genoemd schrijven van 29 januari 1836 een oud man, voor zover bekend van onbesproken gedrag, voorheen wagenmaker van beroep. Al in december 1835 zou hij zich als ouderling hebben laten vervangen door Rinze Jans van der Veen, arbeider te Munnekezijl.Ga naar eindnoot11. Inderdaad blijkt deze in 1836 en een aantal volgende jaren ouderling te zijn. Hendrik Simons Lollinga, veeschatter van beroep, was in 1836 diaken en is jarenlang ouderling (en oefenaar) geweest.Ga naar eindnoot12. In 1842 heeft hij in Ferwerd nog op een drietal gestaan. Net als R.D. Hamming werd hij vaak naar classisvergaderingen afgevaardigd. Dat hij ook met de pen kon omgaan, bewijst het feit, dat hem op de classisvergadering van 14 maart 1838 opgedragen werd een geargumenteerde vermaanbrief op te stellen voor R.L. te Drogeham, die zich schuldig maakte aan verzuim van de eigen kerkdiensten en intussen oefende hij hen die nog ‘bij de valsche kerk zijn’. Hij was de zoon van een Groningse catechiseermeester. Zou hij van huis uit zijn oefenaarskwaliteiten hebben meegekregen? Bij de herdenking van het 100-jarig bestaan van de gereformeerde kerk te Burum in 1935 was een kleinzoon nog ouderling. De grietman deelt verder nog mee, dat in 1835 ook Folkert Albert Roorda tot diaken is bevestigd. We kwamen deze al tegen, toen hij op 23 juni '35 zijn schuur voor een godsdienstoefening ter beschikking stelde. Als de kerkeraadsnotulen per 31 december 1836 beginnen, blijkt Roorda's plaats als diaken te zijn ingenomen door Menne Alberts Douma, een landbouwer wonende onder Grijpskerk.Ga naar eindnoot13.
Tenslotte noemt de grietman in zijn al meermalen aangehaald overzicht de namen van de beide oefenaars Pieter Kornelis Radema en Hendrik Simons Lollinga. Hij schrijft hun succes toe aan het feit, dat deze mannen de taal van het volk wisten te spreken in tegenstelling tot de manier waarop hervormde predikanten een preek opstelden en brachten. De grietman drukt het als volgt uit: ‘Vele hoorders vinden meer genoegen in de eenvoudige manier van voorstelling, die door de zich zelven opgeworpene oeffenaren (gebruikt worden) dan in een welgestelde Leerrede van een Predikant’. Zo'n preek verschilde ‘in de stijl en zamenstelling’ veel van ‘dagelijksche spreektrant’ en miste vaak de be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zieldheid, die het oefenen van Radema en Lollinga kenmerkte. We merken hierbij toch op, dat de grietman hier niet diep genoeg peilde. Hij had wel gelijk wat het uiterlijke, maar niet wat het wezenlijke van de zaak betrof. En dit laatste was juist het feit, dat de gereformeerde leer van zeer vele hervormde kansels was verdwenen en vervangen door een slappe supra-naturalistische prediking van God, deugd en onsterfelijkheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afscheiding te VisvlietVonden we in het archief van de hervormde kerk te Burum geen schriftelijke sporen van de Afscheiding, dat van de hervormde gemeente te Visvliet leverde ons wel een belangrijk gegeven op, nl. een schriftelijke verklaring van afscheiding van de hervormde gemeente aldaar, getekend door 15 personen en gedateerd Visvliet, 28 december 1835. De praeses van de kerkeraad, ds C. Meijer, vond het maar ‘een zonderling’ stuk, zowel wat de inhoud als stijl betrof. Wat het laatste punt aangaat had hij gelijk, maar zijn oordeel over de inhoud delen we niet. Die luidde kort samengevat: De ondertekenaars, door doop of belijdenis leden van de hervormde kerk, verklaren hierin, dat ze zich hebben afgescheiden van ‘die Kerk die thans geheel bandeloos en vervreemt is van het Fondamenteel van de ware Gereformeerde leer’. Daarom wensen ze niet meer als lid ‘van die verbasterde Kerk’ te worden beschouwd en verzoeken hun namen in het lidmatenboek te schrappen ‘op Grondt van Art. 2 van het algemeen reglement’. De 15 namen zijn (we voegen er enkele details aan toe):
Tenslotte kwam tien dagen later bij de hervormde kerkeraad van Visvliet nog een mededeling binnen van Eligje M. Edema te Pieterzijl, dat ze zich afscheidde ‘van de valsche Kerk en wedergekeerd is tot de oude Gereformeerde leer’. Ze tekende met een kruisje (en kon dus niet schrij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ven, zoals zovelen in die dagen). Volgens ds C. Meijer waren bovengenoemde 16 personen allen arbeider of dagloner. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beboete samenkomstenEen apart paragraafje moeten we nog wijden aan de boetes die enkele Afgescheidenen opliepen als gevolg van veroordelingen door de rechtbank van eersten aanleg te Leeuwarden. In dit kader heben we ook nog een interessant proces-verbaal bij de stukken gevonden, dat we onze lezers niet willen onthouden. We kiezen de chronologische volgorde. Van die ontwettige godsdienstoefening van 31 januari 1836 in Burum is bij de ingekomen missives van de Gouverneur een afschrift van een procesverbaal bewaard gebleven. We lezen erin hoe zo'n oefening in de regel verliep: het was het patroon van een complete kerkdienst. Op 31 januari 1836 waren Jan Johannes Blau, agent van politie in de grietenij van Kollumerland te Kollum, en Hendrik Geertsma, ‘dorpswagter’ te Burum 's morgens om 9 uur gearriveerd bij het huis van Eelke Martens de Boer, dagloner, wonende onder Burum. Daar hadden ze behalve de Boer en zijn vrouw 18 personen aangetroffen, van wie Reinder Hamming, molenaar te Burum de ‘prediker’ was. Deze opende de samenkomst met het laten zingen van ps. 33:9, 10 en vervolgens preekte (oefende) hij over Hand. 5:41, 42. Na de ‘verklaring’ van de preek werd gezongen ps 118:11 (dit was dus de middenzang) en na de ‘toepassing’ ps 118:9, 10 (de preek viel dus duidelijk in 2 delen uiteen nl. eerst de exegese, dan de toepassing van de tekst voor de hoorders). Tenslotte sprak hij de zegenwens uit. Bij het uiteengaan van de vergadering werd op de tafel een schoteltje gezet, waarin men zijn gift voor de armen kon leggen.
In het verbaal hadden de politie-mensen de namen van de volgende aanwezige personen genoteerd: Reinder Hamming, Pieter Remmelts Linthorst, Jan Paulus Ellens, Ike Fokke Boersma, Euwe Eertses Oostenbrug en Sjoerd Spoelstra, allen van Burum. Ook nog Sijtse Jans Schipper van Kollum, Durk de Haan en Heine Hendriks van der Wal van Visvliet. De beide ramen waren tijdens de dienst omhoog geschoven geweest om Hamming beter te kunnen verstaan, want buiten voor elk raam stonden 4 manspersonen en ook nog een vrouw te luisteren. Agent en dorpswachter kenden niemand van de 9 personen, afkomstig uit naburige dorpen. We vragen ons terloops af: Zou het in de kamer met die opgeschoven ramen op 31 januari niet erg koud zijn geworden? Intussen deed het grietenij-bestuur er van alles aan om verstoring van orde en rust op godsdienstig terrein in zijn rechtsgebied te voorkomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarom nodigde het de Afgescheiden oefenaars, ouderlingen en diakenen, en de personen bij wie geregeld samenkomsten aan huis werden gehouden, in totaal 9 man, uit tot een gesprek, dat inderdaad op 22 februari 1836 plaats vond. Zij werden gewezen op het onwettige van bepaalde zonder toestemming gehouden godsdienstige vergaderingen. Hoewel het gesprek in een vriendelijke, zelfs ver trouwelijke sfeer verliep, konden beide partijen het toch niet eens worden, zodat de grietman berustend in zijn rapport opmerkte: ‘de tijd zal het verkeerde in hen moeten beteren’. Het onderhoud eindigde met de vermaning van het grietenij-bestuur toch niet meer de orde en rust te verstoren. De Afgescheiden ‘leiders’, die terecht hun standpunt handhaafden, reageerden met de opmerking, dat door hèn geen maatschappelijke orde werd verstoord, wat de grietman ook erkende. En ‘zoo zijn allen uiterlijk tevreden, heen gegaan’.Ga naar eindnoot14. In het Burumse wereldje wenste blijkbaar niemand slaande ruzie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kerkelijk levenWe hebben al verteld, dat de eerste genotuleerde kerkeraadsvergadering waarover we beschikken, begint met oudejaarsdag 1836. De beide ouderlingen blijken dan te zijn R.D. Hamming (Burum) en R.J. v.d. Veen (Munnekezijl); als diaken fungeren Hendr. S. Lollinga (Burum) en Menne A. Douma (onder Grijpskerk). Een activeve rol speelt ook nog het jonge lid der gemeente Pieter Cornelis Radema, de oefenaar, die nog wel niet in de kerkeraad zit (hij wordt pas begin 1838 de derde ouderling), maar in '37 toch verschillende keren bij het begin van de kerkeraadsvergadering voorgaat in gebed en ook catechiseert. In bovengenoemde kerkeraadsvergadering van 31 december '36 is over het leerstuk van de Doop gehandeld. Men kwam op dit punt tot overeenstemming en besloot een afschrift van de conclusie, waartoe men in Burum gekomen was, toe te zenden aan ‘de Eerwaarde Klassis te Leeuwarden’ en ‘met oogmerk dat men alzoo in de gemeente mogte vereenigen omtrent hetzelve op grond van Gods Woord en de geloofsbelijdenis’. Het inzicht in de betekenis van de doop - schrijft ds J. Douma uit Britsum - was over het algemeen toen niet erg groot. Zo herinner ik mij nog, wat mijn grootmoeder mij eens verteld heeft. Zij had haar eerste zoontje verloren en diep-bedroefd sprak zij met een andere jonge moeder, die eenzelfde verlies had geleden, erover hoe het wel in de eeuwigheid met hun gestorven lievelingen zou zijn. Deze zuster had, zei zij, veel troost gevonden bij het woord, dat zij in haar binnenste meedroeg: ‘Zij heeft haar glans en spoor den ganschen hemel door’. Het verbond der genade verstonden zeer velen toen niet. Dat in Burum de heiligheid van het sacrament van de doop hoog werd gehouden, blijkt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel uit de notulen, waar nog al eens te lezen valt, dat vaders, die de doop voor hun kind kwamen aanvragen, werden onderzocht, of zij de betekenis van de doop wel verstonden.Ga naar eindnoot15.
Zolang er geen predikant was - de eerste, F. Strik, kwam pas in 1846 - moest al het ambtelijk werk zo goed en kwaad als het ging, door de kerkeraadsleden zelf worden verricht. Ze brachten elk in een deel der uitgestrekte gemeente huisbezoek; de diakenen hielpen mee ‘in deze werkzaamheden tot hulp verkozen’. Wekelijks werd in de verschillende dorpjes catechisatie gegeven door de ouderlingen Hamming, v.d. Veen en Radema en door de diakenen H. Lollinga en Menne A. Douma. Toen er later een predikant was, gebeurde dit maandags te Burum, dinsdags te Munnekezijl, donderdags te Visvliet en vrijdags te Warfstermolen. Een enkele maal preekte, doopte en bediende ds S. van Velzen het Avondmaal; tot hem wendde de kerkeraad zich wel om advies. Wanneer er op de kerkeraad weinig te behandelen viel, spraken de broeders in de resterende tijd soms nog wat met elkaar ‘over het bevindelijke van het genadewerk in Christus’ of ‘over het inwendige werk van God de H. Geest bij aan vang en voortgang in de harten van Gods kinderen’ of ‘over de wegen en handelingen Gods die Hij met zijn Bondvolk houdt in het Heiligdom’. We konden deze bevindelijke trek ook bij menige andere kerkeraad constateren. In 1838 moest de kerkeraad verdrietig vaststellen, dat over het algemeen een zekere lauwheid in de gemeente viel te bespeuren. Het zat - net als in vele gemeenten - vast op de vraag: moet er zondags worden geoefend of een preek gelezen? Sommige leden kwamen niet eens meer in de kerk en gaven als reden daarvoor op, dat ‘de oefeningen schenen op te houden’. En een preek lezen konden ze thuis ook wel, merkten ze lakoniek op. De notulen noemen zelfs enkele namen van leden die weer ‘naar de valsche kerk’ gaan, zoals het wordt uitgedrukt. Voegen er zich leden bij de kerk, zoals in december 1849 L.L. Postma en Ebeltje Douwes van der Leest, dan wordt hun vooraf voorgelezen art. 28 en 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.
Het was geen tijd van welvaart toen; vele leden van de gemeenten waren zeer arm en konden met hun kinderen zondags zelfs geen halve cent bij zich hebben. Daarom besloot de kerkeraad fijngevoelig in de kerkdiensten niet meer te collecteren. Het benodigde geld zou er dan via een vrijwillige intekening moeten komen en om de 2 maanden worden opgehaald. Niet alleen de ‘kerkedienst’ verzorgde de gemeente zonder staatssteun of de opbrengst van kerkegoederen, ook de armen werden niet vergeten. De in het diaconieboek genoteerde bedragen waren echter niet hoog. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ze bedroegen per week soms slechts enkele stuivers. In het verstrekken van steun was men wel praktisch. De eerste genoteerde gave aan een arme bestond uit 1½ korf aardappelen voor 75 cent. Aan een weduwe werd 4½ el ‘vijfschaft’ gegeven en 3¼ el ‘bombazijn’ samen voor ƒ 5,25; het maakloon hiervoor was 65 cent. Iemand kreeg een paar nieuwe schoenen voor ƒ 2,10. Ook werd wel voor een arme de huishuur betaald. Het totaalbedrag voor de armen was maar gering: het bedroeg bijv. van juni 1837 - september 1838 niet meer dan ƒ 123,88.
Huwelijken werden ook kerkelijk bevestigd. Uiteraard waren het er niet veel in de kleine gemeente. We noemen er enkele:
Het kerkverband werd goed onderhouden. Geregeld werden broeders afgevaardigd vanaf 18 december 1837, eerst naar de classis Drogeham, en sedert 7 mei 1857 naar de classis Dokkum. Met de kerkelijke tucht werd niet de hand gelicht, integendeel, ze werd beslist en toch lankmoedig toegepast. Zo was daar in 1837 het geval met een bijwoner, die niet meer in de kerk kwam, openlijke vloekte en niettemin beweerde ‘bekeerd’ te zijn. Hij kwam onder censuur en zijn zaak bereikte de classis. Deze besloot hem schriftelijk te vermanen; ds van Velzen stelde de brief op. Ze is als bijlage opgenomen achter de classisnotulen 18 december 1837. De broeder toonde later berouw en wilde weer bij de gemeente blijven. Een zuster werd bestraft over de zonde van sabbatschennis en vermaand te wandelen in de vreze des Heren. Onboetvaardigen werden afgesneden, maar niet dan nadat de uiterste lankmoedigheid was betracht. Dat blijkt - volgens ds J. Douma - uit de behandeling van Jacob Gorter uit Ee, die in Burum ingeschreven stond. Om hem van het verkeerde pad terug te brengen, is meer dan eenmaal de verre reis naar Ee ondernomen - helaas - zonder resultaat. Woedden in andere Afgescheiden gemeente soms hevige twisten, in de kerkeraadsnotulen van Burum komen we die niet tegen. Een twistappel werd ook niet het aanvragen van de erkenning als officiële kerk bij de overheid, al was er wel een lidmaat Hendrik Stulp, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich aan de kerk onttrok. Hij was, volgens zijn zeggen, wel verenigd met de gereformeerde leer, ‘maar niet met de aangenomen vrijheid’. Dit was echter pas in 1849, terwijl in september 1841 de erkenning al verkregen was. We hebben de indruk, dat Hendrik een stok zocht om de hond te slaan. Ds Frens Strik (1811-'89) van 1847-'60 predikant te Burum.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds F. Strik 1846-'60In mei 1846 krijgt de Afgescheiden kerk van Burum haar eerste dominee, Frens Strik, overgekomen uit Houwerzijl/Zoutkamp. Hij was een uit Meppel afkomstige arbeiderszoon. Zijn afbeelding hangt in de consistorie van de gereformeerde kerk in Burum. Met zijn komst beginnen de notulen weer, als er op 13 juni 1846 bij ouderling H. Lollinga aan huis een kerkeraadsvergadering wordt gehouden, die aangegeven staat als ‘1e vergadering’. De laatste bewaard gebleven notulen vóór Striks periode dateren van 8 juni 1839. Waar zouden die van dit open tijdvak toch zijn gebleven? Hadden we ze maar! De nieuwe predikant is praeses en scriba tegelijk. Zelf heeft hij zich in zijn gedenkschriftje n.a.v. zijn 40-jarige Evangeliebediening, dat hij als titel Steen der hulpe meegaf (1882), als volgt over zijn Burumer tijd uitgelaten. In Burum ‘werd ik bij de gemeente door ds H. Knol te Oudega bevestigd met het woord uit Hand. 20:28, terwijl ik de herdersstaf in haar midden opnam met de bede uit Kol. 4:3a. Hebben de broeders ds K.J. Timmerman en ds E. van de Beerekamp in de gemeente te Grootegast een heerlijke oogsttijd des Evangelies gehad en veel zegen op hun dienst ondervonden, ook dat zalige voorrecht heb ik te Burum mogen genieten, zodat van Sion aldaar kon gezegd worden: ‘die en die is aldaar geboren’. Velen van de jeugdige leeftijd werden door Woord en Geest krachtdadig tot God bekeerd en de gemeente kennelijk gesticht en uitgebreid. Ook 's Heeren genade is aan mij niet ijdel geweest, niet zonder vrucht en zegen en hiervan komt alleen Gode de eer toe, die zich van mij als werktuig heeft willen bedienen. Ik kan dan ook geen indrukken van Gods goedertierenheden genoeg in mij verwekken, wegens al zijn weldaden aan mij bewezen, al de dagen mijns levens, inzonderheid in de jaren mijner bediening van het Woord. Ik kan geen woorden genoeg vinden om de eeuwige God, de God mijns levens, naar waarde te verheerlijken. Wat heb ik in al die jaren een bijna volmaakte gezondheid genoten, zodat ik maar slechts twee à driemaal mijn dienst niet heb kunnen waarnemen. Wat heb ik menigmaal Gods hulp aldaar ondervonden, als ik bekommerd was en uit- of inwendige banden mij knelden. Veertien en een half jaar heb ik daar met veel zegen mogen arbeiden en ook ik heb aldaar overvloediger gearbeid, maar niet ik, maar de genade Gods, die met mij is. Toen riep mijn Zender mij naar de gemeente Roden en Een. Na des morgens over Num. 27:15, 16 en 17 gepredikt te hebben, nam ik afscheid van de gemeente Burum naar aanleiding van de woorden van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mozes, Deut. 30:19’.Ga naar eindnoot16. Vermelden we tenslotte nog, dat in november 1850 Burum de leden die in Niezijl, Kommerzijl, Niehove en Grijpskerk woonden, verloor, omdat in Niezijl een Chr. Afgescheiden gemeente werd gesticht. In zekere zin zouden we ook nog Kollum (1866), Munnekezijl (1885) en Visvliet (1933) dochterkerken van Burum kunnen noemen. |
|