De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 1. De classis Middelstum
(1973)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIII BedumIn 1843 verhuisde de Afgescheiden kerk van Bedum van de classis Groningen naar die van Warffum, bij welke laatste classis we onze schets hebben ondergebracht.
Bedum, doorsneden door het Boterdiep en gelegen ‘aan een druk bezochte rijweg’ heette ± 1830 een ‘zeer levendige en welvarende plaats’. Het dorp zelf met zijn scheve Walfridustoren telde toen 120 huizen met ruim 800 inwoners. Hervormd predikant was in het jaar der Afscheiding de 68-jarige W. Cost (1766-1841), een groot vriend van ds J. v.d. Linden uit Kantens. Hij was in 1793 in Bedum bevestigd en dus al meer dan 40 jaar daar dominee.Ga naar eindnoot1 Zijn naam komen we onder meer tegen, als hij in december 1833 op last van de classis de minister van Eredienst een afschrift van het vonnis van 19 december 1833 tegen ds de Cock doet toekomen en in een begeleidend schrijven opmerkt, dat ‘indien zulke predikers als de heer De Cock in hun drieste ondernemingen niet worden gestuit, het classikaal bestuur de ergste gevolgen vreest’. Ter bescherming van de eer en goede naam van predikanten en ter voorkoming van meer wanorde, verdeeldheid en oproer in verschillende gemeenten in het vaderland, had de classis wel moeten handelen zoals ze gedaan had, aldus ds Cost.Ga naar eindnoot2 En toen de Afscheiding nog geen week een feit was, verzocht ds Cost namens de classis de Gouverneur maatregelen te nemen om orde en rust in Ulrum te herstellen en bittere beledigingen, als op zondag 12 oktober 1834 in de Ulrumse kerk ds N. Smith van Leens aangedaan, te voorkomen.Ga naar eindnoot3 Het is dus wel zeker, dat ds Cost van het optreden van ds de Cock niets moest hebben. Maar even zeker is, dat vele hervormden ook in Bedum met de Cock en diens opvattingen sympathiseerden, daardoor hun eigen kerkdiensten verzuimden en in gezelschappen godsdienstige stichting zochten. Met dit doel hielden ze in de eerste maanden van 1834 bijeenkomsten o.a., in de huizen van Bazuin, Klooster en wed. Van de Riet, namen die we bij het ontstaan van de Afgescheiden kerk ruim twee jaar later onmiddellijk tegenkomen.Ga naar eindnoot4 In februari 1835, dus nog vóór de instituering der Afgescheiden kerk, tekenden 61 Bedumers een rekest aan de koning om een bededag uit te schrijven en de oude gereformeerde leer te handhaven. Smalend schreef burgemeester Peppink aan de Gouverneur, dat de ondertekenaars - op 3 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enigszins gefortuneerde landbouwers na - allen mensen zonder betekenis waren en ook niet vrij en onafhankelijk, zodat ze onder druk van buitenaf gemakkelijk een dergelijk verzoekschrift tekenden.Ga naar eindnoot5 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Instituering 15 mei 1836Op 15 mei 1836 vond bij Tymon Cornelis Havinga de instituering van de Afgescheiden kerk plaats. Van deze voor de geschiedenis van de gereformeerde kerk van Bedum zo belangrijke godsdienstige samenkomst zijn ons enkele bijzonderheden bewaard gebleven. Ze had ook de aandacht van de Officier van Justitie getrokken. Deze schreef 4 dagen later aan de burgemeester, dat hij graag onderzocht zag of er meer dan 20 personen waren geweest, of de huisdeuren of vensters open hadden gestaan, zodat de zich op het heem bevindenden beschouwd konden worden met de personen in huis op hetzelfde ogenblik één geheel uitgemaakt te hebben. Ook wilde de Officier weten wie tot ouderlingen en diakenen waren benoemd’.Ga naar eindnoot6 De burgemeester antwoordde, dat van de 24 aanwezigen 4 tot het gezin van Havinga behoorden, dat er 2 kinderen gedoopt moesten worden, dat de samenkomst 3 keer herhaald was en dat deuren en vensters telkens gesloten waren geweest.Ga naar eindnoot7 Wie er tot ouderling en diaken waren gekozen, was de burgemeester blijkbaar onbekend. Gelukkig geeft het eerste notulenboek ons de namen van de eerste ambtsdragers van de Afgescheiden kerk van Bedum. Die 15e mei 1836 zijn onder leiding van ds de Cock tot ouderlingen gekozen: de 36-jarige landbouwer Tymen Cornelis HavingaGa naar eindnoot8 en de 39-jarige vleeshouwer Jacob Salomons van Zanten (van joodse afkomst: ‘besneden’ te Groningen 29 dec. 1796 volgens zijn huwelijksacte). Helaas heeft de kerk van laatstgenoemde niet veel plezier beleefd. Een paar maanden na de instituering al moest de classis aandacht schenken aan ‘ongestalten’ in Bedum. Als oorzaak daarvan wordt genoemd J.S. van Zanten, die ‘zijn wettige roeping loochent’, d.w.z. die zijn functie van ouderling niet meer wil uitoefenen. En 't was toch zo mooi begonnen. De eerste notulen, die van 6 juli 1836 luiden: vergadering gehouden, met gebed geopend door Jacob van Zanten, gezongen ps. 134:2, 3, gesloten met dankzegging door T.K. Havinga, gezongen uit de Avondzang vs. 6, 7. Klaas W. Zuidema afwezig. In 1837 is van Zanten uit de kerkeraad verdwenen, maar blijft nog jarenlang (met zijn vrouw) in de gemeente ageren tot hij 9 jaar later (1846) zich met nog 12 andere leden onttrekt.Ga naar eindnoot9 't Was wel een moeilijk begin! De eerste diakenen waren de 34-jarige landbouwer Gerard Willem BazuinGa naar eindnoot10 en diens zwager, de 45-jarige landbouwer Klaas Hilbrands Zuidema. Doordat de notulen de eerste jaren erg beknopt zijn, bieden ze weinig houvast. Alleen wie met gebed opende en dankte en wat gezongen werd, staat opgetekend. Ook nog wie afwezig was, bv. Zuidema niet aanwezig ‘door zijn aardsche beroep’, of ‘doordien zijn vrouw een hevige ziekte bevong’. Uit het lidmatenboek valt voor het begin ook nog iets te halen, bv. de 26 namen van hen, die zich die 15e mei 1836 hebben afgescheiden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van deze 26 personen zijn 10 jaar later de nummers 7, 11, 12, 13, 16, 17 en 25 ‘tot de zo genoemde hervormde kerk terug gekeert’, zoals het lidmaten boek het noemt. Het was het einde van een crisis, die jarenlang de Afgescheiden kerk van Bedum had geteisterd. Hoe Afgescheidenen soms getreiterd konden worden, blijkt uit een brief van de burgemeester, van 24 februari 1837, aan de Officier van Justitie. Wat was het geval? Trijntje S. Hoving, weduwe van Ouwe Reerts Tuinman, van wie de naam in de lijst van de eerste Afgescheidenen voorkomt, was een bewoonster van het armhuis (diaconiehuis) in Bedum. Ze had een aanklacht ingediend tegen Pieterke Klaasen. De burgemeester schrijft dan: ‘Naar het mij voorkomt, ontstaan de onenigheden tussen deze beide vrouwen hoofdzakelijk uit een verschil van godsdienstige gevoelens, daar de klaagster Trijntje S. Hoving tot de zogenaamde cocksianen behoort, en de aangeklaagde Pieterke Klaasen haar gevoelens niet deelt. Deze laatste, een weduwe met vier kinderen, mede gealimenteerde in hetzelfde diaconiehuis, zoekt nog zoveel mogelijk de kost voor zich en haar kinderen te verdienen, door kleine waren bij de boeren rond te venten, terwijl de klaagster dikwijls bezoeken van zogenaamde cocksianen ontvangt. Dit geeft dan aanleiding, dat zich soms kinderen om en bij haar kamers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verenigen, wat bedoelde zaterdagmiddag weer plaats vond, toen Geert van de Riet, schoenmaker te Bedum, er binnenging en enige bladeren van Brakel, die op tafel lagen, ging zitten lezen. Onder deze kinderen bevonden zich ook die van Pieterke Klaasen, die met de anderen voor de glazen en in de gang hadden post gevat. Toen Bouwke Jans, wonende in de kamer naast die van Trijntje S. Hoving bij haar buurvrouw in de kamer wilde gaan en de kinderen verjagen, zijn denkelijk de beledigingen ontstaan. In aanmerking genomen, dat de beledigingen door kinderen zijn geuit, uit wie, misschien uit nijd en boosheid, die van Pieterke Klaasen zijn uitgekipt, heb ik getracht de partijen te bevredigen, maar ben hier niet in geslaagd’.Ga naar eindnoot11 De lezer ziet, hoe burgemeester S.W.P. v. Naerszen de aangeklaagde nog tracht te beschermen. Op 6 juli 1839 duikt voor 't eerst in de Bedumse notulen de naam op van de dan 42-jarige kleermaker Nicolaas Hendericus Pott uit Wetsinge, die tot zijn dood toe - enkele jaren later - een vooraanstaande plaats in het kerkelijk leven van Bedum heeft ingenomen.Ga naar eindnoot12 Van hem wordt in 1834 vermeld, dat hij al in zijn jeugd zijn werk van catechiseren had gemaakt en ook in andere gemeenten om strijd als oefenaar werd aangezocht.Ga naar eindnoot13 In 1836 wordt nog meegedeeld, dat in Wetsinge-Sauwert elke zondagmiddag vergaderd wordt onder leiding van kleermaker Pott. Deze zal zich op den duur niet hebben kunnen verenigen met het optreden van de oefenaar K.W. Brands uit Sauwert, die maar onafgescheiden bleef voorgaan, zodat Pott tenslotte zijn heil in Bedum zocht. Trouwens, Brands niet alleen. In november 1839 veroordeelt Pott in de Bedumse kerkeraad het oefenen door niet-afgescheidenen, zoals het bij ouderling T.C. Havinga aan huis (Bedum!) was gedaan door Pieter Oosterhof uit Adorp. Havinga erkende zijn fout. Op 7 december '39 besluit de kerkeraad, op aandrang van Pott, gedurende de maanden december, januari, februari en maart slechts 1 keer per zondag godsdienstoefening te houden en 's middags te catechiseren. Drie dagen later was er al weer een vergadering, nu een buitengewone. Want Jacob v. Zanten en diaken Gerard Bazuin hadden woorden gehad en die zaak moest onderzocht en uit de weg. Eerstgenoemde werd ontboden, maar kwam niet. Daarom ging de kerkeraad nu zelf maar naar het huis van van Zanten, waar Pott met gebed begon. Al heel gauw werd duidelijk, dat Bazuin wel schuld wilde belijden, maar van Zanten niet; zijn vrouw was het met haar man eens en voegde eraan toe, dat ze de Goddelijke roeping van Havinga (als ouderling) in twijfel trok, omdat ze onder zijn gehoor onmogelijk stichting konden vinden. Er viel met het echtpaar niet veel te beginnen. In een volgende vergadering verklaarde de kerkeraad de tegen Bazuin ingebrachte beschuldigingen voor ‘leugenachtig’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KerkgebouwAl waren er dan af en toe nare kwesties, toch breidde de gemeente zich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit. Op 1 februari 1840 wordt in de notulen voor 't eerst over het bouwen van een nieuwe kerk gesproken en op 5 juni 1841 wordt deze ‘zonder predikstoel of pleegsman aan werkloon, uitbesteed voor f 500 aan J. Meima’ (een pleegsman is een opperman, d.w.z. een helper van een metselaar, die kalk en stenen aanbrengt). Men probeerde dus de bouwkosten zoveel mogelijk te drukken. De kerk kwam aan de Grotestraat te staan. Bij K.B. van 2 juli '41 werd gunstig beschikt op een verzoekschrift om erkenning door de overheid (het rekest was door 39 personen ondertekend). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eigen domineeVan groot belang was uiteraard ook het krijgen van een eigen predikant. Van de eerste pogingen daartoe lezen we op 8 mei 1841: op alle ‘briefjes’ staat als begeerde dominee aangegeven ds P.M. Dijksterhuis, die de combinatie Middelstum-Westerwijtwerd-'t Zandt diende, maar al zeer spoedig naar Dordrecht vertrok. 't Zandt trad nu uit de combinatie. Bedum probeerde erin te komen. In een gezamenlijke kerkeraadsvergadering van Bedum, Middelstum en Westerwijtwerd werd besloten een predikant te beroepen. Hij zou in Middelstum moeten wonen, want daar was de gemeente het grootst en vielen dus de meeste bezoeken af te leggen. Het voorlopig tractement werd op f 500 bepaald, voor de ene helft te betalen door Bedum, voor de andere door Middelstum en Westerwijtwerd samen. Nu de volgende vraag: welke predikant moest het worden? Men had er wel een paar op het oog; ze moesten maar eens op beroep komen preken, vonden de broeders. Het waren H.G. Poelman uit Hattem en E. Lindeman uit Smilde en ‘verder wist men op heden genen meer’.Ga naar eindnoot14 Op 16 mei komen de kerkeraden weer bij elkaar en besluit men het op beroep preken ‘voorts te staken’ totdat het antwoord van ds S. van Velzen (Amsterdam) binnen is. Mocht dit afwijzend luiden, dan zou Pott aan Th. de With (een leerling van ds T.F. de Haan, die in 1841 in Oudega (Sm.) zijn eerste gemeente vond) schrijven of hij op beroep wilde komen preken. Van Velzen bedankt. Dan is het enkele maanden stil. Maar 27 november 1841 vergaderen de gecombineerde kerkeraden weer ‘in het kerkhuis te Bedum’. Ds. K.J. Timmerman van Warffum (in 1841 in Warffum-Baflo gekomen) leidt de vergadering en brengt het tractement en de preekvoorziening ter sprake. Men wordt het eens: Middelstum en Westerwijtwert zullen jaarlijks f 275 moeten opbrengen en Bedum f 225 onder voorwaarde dat Middelstum het genot van de preek in de week (woensdagavond) zal hebben, omdat het meer betaalt. Verder spreken de broeders af 1 keer per jaar samen te komen om dit punt opnieuw te bekijken. Moet er verandering komen, of dreigt onenigheid hierover, dan beslist de classis. Tenslotte zal aan de volgende predikanten gevraagd worden, of ze een eventueel beroep in overweging willen nemen: B. Amsing (Westerbork), H. Poelman (Hattem), K.J. Timmerman (Warffum), D.P. Postma (Minnertsga), kand. de Vos (Meppel), kand. F. v. Gijssel (Zuidwolde Dr.). De volgende gezamenlijke vergadering is op 27 januari 1842 bij G. Wierin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ga aan huis te Onderdendam onder leiding van ds Timmerman. Nu komt er een 3-tal uit de bus: D. Postma (Minnertsga), H. Poelman (Hattem) en K. Timmerman (Warffum). Mocht de beroepene bedanken, dan zullen de overgebleven twee aan de gemeente worden voorgesteld en tenslotte de laatste. Het wordt ds D. Postma, met overgrote meerderheid: 62 van de 66 stemmen.Ga naar eindnoot15 In de tijd van beraad schrijft hij een brief met o.m. 9 vragen, die zullen worden beantwoord. Ook komt er een aanvulling op de ‘gecombineerde verbintenis’, nl. dat de gemeente Bedum zal zorgen voor vrij logies en ‘teerkost’, wanneer dominee zich volgens zijn verplichting in Bedum bevindt. We mogen hieruit ongetwijfeld afleiden, dat ds Postma van de slechte ervaringen, die hij in Minnertsga had meegemaakt, wenste verschoond te blijven.
Spanning in Bedum. Zou hij het beroep aannemen? Op 30 april 1842 vergaderen de kerkeraden weer in Bedum. Aanwezig zijn voor Bedum: ouderling T. Havinga, de diakenen G. Bazuin en H. Bouwman met de nieuw gekozen ouderling J.G. Allershoff en diaken R. van de Riet (de beide laatsten zijn nog niet bevestigd). Voor Middelstum: oud. J. Kuipers, de diakenen H. Smit en A. Lanting (oud. D. Wieringa is absent). Voor Westerwijtwerd: oud. J. Mulder en diaken A. Zuidhof (oud. E. Ebels en diaken H. Heersema zijn absent). De notulen vermelden dan: ds Postma verhaalt zijn wederwaardigheden, die hem wedervaren waren, vóór en na de beroeping, en vraagt de broeders of zij hem allen dus heden kunnen ontvangen, zo als zij hem beroepen en begeerd hadden. En zij zeggen allen gulhartig ja. Zo kreeg de Afgescheiden kerk van Bedum in combinatie met Middelstum en Westerwijtwerd haar eerste predikant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds D.P. Postma (mei 1842-nov. 1844)Op 1 mei 1842 wordt de 24-jarige ds Dirk Postma in Middelstum bevestigd, de 15e mei in Bedum,Ga naar eindnoot16 met de nieuwe 42-jarige ouderling Jan G. Allershof,Ga naar eindnoot17 landbouwer te Menkeweer en de 50-jarige diaken Reert van de Riet.Ga naar eindnoot18 Ruim 3 maand later sterft ouderling N. Pott (20 augustus '42). In het lidmatenboek wordt van hem getuigd: Is in den Heere ontslapen, door het geloof ten einde toe. In deze vacature wordt nu voorzien door de verkiezing van Klaas Harms Bolt (die ruim 21 jaar de gemeente als ouderling zal dienen). Maar keren we terug naar ds Postma. Hij moest in Bedum werken met de 2 ouderlingen J.G. Allershoff en K.H. Bolt en de 2 diakenen H. Bouwman en R. van de Riet; terwijl op de kerkeraad ook altijd aanwezig is de oud-ouderling T. Havinga, aan wie bij zijn aftreden verzocht was zijn hulp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan de kerkeraad niet te onttrekken. De functie van oud-ouderling bestond nog in die dagen. Hij had een adviserende stem.
Werk was er genoeg, zeker voor ds Postma, die de zorg had voor het gebied, dat de gemeenten Middelstum, Kantens, Bedum en een gedeelte van Adorp omvatte. Men stelle zich de af te leggen afstanden eens voor en de wegen en vervoersmiddelen van toen! En dan 3 keer per zondag preken en 1 keer op een werkdag. Bovendien was Postma's gezondheid niet sterk.Ga naar eindnoot19 Hij was dan ook nog geen jaar in zijn nieuwe gemeente(n) of hij vroeg al in de kerkeraad, of 3 keer preken per zondag een verplichting, of dat die derde beurt vrij was. Het antwoord luidde, dat 2 keer preken ‘bij welgesteldheid des lichaams’ verplicht was; de 3e beurt stond aan dominees believen. Ook hoefde hij in de tijd van het huisbezoek - dat de predikant meebracht - woensdag-avonds niet meer in Bedum of Middelstum voor te gaan. Het kwam prachtig uit, dat hij student E. Breitsma, die door hem werd opgeleid, naast zich had. Deze leerling nam het ziekenbezoek waar en preekte ook. Hij had in februari 1843 in de gecombineerde kerkeraad van Bedum, Middelstum en Westerwijtwert een ‘voorstel’ gedaan over Rom. 5:1 ‘tot beproeving zijner kennis’; met als resultaat dat aan de Prov. Vergadering zal worden ‘voorgedragen’, dat ‘wij oordelen hem bekwaam te zijn bij wijlen de prediking des Woords waar te nemen’. In maart 1843 verleende de classis Warffum hem ‘preekconsent’ (om het nu zo maar te noemen). Hij was in huis bij ouderling Jacob Ennes Mulder te Westerwijtwert en zou nu eens bij de een en dan bij de ander mogen eten.Ga naar eindnoot20 Aanvallen van binnenuit bleven ds Postma in Bedum niet bespaard. De vrouw van J. v. Zanten beledigde hem op straat door hem toe te roepen, dat ze niet bij hem in de kerk was geweest, omdat hij ‘door de geest des duivels op de stoel stond’. Zoiets ging te ver, meende de kerkeraad, omdat ‘dit tot ontering van de predikdienst strekt’. De zaak zou worden onderzocht. Erger dan de uitlatingen van deze hysterische vrouw was het verzet tegen de leer der kerk, zich openbarend o.a. bij Jacob van Zanten en C. Betge. Beiden waren zelfs eens tijdens een doopsbediening de kerk uitgelopen. Ze werden nu afgehouden van het Avondmaal. Om de zaak nog gecompliceerder te maken, vertelden ze, dat ook diaken Reert van de Riet tegen de kinderdoop was. 't Was waar! Weer een kwestie erbij. Nu was ds Postma er de man niet naar om halve maatregelen te nemen. Nog vóór het eind van het jaar (1843) werd v.d. Riet als diaken afgezet en gecensureerd. Grote beroering in de gemeente. Hoe groot de verwarring wel was, blijkt uit de notulen van 12 januari 1844. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Twistige’ zakenAanwezig zijn dan de ouderlingen J.G. Allershoff, K. Bolt, oud-ouderling T. Havinga en diaken H. Bouwman, en op verzoek van ds Postma 2 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Middelstumer ouderlingen, D.A. Wieringa en J.H. Kuipers ‘als getuigen om twistige zaken - zo het mogelijk ware - een einde te doen nemen’. Opnieuw was er een brief van van de Riet binnengekomen, niet alleen met beschuldigingen tegen ds Postma's handel en wandel, maar ook met de mededeling dat meer kerkeraadsleden zijn bezwaren tegen de kinderdoop deelden! Wat zijn bezwaren tegen de kerk en de prediking betreft, heet het: ‘Ik ben nergens in de grond mede verenigd, noch in 't aansluiten noch in 't dopen noch in 't Avondmaal houden; het gaat alles veel, ja veel te los en te licht, veel te vleselijk toe. 't Is allemaal uitwendig, letterlijk en geesteloos. Zo ook het prediken van dominee; er worden geen werkzaamheden, geen onderscheiden standen, van licht noch duisternis en geen oorzaak van magerheid of geesteloosheid opgehaald noch aangehoord; met één woord, er wordt niet naar 't hart van Jeruzalem gesproken, opdat elk zijn bescheiden deel krijge, de geveinsden worden niet ontdekt, de mond-Christen niet ontbloot, de zwakken niet opgebeurd’.Ga naar eindnoot21 We horen hier duidelijk klanken, zoals ze bij de kruisgezinden te beluisteren vielen, het is de geest en richting, die we nu nog bij de oud-gereformeerden aantreffen. Wat nu de kinderdoop betreft, ds Postma vroeg zijn kerkeraadsleden hoofd voor hoofd, wie er tegen was. Niemand. Nu de kwesties toch tot de bodem toe uitgepraat werden, kwam hij meteen maar met het verzoek aan enkele kerkeraadsleden voor de dag: niet meer hem in de gemeente afvallen, als het ging over maatregelen, door de kerkeraad genomen t.a.v. leden, die bestraft moesten worden. Alles was immers met eenparigheid van stemmen besloten! Met de kerkeraadsleden, die wel zonder bewijs tegen hem bleven getuigen, kon hij zo de gemeente niet meer blijven regeren. T. Havinga en H. Bouwman zeiden niet te kunnen beloven ‘stil te zwijgen’ op bevel van dominee. Deze reageerde hierop met het voorstel zijn dienst in Bedum te ‘onderlaten’, totdat de classis de zaak had behandeld op grond van Gods Woord en de aangenomen kerkorde. Maar misschien wisten de 4 overige leden een betere oplossing. Na een lange discussie kwam T. Havinga nog ‘tot een toestemmend en belovend antwoord’; H. Bouwman echter bleef onwillig zich te onderwerpen. Ds Postma wilde nu zijn ambt nog wel blijven bedienen, maar diaken Bouwman moest z.i. op grond van art. 80 geschorst worden, omdat hij door ‘het tegengetuigen tegen dominee’ openbare scheuring aanrichtte. De kwestie werd wel op scherp gezet! Gelukkig wisten de broeders te voorkomen, dat de zaak geforceerd werd. Ze bereikten, dat ds Postma zich bereid verklaarde nog 3 weken te wachten op een bevredigend antwoord van Bouwman. Inderdaad verklaarde deze enige tijd later ‘in alles geregeld te zullen zijn’. Niettemin komt ds Postma dan toch nog met de wens om ontheffing van de dienst óf in Bedum óf in Middelstum-Westerwijtwert. Het werk wordt hem te zwaar, vooral wanneer Breitsma ook nog gaat vertrekken. De kerkeraad gaat hier niet op in. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Even later blijkt een zeer grote brief van C. Betge te zijn binnengekomen. Jammer dat we dit schrijven niet meer hebben. Ongetwijfeld gaat het daarin - net als in dat van van de Riet - weer over de kinderdoop, het Avondmaal en de kerkelijke tucht, want de notulen vermelden, dat n.a.v. dit bezwaarschrift ‘de twee eerste hoofddelen uit een boek van wijlen F. Ridderus, genoemd Historisch Doop, Avondmaal en Discipl. worden voorgelezen’. Het is alles wat duister geformuleerd; toch is het wel duidelijk, dat hier gedoeld wordt op het boek van de Rotterdamse predikant Franciscus Ridderus (1620-1683), die in 1671 zijn bekend werk over de catechismus liet verschijnen: Sevenvoudige oeffeningen over de catechismus, een boek dat sindsdien vele malen is herdrukt en in vele godsdienstige gezinnen werd gelezen. Deze ‘oude schrijver’ behandelt elke catechismuszondag in 7 rubrieken (oefeningen), nl.
In die 3e afdeling, de historisch-nuttige, beantwoordt hij bij elke zondag de tegenwerpingen, die wel tegen de gereformeerde leer worden ingebracht (bv. tegen de kinderdoop). Het is uit dit boek nu, dat de kerkeraad de argumenten put, waarmee ze de gevoelens van de briefschrijver weerlegt. Uit alles blijkt wel, dat ds Postma het moeilijk genoeg had. Dit deed hem in juni 1844 vragen met toestemming van kerkeraad en classis ‘ontslagen’ te worden, omdat hem de ligging der gemeente en vooral de toestand daarin te bezwaarlijk werd. De kerkeraad wil hem echter niet laten gaan en hij berust. Het hoeft niet lang te duren. Eind oktober 1844 ontvangt hij een beroep naar Wildervank en nog in hetzelfde jaar vertrekt hij. Op 28 november is hij voor 't laatst aanwezig op de kerkeraad. Het vertrek van deze jonge, energieke predikant is een zeer groot verlies geweest voor de kerk van Bedum. Dat blijkt duidelijk, wanneer we de notulen lezen van eind 1844 - begin 1848, dat is de tijd van de vacature die eindigt met de ambtsaanvaarding van ds Seegers.Ga naar eindnoot22 Ds Postma's vertrek maakte een einde aan de combinatie met Middelstum-Westerwijtwerd. Daarom kon aan het beroepen van een nieuwe dominee niet worden gedacht en het duurde tot 1847 voordat men op de kerkeraad weer over het beroepingswerk begon. De jaren 1845 en '46 zijn erg moeilijk geweest voor de kleine kerk van Bedum. Allereerst blijkt dat uit de onenigheid, die ontstaat in de kerkeraad zelf. 't Is jammer, dat de oorzaken en ook de aanleiding van de ‘twist’ in de kerkeraad niet meegedeeld worden. De beide diakenen, H. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bouwman en F. Haverkamp, komen niet meer op de kerkeraadsvergadering en blijven ook weg uit de kerk. De kerkeraad bestaat dan alleen maar uit 3 ouderlingen. Op den duur worden er 2 nieuwe diakenen gekozen, G. Bazuin en J. Klooster. De 2 ‘weggelopen’ diakenen worden telkens bezocht, maar eerst zonder resultaat.
Dat de jaren '45 en '46 crisisjaren geweest zijn, blijkt ook uit de vele onenigheden tussen verschillende broeders en zusters. Op de kerkeraad worden veel klachten over laster behandeld. De kerk van Bedum wordt in deze tijd zwaar beproefd. Tussen de vergeelde bladen van het eerste notulenboek ligt een brief, waarin 13 lidmaten meedelen terug te willen keren naar de Hervormde kerk. Ze verklaren ‘niet langer vereenigd te zijn met de Afgescheiden kerk, om reden wij niet geloven, dat de Afscheiding uit God is en verklaren dus niet meer tot die kerk te willen behoren, maar keren dus tot onze verlaten Moeder kerk terug’. Dan volgt de ondertekening van 13 mannen en vrouwen, van Christiaan Betge, Jakob S. van Zanten en vrouw, J.K. Meima en vrouw, Reert van de Riet en vrouw, P. v.d. Riet, wed. A. Santhé, H.B. Kuipers, Jan G. Dekker, Jan K. van Dijk en vrouw. We herkennen verschillende namen, die reeds in de vorige bladzijden ter sprake kwamen. Of hier invloed te constateren valt van de in 1844 in Bedum gekomen hervormde predikant A.W. Buning, die zeer rechtzinnig preekte, is niet met zekerheid uit te maken. De formuleringen in de brief van onttrekking ‘dat de Afscheiding niet uit God is’ en ‘keren dus tot onze verlaten moederkerk terug’ wijzen wel in die richting. Was het werk van ds Postma dan ijdel geweest? Was de Afscheiding niet uit God? De kritieke toestand zal de trouwe leden tot ernstig gebed hebben gedrongen en God is de verhoorder der gebeden. Eind 1846 komt er een wending ten goede. De diakenen keren terug en men begint in 1847 over het beroepen van een dominee te spreken. Financieel kan het evenmin als in 1844. Dat blijkt uit een rondgang door de gemeente, de paar honderd gulden tractement kunnen niet opgebracht worden. En toch was het zo hoog nodig, dat er een nieuwe herder kwam, die de schapen weidde. Men gaat het beroepingswerk in het geloof beginnen. Ds E.J. Seegers van Sappemeer (Kalkwijk) wordt beroepen, maar bedankt, omdat de gemeente niet eenparig was met dat beroep (hij had op een 3-tal gestaan met ds Talsma van Baflo en ds H. Wiersma van Thesinge). Er wordt nog eens met ds Seegers gesproken en dan wordt hij voor de tweede maal beroepen, nu met algemene stemmen. De kerkeraad is zeer dankbaar, wanneer ds Seegers bericht zendt, dat hij het beroep naar Bedum aanneemt.Ga naar eindnoot23 Men haast zich om alles voor zijn overkomst in orde te maken en enkele weken later presideert ds Seegers de eerste kerkeraadsvergadering, in het voorjaar van 1848. Hij bleef tot 1852; zijn opvolger was ds W.H. Frieling; in zijn ambtstijd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1853-'63) kwam de gemeente tot bloei, vooral ook omdat in die jaren de orthodoxe predikant in de hervormde kerk opgevolgd werd door een dominee van moderne richting. |
|