De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 1. De classis Middelstum
(1973)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
VII ZandeweerDe kom van dit kleine dorpje met de oude, hervormde kerk, enkele kilometers ten oosten van Uithuizen op een wierde gelegen, telde in de dagen van de Cock maar 250 inwoners; met de buurtschappen Doodstil, de Molenhorn en de Knijp erbij waren het er 600. Op 27 oktober institueerde de Cock hier een Afgescheiden gemeente, heel klein. Het was voor hem bekende grond, want hij was als dominee begonnen in het vlakbij gelegen Eppenhuizen (1824). Slechts één ouderling had hij te bevestigen, Harm Everts Steenhuis, een 33-jarige boer op de Kniep bij Zandeweer, en één diaken, Kornelis Jans Bos, ook een landbouwer, 46 jaar, afkomstig uit Eppenhuizen, zoals gezegd de eerste standplaats van de Cock.Ga naar eindnoot1 Officiële kerkeraadsvergaderingen werden aanvankelijk niet gehouden ‘door de kleinheid der gemeente’. Maar dit zal voortaan wel gebeuren, schrijft de Cock eigenhandig in het notulenboek, als hij op 17 mei 1838 als kerkvisitator met ouderling Derk Alberts van Middelstum en Freerk Hekma van Zuurdijk de kleine gemeente van Zandeweer heeft bezocht. De kerkeraad houdt woord. Bijna elke maand komen de beide broeders nu een keer bijeen, heel vaak bij diaken K.J. Bos aan huis, een enkele keer bij ouderling Harm E. Steenhuis.Ga naar eindnoot2 Genotuleerd wordt er bijna niets. In december 1838 is er geen kerkeraadsvergadering in verband met ‘het treurig afsterven van de zoon van br. diaken K.J. Bos.’ In 1839 blijken er moeilijkheden te zijn met Berend Berends Kuipers. Tijdens een vergadering, waarop ook de Cock aanwezig is, spreekt men met Kuipers ‘over de onchristelijke afscheiding, waaraan sommigen zich schuldig maken’, aldus de door de Cock geschreven notulen. We hebben hier wel te doen met sympathieën van Kuipers voor de Kruisgezinden. Een paar maand later is hij nog steeds ‘in opstand tegen de Kerk’. Op 23 januari 1840 is de Cock er weer. Na de preek wordt er een kerkeraadsvergadering gehouden en met Kuipers over diens bezwaren gesproken. ‘Na veel vermaning en terechtwijzing heeft Kuipers eindelijk, maar traag de vermaning aangenomen om in liefde, vrede en enigheid met de gemeente verder te leven’, schrijft de Cock in de notulen. Op 18 april 1841 preekt de Cock weer eens in Zandeweer en leggen verschillende personen belijdenis des geloofs af. In januari 1843 lezen we voor het eerst van plannen om kerkelijk met Uithuizen te combineren om samen een predikant te beroepen.Ga naar eindnoot3 Die plan- | |
[pagina 159]
| |
nen worden ook uitgevoerd. De laatste notulen van Zandeweer dateren van 13 december 1843. De eerste dominee werd H. Joffers, die van 1842-'44 ook Uithuizermeeden had gediend, maar nu alleen voor rekening van Uithuizen (en Zandeweer) kwam. Op 18 juni 1845 ontving Zandeweer nog de erkenning als zelfstandige kerk. Later is ze in Uithuizen opgegaan, waarschijnlijk kort daarna. Door het ontbreken van gegevens is het geen lang verhaal over het korte zelfstandige bestaan van de Afgescheiden gemeente in Zandeweer geworden. Laten we tenslotte nog enige bijzonderheden mogen geven over de tweede vrouw van ouderling Harm E. Steenhuis, nl. Trientje Eppes Doornbos (1811-'56), geboren op 't Zandt. Ze was op 28-jarige leeftijd getrouwd met Steenhuis, die in 1847 na een langdurige ‘sukkeling’ van 2½ jaar op 44-jarige leeftijd overleed; twee dagen later stierf het jongste der 7 kinderen, 8 weken oud. Vader en kind werden in één kist begraven. De weduwe was bijna 8 jaar met Steenhuis getrouwd geweest. Ze hertrouwde 3 jaar na de dood van haar eerste man met de weduwnaar J.M. Oosterhuis. Vijf jaar later - in 1856 - overleed ook zij, 45 jaar oud. In 1834 had ze haar bekeringsgeschiedenis op schrift gesteld: ‘Een bladzijde uit het leven van Trijntje Eppes Doornbos, toen zij vertoefde in het huis haars grootvaders, Eppe Doornbos, rentenier te Leens. Omtrent den jare 1834, ten tijde der Afscheiding’. Dergelijke bekeringsgeschiedenissen werden in die dagen gretig gelezen. Vooral als ze in emotionele trant de hoogtepunten en zware benauwdheden van het zieleleven beschreven. Het verhaal van de man, die zei zijn bekeringsgeschiedenis in 4 woorden te kunnen vertellen, werd wel voor waar gehouden, maar niet als boeiend beschouwd. Hier volgt het: Voorwaarts, mars! (zei ik, naar het verderf) Wat die bekeringsgeschiedenissen betreft, we willen graag de bedoeling om te getuigen van Gods werk in de ziel van de zondaar, waarderen. En toch zit aan het lezen van zulke geschriftjes een bedenkelijke kant. We laten nu maar rusten, dat het voor de menselijke natuur in zekere mate interessant is te weten, hoe en langs welke (zware) weg iemand tot bekering is gekomen. Maar weet men dit, dan is het nieuwtje eraf. Bekeringsgeschiedenissen leest men dan één maal, niet tien keer. Gevaar lijker echter is de neiging om de beschreven zieletoestanden te vergelijken met die van zichzelf. Het ene ogenblik zegt men: ‘ja, dat ken ik ook’ en het andere moment: ‘nee, dat heb ik zo niet meegemaakt ,daar ben ik vreemd aan’, om dan de conclusie te trekken: en dus staat het met mij niet goed. Men spiegelt zich aan de bekeerde mens i.p.v. aan Gods Woord. Zo wordt menige ziel in het donker gejaagd, en krijgt de duivel gemakkelijk vat op Gods kinderen.Ga naar eindnoot4 |
|