De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 1. De classis Middelstum
(1973)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
X Winsum-ObergumOok in dit tweelingdorp openbaarde zich al vóór 1834 verzet tegen de prediking in de Hervormde kerk. De bij andere kerken in de buurt reeds meermalen genoemde Jetse Bottinga had in januari 1830 eveneens enkele malen geoefend bij de arbeider Sipke de Graaf te Obergum, op zondagavond 24 januari zelfs van half 9 tot middernacht. Het kwam de Graaf te staan op een boete van f 50 met de kosten.Ga naar eindnoot1 In mei 1836 was er een Chr. Afgescheiden gemeente te Baflo-Rasquert ontstaan; daartoe behoorden ook de Winsumers. Pas in juni 1843 is de afzonderlijke gemeente Winsum ‘gesticht’, met aanvankelijk 15 leden. De eerste kerkeraadsnotulen zijn vanaf 2 februari 1844 nog aanwezig, op losse, bijna vergane blaadjes, maar leveren weinig feitelijk nieuws op. Het is al 1 mei 1856, als een behoorlijk notulenboek in gebruik wordt genomen. Het doopboek dateert de eerste dopeling op 22 juni 1843, het lidmatenregister geeft de eerste leden. Achter hun namen vinden we als woonplaats aangegeven: Bellingeweer, Winsum, Obergum, Ranum, Klein Garnwert, Maarhuizen, Wetsing, Sauwert en Adorp. De eerste kerkeraadsleden waren de ouderlingen Pieter Douwes AntumaGa naar eindnoot2 en Johannes J. Houwer, met de diaken Jan Willems Koiter. Deze Jan Willems Koiter (1798-1882), een veehouder, woonde jarenlang als weduwnaar in de Molenstraat. Hij was tot offers voor de kerk bereid. Duizenden guldens heeft hij in de loop der jaren aan de gemeente geschonken, alsmede zijn land, 3 ha groot. Hij stierf kort na Aldert Burema uit Baflo, die een gelijksoortige figuur was.Ga naar eindnoot3 In het begin vergaderde men in een particuliere woning, totdat in mei 1845 voor f 350 van de uurwerkmaker B.G. Klok een huis werd gekocht en ingericht als kerk en armhuis. Het stond op de plek van de huidige kerk.Ga naar eindnoot4 Ds. J. Dijk vermeldt in het gedenkboekje Gereformeerde Kerk van Winsum-Obergum 1843-1943 - waaraan we al meer bijzonderheden hebben ontleend - dat de eerste uitgaven waren: de kosten voor de Acte van Afscheiding en Kerkenorde f 2 een lessenaar f 5 een kistje tot het vergaderen der centen f 0,80 In J. Talsma kreeg de gemeente, in combinatie met Baflo, haar eerste predikant (1846-'49). Hij woonde in Baflo en ging - naar we mogen aannemen - om de 3 zondagen voor in Winsum. | |
[pagina 179]
| |
Als het classis was, moest hij de notulen schrijven. Dit deed hij dan in zijn duidelijk handschrift met aan het eind zijn handtekening, zwierig en vol bochten. Zijn laatste classisnotulen in november 1849, eindigde hij met de woorden, waarin zijn Christelijke gemoedsgesteldheid tot uiting komt: ‘De scriba dezer vergadering, de notulen in zijn eenzaamheid in orde hebbende gesteld, begon te herdenken zijn vierdehalfjarig verkeer met de classisbroederen en met hen bij zijn vertrek naar elders niet kunnende spreken of ook afscheidnemen, zo heeft hij de vrijheid genomen, deze letteren achter de door hem gestelde notulen te voegen. Mijn pen en leesbare letteren, geliefde en eerwaarde medebroederen in de Heere Jezus Christus, ons heerlijk Hoofd, mogen dan hier mijn persoonlijke plaats vervullen en tot ulieden spreken; ik dank u allen voor de liefde en de vriendschap, die ik in Christus van u ontvangen heb, want ik ben geen enkel liefdeleken waardig. Ik vergeef u, wat ooit of immer aan mij mocht gedaan zijn, dat kwaad was in des Heeren ogen hetzij wetens of onwetens. Ik vraag hetzelfde van u allen, opdat wij eenmaal zonder verwijt voor de rechterstoel des Heeren elkander mogen verwachten, wederzijds door genade met een vrijgemaakt gemoed. De Heere zij met u en met mij; terwijl mijn slotbede en toeroep is Zach. 8:19b: “hebt dan de waarheid en de vrede lief”. Amen. Baflo 8 nov. 1849. Uw broeder in de Here Jezus Christus, J. Talsma v.d.m. Scriba’. We herinneren eraan, dat Talsma vlak voor zijn vertrek uit Stroobos naar Baflo (1846) eigenhandig een gelijksoortige verklaring in het notulenboek van Stroobos had geschreven. Een paar jaar na het vertrek van ds Talsma denken de broeders in Winsum over de mogelijkheid ds H.J. Budding te beroepen, die toen in Goes vertoefde en van 1844-'48 in de stad Groningen had gestaan. Deze merkwaardige man had de kerkeraad in Winsum gevraagd, of hij daar zijn goederen uit Groningen kon opslaan. Maar de classis - door de ervaringen met de independentistische Budding voorzichtig geworden - wijst de broeders op de onvastheid van zijn karakter en zijn beginselloze richting. Hij heeft de kerk van Winsum reeds lang opgehouden en wekt nu weer verwachtingen. En dan stelt de classis hem de volgende vragen: Of gij goede en deugdelijke attesten van de Kerk kunt indienen? Of gij bij gebreke daarvan in oprechtheid belijdt, dat ge ten onrechte hebt verlaten de gemeente Groningen en Gorinchem en u gevoegd bij degenen die buiten zijn? Of gij in oprechtheid belijdt, dat de Chr. Afgescheiden Gemeente in Nederland Gods Kerk is? Of gij belooft, indien er in het vervolg bedenkingen tegen de Kerk bij u mochten rijzen, daarvan niet te spreken, noch in het openbaar, noch in het bijzonder, noch in noch buiten de gemeente, voordat gij het op uw classis en provincie zult geopenbaard hebben? We lezen er verder niet van. | |
[pagina 180]
| |
De opvolger van ds J. Talsma werd de 55-jarige, uit Zevenhuizen gekomen A.K. v.d. Meer, die ook in Baflo woonde. In 1867 kreeg Winsum een eigen predikant. Dit was ds P.A. Lanting (1867-'94) een boerenzoon uit Toornwerd, voor wie een pastorie werd gebouwd voor f 3000. In 1870 kwam een nieuwe kerk klaar. |
|