De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 1. De classis Middelstum
(1973)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIV Hendrik de Cock in de gevangenis28 nov. '34-26 febr. '35Tijdens zijn verblijf in de gevangenis te Groningen in de Zoutstraat van 28 november '34-26 februari '35 - in het Correctie- of Spinhuis - heeft de Cock veel geschreven en nog meer gezongen, gelezen en gebeden. We beschikken over een door hem dagelijks bij gehouden dagboekje, met daarin nog enkele aantekeningen en over door hem in genoemde periode geschreven brieven aan zijn vrouw, geloofsgenoten en officiële kerkelijke en burgerlijke autoriteiten. Het is alles te vinden in het familie-archief de Cock. De lectuur ervan doet ons deze volgens een vooraanstaand Reveilman ‘recht lieve, zagte, vroome maar tevens kragtige man’, en we voegen eraan toe, deze gereformeerde confessor, kennen in al zijn leed en strijd, maar ook in al zijn geestelijke vrede en blijdschap.Ga naar eindnoot1 Het dagboek berustend in het familie-archief de Cock, heeft tot titel: ‘Mijne ervaringen en bejegeningen en ontmoetingen in de gevangenis’. Helemaal juist is deze betiteling niet, want van de bejegeningen is niet veel te bespeuren; wèl maakt hij melding van zijn bezigheden, bidden, zingen (heel veel!), lezen en schrijven, van de bezoeken, die hij ontvangen heeft, en van zijn gemoedsgesteldheid. Behalve dagelijkse notities treffen we in het dagboek ook nog een aantal bijzondere aantekeningen aan, die we eerst eens willen bekijken, alvorens tot het eigenlijke dagboek over te gaan. Het begint met een aantal ‘Notabele Texten in onze dagen’. Het zijn alleen ‘notabele’ teksten uit het Oude Testament. We mogen hieruit niet concluderen, dat de Cock zich meer aangetrokken voelde tot het Oude dan tot het Nieuwe Testament, want in de gevangenis heeft hij ook dat laatste ongeveer stuk gelezen. Wel geeft het te denken, dat het aantal teksten uit het boek Job verreweg het grootst is. Kan het zijn, dat hij zich gegrepen voelde door Job, wiens lijdensweg ook tot heerlijkheid voerde? Ook Jesaja en Jeremia zijn rijk vertegenwoordigd. Zag de Cock misschien enige overeenkomst tussen de herhaaldelijk getekende afval van het volk Israël en van het Nederlandse volk in zijn eigen dagen? Op Job volgen de Psalmen, de Spreuken van Salomo, Prediker, Hooglied, Jesaja, Jeremia, Klaagliederen, verder Ezechiël, Daniël, Hosea en nog enkele andere profeten met tenslotte uit Exodus, Deuteronomium, Richteren en Kronieken slechts één aanhaling. Aan deze tekstenlij st gaat nog even vooraf de mededeling, door de Cock | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘noteringswaardig’ bevonden: ‘den 13den Juny 1828 heeft het Classikaal Bestuur van Kampen den Heer Rijk van der Haar als diaken te Genemuiden afgezet, omdat hij verklaarde ‘de Gezangen in gemoede niet te kunnen medezingen’. In de aantekeningen van de Cock volgt op de tekstenlijst een opgave van de prijzen der verschillende spijzen en dranken, die door hem tijdens zijn opsluiting gebruikt werden. Dit verdient een kleine verklaring. De Cock werd in het Huis van Bewaring niet samen met de andere gevangenen opgesloten. Hij had toestemming gekregen een kamer voor zich alleen te hebben. Men sprak dan van een pistole of pistool. Men kreeg een eigen vertrek tot zijn beschikking, alleen moest daarvoor, evenals voor het gebruik der meubels, een zekere huur worden betaald. Ook de voeding, spijzen en dranken, kwamen voor eigen rekening. Zo'n vertrek werd pistole genoemd, omdat men er oorspronkelijk een pistool (gouden munt) als huur voor moest geven. Op de dag dat de Cock de gevangenis inging, schrijft Eefke Schildkamp-Zand, de vrouw van één der eerste Afgescheidenen in Groningen, aan de Cocks echtgenote, dat deze bij zijn intree in de gevangenis ‘in alles gemoedigt in den Heere’ was. Ook ‘naar het uitwendige’ was alles wel goed, want hij kreeg een ‘beste kamer met kachel, bed en tafel’. Een tamelijk volledige lijst van verkrijgbare voedingsmiddelen, met vermelding der prijzen, is door de Cock in zijn papieren opgenomen. Men zie de aantekening.Ga naar eindnoot2 De lijst wordt geopend met de huur voor de kamer en voor de meubels. De waarschijnlijk maandelijkse huurprijs bedroeg voor elk van beide f 4. De tarieflijst bevatte alle artikelen, die in een normale huishouding voorkwamen, niet alleen die van spijzen en dranken, maar ook die voor vuur en licht. De prijzen daarvan waren niet hoog en veelal zal de normale winkelprijs hebben gegolden. Een enkel voorbeeld: Een half pond ossenvlees kostte 25 ct., kalfsvlees 30 ct., spek 35 ct en schapevlees 15 ct. Een half pond kaas kwam op 20 ct., niet alleen de zoetemelkse, maar ook de komijnekaas. Voor een pijp, waarschijnlijk een gouwenaar, werd 1½ ct. berekend, voor een kooltje vuur in de stoof 2 ct. Voor brood, lampolie, kaarsen, turf en steenkool werd de winkelprijs gevraagd. Een fles wijn kostte 80 ct. plus 15 ct. belasting, een kan bier 12½ ct. Een ei werd met 2 ct betaald. Alles werd wel zeer nauwkeurig berekend; een schaal aardappelen zonder boter kostte 5 ct., met boter 10 ct. Hetzelfde was het geval met de grutten. Vanaf het begin van zijn gevangenschap tot aan het laatst toe hield de Cock regelmatig aantekening. Gedurende de eerste vier dagen gebruikte hij 3 eieren bij de boterham, later komen de eieren niet meer in de lijst van uitgaven voor, kaarsen en tabak wel regelmatig. De Cock moet een matig roker zijn geweest en naar de gewoonte van die tijd gebruikte hij ook wel een borrel. Wijn komt een enkele maal op de rekening voor, bij 4 flessen tegelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schildkamp bezorgde hem ook een keer een fles jenever. Humoristisch doet het aan als eerste post op de uitgavenlijst te vinden 20 ct voor een bittere borrel en koffie. Het aanbieden van een borrel gold in die dagen als een teken van gastvrijheid! De aantekeningen over de verteringen zijn gedurende de eerste helft der gevangenschap van de Cock veel vollediger dan in de laatste. Reeds tegen half januari worden ze veel beknopter; hij volstaat dikwijls slechts met één regel en schrijft dan b.v. kortweg 24 K.A. 17½, waarmee dan bedoeld wordt 24 januari koffie en aardappelen 17½ ct. Gedurende de laatste dagen van februari noemt hij zelfs alleen nog maar het bedrag, zonder verdere vermelding. Het is of er een zekere gejaagdheid en ongeduld uit spreekt. In de notities van zijn ‘ervaringen’ is dit ook te bespeuren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DagboekIn de lijst van verteringen komt de post kaarsen niet weinig voor. Het was immers in het kortst van de dagen en de Cock ging zeer laat slapen, steeds na middernacht, dikwijls zelfs tegen één of twee uur, éénmaal zelfs half 3! Van zijn ogen heeft hij in die dagen veel gevergd en in zijn dagboek maakt hij er dan ook éénmaal melding van, 2 januari 1835, dat hij ‘om zijn ogen’ al om half 12 is gaan slapen. Vrij zeker heeft de Cock tijdens zijn gevangenschap goed en rustig geslapen, want steeds deelt hij mee, dat hij verkwikt, of verfrist, of vervrolijkt is opgestaan en na gebeden en gezongen te hebben met zijn dagelijkse arbeid is begonnen. Deze arbeid, gedurende een lange, eenzame dag, slechts door enkele bezoeken van familie of vrienden onderbroken, bestond uit lezen, schrijven en het zingen van psalmen. Lezen en zingen stond op de voorgrond, waarbij we het eerste nog weer kunnen onderscheiden in het lezen van bijbelgedeelten, van stichtelijke en van historische lectuur. Aan bezoek zou het de Cock natuurlijk niet hebben ontbroken, maar reeds op zaterdag 29 november, de tweede dag dus, werd hem door de cipier meegedeeld, dat een bezoek ten hoogste een half uur mocht duren en dat daarbij steeds een derde aanwezig moest zijn. In zijn brieven maakt de Cock van dit laatste geen melding; daarin schrijft hij, dat ieder bezoek slechts een kwartier mocht duren. De tweede dag bracht de Cock voor een deel briefschrijvende door, in de eerste plaats natuurlijk één aan zijn vrouw en één aan zijn vader, verder nog één aan de gemeente van Warffum en één aan de Gouverneur. Bijna elke dag, behalve op zondag, ontving de Cock drie bezoeken; alleen de zondagen bracht hij in eenzaamheid door. De tweede zondag dat hij in de gevangenis zat, woonde hij een kerkdienst voor de gevangenen bij, maar in de woorden van de gevangenispredikant vond hij geen vertroosting. Hij hoorde ds Vrieze preken over Joh. 1:29 ‘maar - schrijft de Cock - de steen des aanstoots weg, alles algemeen flauw, de Raad maar half verkondigd. Voor en in 't midden Ps. 100. Na een lied. De Geest nauw of niet genoemd, maar inplaats daarvan: het moet van boven komen enz.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van 8 tot 10 december voltooide hij een geschriftje tegen de gezangen. Hij mocht echter geen papieren naar de drukpers zenden, dit hadden de regenten der gevangenis hem reeds tijdens een bezoek op 5 december meegedeeld. Een door hem gedaan verzoek, dat zijn vrouw gedurende een paar dagen bij hem mocht vertoeven, werd afgewezen als zijnde geheel strijdig met de orde van het Huis en met een genoemd artikel van het Wetboek van Strafvordering. Woensdag, 3 december '34 schreef de Cock in de gevangenis een brief aan zijn vrouw, kinderen en aan de gemeente van Ulrum. Hierin vertelt hij o.m. dat Klaas Ritsema, die ook in het gebouw zit opgesloten, waarschijnlijk niet zoveel bezoek zal ontvangen als hijzelf, omdat personen met een ‘kaartje’ voor de Cock daarmee niet tegelijk Ritsema kunnen bezoeken. Maar wat het eten betreft, wordt deze goed verzorgd; ook is hij goed gezond en zingt volgens de ‘knegten’ nog al dikwijls psalmen. Naar de Cock heeft vernomen, heeft ds Scholte de getuigen die te Appingedam tegen hem getuigd hadden, voor meinedigen verklaard en moet nu getuigen der waarheid hebben. Schildkamp heeft namens de advocaat van Scholte (volgens de Cock mogelijk wel van der Kemp) naar een lijstje daarvan gevraagd. Hij wil graag namen van hen, die de waarheid verstaan en een preek kunnen beoordelen en tevens enigszins uitleggen. De Cock geeft daarvoor op, in de eerste plaats de kerkeraad van Ulrum met daarnaast Egbert Winter, Jan Tobias Bos, P. Kars, Rieuwert Batema, Pieter Kornelis Luit, Klaas Pieters Kuipinga, Alle B. Groen, Eppe Bakker, Jan Stelmaker en Jan Brander; hij vermoedt wel, dat ze in de bewuste kerkdienst (van vrijdag 10 oktober '34) zijn geweest. Is dit bij de een of ander niet het geval, dan wil hij daarvan graag bericht ontvangen. We merken hierbij op, dat ds Scholte wegens zijn optreden te Ulrum op 10 en 12 oktober, op 25 november '34 voor de rechtbank van Appingedam moest verschijnen. Hij kwam daar pas enkele dagen later, werd toen 5 dagen lang vastgehouden en daarna tegen borgtocht ontslagen. Van de 11 getuigen, waren er slechts 2 op de hand van de Cock nl. Joost Simons van Ham, koopman te Winsum, en Roelof Pieters Medema, landbouwer te Adorp. De 9 anderen, door Scholte dus van meineed beschuldigd, waren ds Du Cloux van Vierhuizen, M.D. Teenstra te Ulrum, A.J. Sleuver, kastelein en winkelier te Ulrum, Jan T. Koster, veldwachter te Ulrum, Jan Klein, rijksontvanger te Ulrum, Albert J. Buiringe, schoolonderwijzer te Ulrum, Jan J. Rietema, houtzaagmolenaar te Leens, Jan K. Loots, landbouwer te Vierhuizen en assessor in de gemeente Ulrum, en Sybrand H. Balkema, groot-aannemer te Delfzijl. De laatste was toevallig aanwezig geweest, doordat hij in Leens een nieuwe klapbrug moest maken. De Officier van Justitie eiste tegen Scholte een gevangenisstraf van 2 tot 5 jaar, de rechtbank sprak hem bij vonnis van 27 februari 1835 echter vrij; de Officier ging in hoger beroep bij de rechtbank van Groningen waar op 17 juni '35 opnieuw vrijspraak volgde. In zijn brief van 3 december verzoekt de Cock verder enig nader bericht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over de reis van Klaas van der Laan en Simon P. Sluiter naar Den Haag; hun mededelingen schijnen hem minder gunstig toe dan de verwachtingen te Ulrum zijn; hij hoopt op een goede terugkomst. Harm Gelms - de oefenaar uit O. Pekela, was ook bij hem geweest. ‘Hij was vurig van Geest en kragtig in den Heere’. De Cock verheugde zich erover, dat Harm Gelms hem had meegedeeld, dat hij bij alle hoge en lage besturen zou trachten vrijheid van godsdienst te verkrijgen en vond het met deze jammer, dat Pot en Medema (beiden oefenaars resp. uit Wetsinge en Adorp) hierin nalatig waren. ‘De Kerk toch is die weduwe, die God eenmaal zeker horen zal’. Aan het slot van de brief deelt de Cock nog mee, dat de Psalmen en de Openbaring van Johannes hem troost en sterkte geven. ‘De Psalmen zijn nog al gedurig mijne vermaking en de Openbaring van Johannes geeft mij thans tusschen beiden door des Heeren Geest ook nog al opwekking. Dezen avond heb ik gelezen Hoofdst. 4, 5, 6 en 7 en zag Hoofdst. 6:11, dat ons vonnis nog wel eens zwaarder kon worden, maar ook Hoofdst. 7:9 en 14 de vertroosting’. In een naschrift volgen nog enkele mededelingen van huishoudelijke aard, over verzending van onderkleren, een verzoek om een blauwe slaapmuts, en een paar naalden met garen om een boekje of een knoop te kunnen naaien. Verder een vraag om wat ‘verkwikking’ te sturen, bv. een hoofdkaasje van ‘zwijn of koevleesch’ en een koe- of varkenstong, die bij deze of gene wel te krijgen zal zijn. Tenslotte komen nog de groeten van vader en broer Derk (zijn zwager), die hem bezocht hadden. De Cock heeft in de 3 maanden van zijn opsluiting zeer veel gelezen. De tweede dag - zaterdag 29 november - las hij ‘met stichting’ een preek van Brakel en zondag 30 november, na de dag met gebed en dankzegging begonnen te zijn, eerst de voorrede van een geschrift van Koelman en verder, ‘met aangenaamheid, stichting en opwekking’ de eerste preek van Koelman over Ezra. Die dag ook nog ‘het stukje van Harm Witz ener de Christen’ en de tweede preek van Koelman ‘met veel overeenstemming en de hartelijke verzuchting, dat de Heere zulks in onze dagen tot redding van Nederland nog geven mocht’. De Cock zal hier in handen gehad hebben ‘Neerlands Plicht en Voorbeeld, van de Reformatie der Kerk, voorgesteld in twee predikatiën over Ezra 7:23’, door de bekende 17-eeuwse piëtistische predikant en schrijver Jacobus Koelman (1632-'95), die zich in een woord vooraf richtte tot ‘den Reformatie-wenschenden Leser’. ‘Harm Witz’ was de niet minder geliefde piëtistische schrijver Herm. Witsius (1636-1708), die, na o.a. in Goes en Leeuwarden predikant te zijn geweest, hoogleraar in de theologie werd, resp. in Franeker, Utrecht en Leiden. De Cock doelde hier waarschijnlijk op het 30e hoofdstuk ‘Een goed Christen is een goed Borger’ in Witsius' ‘Practicale Godgeleerdheid of Algemeene Pligten der Christenen’, Delft 1731. De volgende zondag - 7 december - las hij van Witsius nog ‘met bijzon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dere vertroosting’ diens ‘Afscheidsrede’ (als predikant van Leeuwarden gehouden op 7 maart 1675 over 1 Cor. 15:58) en voltooide hij de lectuur van het leven ‘van de grote Knox’ (1505-'72), Schotlands grote hervormer. Deze levensbeschrijving is te vinden in het aanhangsel van W. Guthry - ‘Des Christens Groot Interest’ (uit het Engels vertaald door J. Koelman). In de tijd der Nadere Reformatie werden in ons land Engelse en Schotse stichtelijke schrijvers gretig in vertaling gelezen. Gedurende de eerste weken van zijn verblijf in de gevangenis las de Cock heel veel in het N. Testament. Op 2 december begon hij de evangelist Marcus in het Grieks te lezen. Daarnaast ging hij zich echter ook verdiepen in historische lectuur over diverse onderwerpen, zonder dat daartussen enig verband is te leggen. Hij las o.a. over het leven van Karel V en van Luther, over Johanna Gray, over de Engelse vorsten uit de 16e eeuw, terwijl hij zich ook bezig hield met het leven van verschillende vorsten van Spanje, van de Medici, de Parijse bloedbruiloft, de Wederdoperij, Hendrik VIII van Engeland. Ook las hij de geschiedenis van de pausen tijdens de Renaissance, van de Hussieten met Ziska de Eenogige, Skanderberg, Corvinus, Jeanne d' Arc, alles uit het begin der 15e eeuw. Het is niet duidelijk, welk werk de Cock hier voor zijn lectuur gebruikte; het zal een soort algemene-geschiedenisboek geweest zijn. Op 15 december schijnt het plotseling tot hem door te dringen, dat hij in zijn omstandigheden toch wel erg laat naar bed gaat; vanaf die dag noteert hij regelmatig, hoe laat hij ging slapen. Gewoonlijk werd het ver na middernacht. Op 19 december begint hij met de geschiedenis der jonge Christelijke kerk. Hij leest over Karel de Grote, Leo de Isauriër, Julianus de Afvallige, de Arianen, waarnaast de vervolgingen der eerste Christenen ter sprake komen. Het valt op, dat de lezing van bijbelgedeelten in deze dagen enigszins op de achtergrond raakt, al begint hij dan juist met het evangelie van Lukas. Het leven in de gevangenis gaat intussen zijn gewone gang; psalmgezang, gebed, bijbellezen, historische lectuur wisselen af met het schrijven van brieven en het ontvangen van meelevende bezoekers. Dikwijls nemen deze kleine versnaperingen mee, vaak een stuk koek, ook wel eens een taart, wat appels, wijn, een kaasje en dergelijke kleine dingen, die het leven in de gevangenis iets draaglijker moesten maken. Op 16 december bezorgde Ter Loo uit Meppel hem een ‘tabakskistje’; ook liet Klaas van der Laan uit Ulrum hem eens via juffr. Schildkamp een haan bezorgen. Zijn vader gaf hem 15 december een dukaton (een zilveren geldstuk, f 3,15 waard). De lectuuropgaven vervolgen met de Joodse geschiedenis na de kruisiging van Jezus, daarna van de Duitse vorst Herman onder keizer Tiberius, verder van andere Romeinse keizers. En nu noemt hij als bron: ‘in het eerste deel van S. de Vries voorkomende’. Hij doelt hier op Joh. Lod. Gottfrieds ‘Historische Kronyck’, vertaald door S. de Vries, uitgekomen 1698-1700; vermeerderde uitgave Leiden 1702, ook vertaald door S(imon) de Vries, een in de 17e eeuw geboren schoolmeester uit Utrecht, die in 1698, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijkens een kopergravure vóór in genoemd werk, 68 jaar oud was. Hij was vertaler en compilator voor een uitgever van aardrijkskundige en historische werken. Op zondagmiddag 21 december ging de Cock nog eens naar de kerkdienst in de gevangenis om zijn lotgenoot Klaas Ritsema te zien; de preek vond hij maar zeer matig, echter beter dan de vorige maal. 's Morgens had hij in de bijbel gelezen. Op 22 december werd hij ‘door de satan gekweld en aangevochten met boze lusten’, maar gebed, psalmgezang en het lezen in de bijbel brachten bevrijding. Het aantal gezongen psalmen is in deze dagen opvallend groot; ook las hij in deze periode voor de tweede keer de uitvoerige levensbeschrijving van John Knox. Op 27 december brengt Lindeman hem een niet nader genoemd geschrift van Vijgeboom (die van 1822-'24 in Axel als een voorloper van de Afscheiding was opgetreden) en de volgende dag noteert hij, dat hij in deze week het eerste deel van Arnold half heeft uitgelezen. Misschien was dit Gottfried Arnold - Das Leben der Gläubigen oder Beschreibung solcher Gottseligen Personen, welcke in den letzten 200 Jahren sonderlich bekandt worden.... (Halle, 1701, 2 delen). De Cock zal het wel in vertaling hebben gelezen. Arnold (1666-1714) was een belangrijk beoefenaar der kerkgeschiedenis, sterk piëtistisch getint.
Op oudejaarsdag 1834 las hij het ‘leven van Calvijn’ door Beza. In de eerste dagen van het nieuwe jaar 1835 begint hij met gedeelten uit het O. Testament: op 1 januari met de Spreuken van Salomo, op 2 januari de Prediker en het Hooglied, daarna de profeten Jesaja, Jeremia en de Klaagliederen om op 6 januari opnieuw terug te keren tot het leven van John Knox. Verder las hij die dag nog de levensbeschrijving van de martelaar Thomas Becket en 's avonds nog het leven van Cromwell, Hendrik VIII en Thomas Cranmer. Telkens werd de lectuur afgewisseld met het zingen van psalmen, het ontvangen van bezoekers en het schrijven van brieven. In het begin van januari 1835 schrijft hij vanuit de gevangenis weer een brief aan zijn vrouw, waarin hij klaagt over de ‘inquisitie’, waaraan zijn correspondentie is onderworpen. Hij vertelt verder van het eentonige leven in de gevangenis, waarvan ‘de eene dag aan de andere gelijk is’. Verder bericht hij, dat hij van de Gouverneur eindelijk ook antwoord op zijn verzoekschriften heeft ontvangen. Het was teleurstellend. ‘Wat mijn voortdurend verblijf en verkeer aangaat in de gevangenis, door 's Heeren goedertierenheid mag mij gedurig Zijn Woord tot spijze en sterkte zijn en mag ik met den digter zeggen: In God is al mijn heil, mijn eer, mijn sterke rots, mijn tegenweer. Hij is mijn toevlugt in het lijden. Het Woord des Heeren is nog vervuld aan mij, mij heeft nog niets ontbroken en ik ondervind hier ook soms nog, dat zoowel raven als duiven mij spijzigen moeten. Het Psalmgezang is tusschenbeide mijne vervrolijking en verlustiging, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waaromtrent niet te onregt thans van mij gezegd kan worden, hetgeen eens van één der oude Christenen gezongen wierd: Hij zingt altoos den Heere prijs.
Zijn tong en mond kweelt steeds met lust.
Zijn Psalmboek heeft schier nimmer rust,
Hij looft God op een blijde wijs’.
Hij verheugt zich, dat Simon Sluiter naar de koning is afgevaardigd om bij deze het goed recht van de Cock te bepleiten. Roerend is, hoe hij zijn zoontje Helenius opwekt, toch dubbel gehoorzaam te zijn, vlijtig de catechismus te leren en God te bidden, dat hij die ook moge leren verstaan, opdat hij bij zijn thuiskomst ‘een goed getuigenis’ mag ontvangen. In de dagen omstreeks half januari moet de Cock bepaald veel gelezen hebben, want 12 januari werd het zelfs half 3 voor hij ging slapen en 14, 15, 17 en 18 januari werd het weer 2 uur. In die periode hield hij zich bezig met de geschiedenis van ‘Hongarije en Moscovië’, waarbij het steeds weer opvalt, hoe het vooral de geschiedenis van bekende personen is, die zijn belangstelling heeft. In zijn dagboek komt herhaaldelijk voor, dat hij gelezen heeft in ‘Corput’. Op 6 januari noemt hij die naam voor het eerst. Daarmee is bedoeld ds Abraham van den Corput (1599-1670), in zijn jonge jaren predikant te Giessen-Nieuwkerk en gestorven te Dordrecht, waar hij was gaan wonen, toen hij om gezondheidsredenen zijn ambt had neergelegd.Ga naar eindnoot3 Deze beoefenaar der kerkhistorie schreef o.m.: ‘De goddelicke Vierschare, dat is ontdeckinge der Hemelsche oordeelen, voorgesteld in seer heerlicke ende gedenck-weerdige Exempelen’ (4 delen). (Utrecht 1659, A'dam 1669). In dat werk nu heeft de Cock veel zitten lezen. Het bevat ook een schets over het leven en de dood van John Knox. In die dagen las hij ook de verschillende profeten zoals Daniël, Hosea, Amos, Obadja, Jona, Micha en ook de overige. Op 26 januari maakt hij melding van het bezoek van zijn vrouw en zijn 10-jarig zoontje Helenius, en van zijn vrienden S. Luninga en J.J. Beukema uit Ulrum. In een brief aan zijn vrouw, weer vanuit de gevangenis geschreven en te dateren kort na 17 januari '35, antwoordt hij op een schrijven, waarin zijn vrouw meedeelt niet tot aankoop van een huis te zijn overgegaan, hoewel hun beider taxatie toch enigszins hoger lag. De reden, waarom zij de woning niet gekocht heeft, kan de Cock niet bevroeden; hij verwondert zich er wel over, maar ziet hierin duidelijk Gods hand, die deze plaats niet voor hen bestemd heeft. Wat haar tot haar besluit bewogen heeft, krijgt hij wel eens schriftelijk of mondeling te horen. Ook verheugt hij zich erover, dat Simon Sluiter gezond en wel uit Den Haag is teruggekeerd, waar hij de koning een verzoekschrift had aangeboden. Deze is thans van het een en ander niet onbewust. De Cock vertelt in zijn brief verder, dat vader en ‘broer’ Derk (zijn zwager Derk Venema) de vorige zaterdag bij hem op bezoek waren geweest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(17 januari '35). Derk had toen een uitvoerig verslag gegeven van een rel te Wildervank (van 15 januari). Verder vermeldt hij nog van Antje gehoord te hebben, dat een oefeninghouder, die te Groningen veroordeeld was, te Leeuwarden was vrijgesproken, wat een zegen zou zijn, als het bevestigd werd. In een postscriptum deelt hij nog even mee, dat hij met de brief wat vuil goed en een stuk koek voor de kinderen meegegeven heeft. In zijn dagboek maakt de Cock steeds melding van de verzorging, die hij van bevriende zijde uit de stad ontvangt, b.v. op 3 februari door juffrouw Schildkamp voor de 9e keer, op 7 februari door vrouw Gozen voor de 10e maal, op 17 februari door R. Kema voor de 11e keer, op 19 februari door Verschuur voor de 12e keer en op 24 februari voor de 13e maal door de vrouw van Kruger (de cipier). In een ongedateerde brief (te dateren op kort na 2 februari '35) schrijft de Cock aan zijn vrouw over hun toekomstige verhuizing. De manier, waarop zijn vrouw dit regelt lijkt hem goed toe. Hij geeft echter de raad, de boeken, wegens hun zwaarte, niet in het kabinet te bergen, maar ze op planken op de vloer in een hoek van de kamer tegen het beschot op elkaar te stapelen, de grootste onder. Dan kunnen er in een kleine ruimte nog al veel op elkaar gezet worden. Na zijn terugkomst uit de gevangenis kan hij zich er wel buiten redden en zo nodig kan hij ze gemakkelijk vinden. Verder dankt hij zijn vrouw voor het schrijven van een brief aan het College van Toezicht, maar ze moet er niet veel resultaat van verwachten en met hem haar troost vinden in het vertrouwen op God. Ook hij leeft ondanks alles ‘stil vergenoegd en blijde’ in dat vertrouwen voort. Verder bevat de brief nog, behalve een mededeling over een geldvordering van de ‘boekweitenmulderske’, bericht over een bezoek, dat hij op maandag 2 februari ontvangen heeft van luitenant Smitt uit Zwolle, die de complimenten van vele vrienden uit die stad overbracht. Deze had ook twee brieven meegebracht; in één daarvan, van juffrouw Ridderinkhof, stond het verzoek, mede namens haar man gedaan, eens bij hen te komen. We merken hierbij op, dat deze Wolter Wagter Smitt, luitenant bij de schutterij, bevriend was met de Cock, die op donderdag 24 maart '35 zijn huwelijk kerkelijk bevestigde. Smitt brak later met de Afgescheidenen en werd één der leidende figuren in de Kruisgemeenten. Verder maakt de Cock in zijn brief nog melding van bezoekers uit Smilde (2), Burum, Zuidbroek en Stadskanaal. Met een bede om hulp en steun en een zegenwens voor allen, die Sion beminnen, eindigt deze brief, die hij ondertekent met H. de Cock, Geref. Leeraar te Ulrum, thans een gevangene Christi. Op 7 februari las hij John Brown: ‘Over het geloof in dagen van beproeving’.Ga naar eindnoot4 Diezelfde dag maakt hij de opmerking, dat hij door niemand bezocht is. Op zondagen was hij dit wel gewend, maar de 7e was een zaterdag en op werkdagen was er nog steeds bezoek geweest. Was er misschien gladheid of sneeuwval in het spel? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 8 februari werd Koningen II gelezen, met daarnaast gedeelten uit Openbaringen. In zijn aantekeningen begint de Cock langzamerhand minder uitvoerig te worden, ook minder duidelijk. Zo valt het b.v. op, dat hij 10 februari nog eens terugvalt op Koningen I, dat hij ook op 6 februari reeds gelezen had. Zeer waarschijnlijk heeft hij hiermee Kronieken I bedoeld, omdat hij op 12 februari Kronieken II las. In februari las hij ook de zondagen van de Heidelbergse Catechismus, echter niet regelmatig, de laatste maal op 22 februari zelfs de laatste zondagen, van 44-52, tegelijk. Op 11 januari had hij gelezen van ds Molenaar Zondag 1-7, waarmee wel catechismuspreken van de Haagse predikant Dirk Molenaar (1786-1865) bedoeld zijn, de schrijver van het ‘Adres aan mijne Hervormde Geloofsgenooten’ (1827), waarin deze veel critiek oefende op de gang van zaken in de Hervormde kerk. De Cock had hem ook eens om raad gevraagd i.v.m. het dopen van kinderen uit andere gemeenten. Veel heeft de Cock in die dagen gezongen, de liederen van Hammaäloth (de psalmen 120-134), op 15 februari zelfs voor de derde keer. Het is niet na te gaan of de Cock naast de bijbelse lectuur de laatste twee weken ook nog veel andere geschriften gelezen heeft; in zijn aantekeningen maakt hij er bijna geen melding van. We noteerden alleen voor 23 februari: Gelezen Aitsemaas ‘Herstelde Leeuw’, waarmee hij bedoelt ‘Herstelde Leeuw of discours over 't gepasseerde in de Vereenighde Nederlanden in 't jaar 1650 en 1651’, van de hand van de geschiedschrijver L. v. Aitsema.
Op 13 februari las hij nog Ezra, Nehemia en Esther; ook de Openbaringen worden nog een paar maal vermeld, maar overigens doet hij in zijn steeds beknopter wordende aantekeningen slechts mededeling van de gelezen en gezongen psalmen en van de bezoeken, die hij ontvangt. Ook van het bidden maakt hij de laatste dagen geen gewag meer. 't Is of hij ongeduldig wordt en naar het einde van zijn arrest verlangt. Zijn vrienden zijn hem echter tot het einde toe trouw blijven bezoeken. Dat de Cock hun komst zeer op prijs heeft gesteld, blijkt uit het feit, dat hij in zijn dagboek steeds trouw hun namen heeft genoteerd; hun meeleven heeft hem gesterkt en getroost (we hebben de lijst in een bijlage opgenomen). In een brief van 15 februari '35 aan zijn vrouw toont de Cock zich blij over haar mededeling, dat zij zo ‘welgemoedigd’ de pastorie heeft verlaten. Ook hij heeft er in de geest afscheid van genomen. Tevens verheugt hij zich erover, dat hij, hoewel naar het lichaam gebonden, vrij mag zijn naar de geest en is blij en dankbaar, dat de vrienden haar zo trouw hebben bijgestaan. Hij raadt zijn vrouw aan maar geen haast te maken met het zoeken van een nieuwe woning en daarmee liever te wachten totdat hij vrij komt. Ze zijn immers niet bepaald aan Ulrum gebonden en kunnen desnoods te Groningen ook op een bovenwoning gaan wonen, of als het niet anders kan, voor een jaar bij moeder Venema (in Wildervank) gaan inwonen. Hierover maakt hij zich nog geen zorgen; wèl vindt hij, dat de vernieuwde inkwar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tiering in de zoveel kleinere woning, die zijn vrouw nu heeft moeten betrekken, een grove onbillijkheid is. Wat zijn overkomst na zijn vrijlating betreft, deelt hij aan zijn vrouw mee, dat zij hem niet vóór de zaterdag (28 februari) moet verwachten, daar hij hier in de stad nog enkele zaken af te handelen heeft en bovendien nog aan Klaas Stobbe beloofd heeft hem op te zoeken. De Cock schrijft verder, dat ds Scholte dinsdag in de stad zal komen. Het leek hem toe, dat Scholte in zijn brief vol goede moed, ‘maar ook nog al eenigsints vleeschelijk’ was. Met diens proces schijnt het goed te staan (inderdaad werd Scholte 27 februari vrijgesproken). Verder had Scholte hem gemeld slechts door geweld genoodzaakt uit de pastorie te zullen gaan. Hun dagelijkse bijeenkomsten daar (in Doeveren en omgeving) werden nog niet gehinderd, en in Zeeland - stond in Scholtes brief - hadden zich wel 4000 personen van de Hervormde kerk afgescheiden. De Wit (de oefenaar P.R. de Wit uit Wildervank) heeft al een paar maal geprobeerd, schrijft de Cock, hem te bezoeken, maar tot nu toe was dit niet gelukt. Hij komt echter, zo had de Cock vernomen, morgen weer voor één of twee dagen naar de stad en dan zal hij de Cock vrij zeker wel kunnen spreken (inderdaad bezoekt de Wit hem de 18e februari). De Wit is nog steeds trouw werkzaam en houdt dagelijks met 19 personen bijeenkomsten. Ook de vader van het werkhuis in Veendam (de oefenaar Jacob Geert Huiskes) had onlangs de Cock opgezocht (10 februari); hij had alles moeten verlaten, maar voelde zich toch gesterkt. Zelfs uit Oost-Friesland had de Cock een brief ontvangen, uit Stoppelmoer, waar ook wat meer ‘levendigheid’ kwam. Om zijn eenvoud en naiviteit had deze brief hem zeer vermaakt. De Cock eindigt zijn schrijven met de gewone zegenbede ‘uit mijne gevangenis om Christus' wil’. Op de dag van zijn vrijlating (donderdag 26 februari '35) of iets daarvoor, schrijft de Cock aan zijn vrouw, dat de ure zijner verlossing (uit de gevangenis) is aangebroken en dat hij zaterdag hoopt thuis te komen. ‘De Heere geve ons dan eene gewenschte vereeniging en leide, steune en sterke ons voorts in Zijne wegen, opdat wij het Lam mogen volgen waar het henen gaat.... Groet bij voorraad van mij allen die den Heere Jezus liefhebben en de Heere vereenige ons spoedig geestelijk en lichamelijk. Amen’.Ga naar eindnoot5 |
|