De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 1. De classis Middelstum
(1973)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |||
VI UithuizenDs Laurentius Meijer Brouwer stond nog maar net in Uithuizen of hij werd al geconfronteerd met bezwaren tegen zijn prediking en de gang van zaken in de hervormde kerk.Ga naar eindnoot1 Dat was hem - naar zijn zeggen - in vorige gemeenten nog nooit overkomen. Het was enkele jaren voor het opzienbarende optreden van de Cock. Een bekend oefenaar, Jetse Bottinga, een Fries, marskramer in ‘oude schrijvers’, reisde met zijn stichtelijke boeken land en zand af en placht dan - op verzoek - in verschillende dorpen te oefenen. Op 20 december 1829 deed hij dit bij de landbouwer Derk Jans van der Kraak te Oldenzijl onder Uithuizen, sprekend over zondag 21 van de Heidelbergse Catechismus. Het Hervormde kerkbestuur bemoeide zich ermee en diende een klacht in bij de rechtbank te Appingedam, die v.d. Kraak veroordeelde tot f 50 boete.Ga naar eindnoot2 Al in het jaar daarvoor (1829) was Hendrikus H. Lanting te Ulrum in Appingedam veroordeeld tot f 94,50 boete plus de proceskosten.Ga naar eindnoot3 Het was het jaar, waarin ds de Cock zijn intrede in Ulrum zou doen. Er werden trouwens in die tijd op het punt van godsdienstige samenkomsten meer veroordelingen uitgesproken, zodat oefeningen en oefenaars zeer in het nieuws waren gekomen; boetes hadden een averechtse uitwerking. Een brochure van ds Meijer Brouwer, in 1833 uitgegeven, had ook kwaad bloed gezet. De titel luidde: Noodige Waarschuwing en Heilzame Raad aan mijne Gemeente. Het waren 2 ‘leerredenen’, in november 1832 gehouden en in 1833 te Groningen bij J. Romelingh uitgegeven ‘ten voordeele eener weldadige inrigting’. In de eerste preek keerde Brouwer zich tegen ‘verlichte’ theologische opvattingen, tengevolge waarvan velen zich ‘om geen Christendom, geen Godsverering, geen Kerkgang meer bekommeren’. De tweede handelde over 2 Tim. 1:13. Hierin gaf ds Meijer Brouwer zijn kijk op een ‘gezonde evangelie-verkondiging’. Het was vooral dit stuk, waartegen nog in 1833 de Cock in een antwoord-brochure furieus van leer trok en waarin hij de Uithuizense predikant een ‘wolf’ noemde en hem verweet het met zijn handtekening bekrachtigde ondertekeningsformulier te hebben geschonden. Ook het hoofd der openbare lagere school, meester H.L. Wessels, tevens voorzanger in de hervormde kerk, beschuldigde in een geschriftje zijn eigen dominee van onrechtzinnigheid. | |||
[pagina 154]
| |||
Velen gingen nu niet meer luisteren naar de prediking van ds Meijer Brouwer en meermalen werd de gang gemaakt van Uithuizen naar Ulrum, om zich daar door ds de Cock te laten stichten. Arend Schoonoord liet er zijn kind dopen. Ook de schorsing van de Cock door het Provinciaal Kerkbestuur, voor twee jaar (met verlies van tractement) op 1 april 1834, wekte grote verontwaardiging. Een paar weken later - het is dus nog steeds vóór de Afscheiding in Ulrum 13/14 oktober 1834 - ging er uit Uithuizen een rekest naar de koning, ondertekend door H.K. Swart en 39 andere gemeenteleden. Uit dit verzoekschrift leren we de ondergrond der ongerustheid bij vele hervormden kennen. We lezen b.v.: ‘Het kan Uwe Majesteit niet onbekend zijn, hoe de Liberalen in het godsdienstige, onze oude Gereformeerde leer verminken en de Formulieren van enigheid verwerpen; dat deze onlangs met woedend geweld op de Weleerwaarde Heer H. de Cock, Gereformeerd leraar te Ulrum, zijn aangevallen, omdat zijn Eerw. in een werkje, gericht tegen de predikanten Reddingius en Brouwer, hun dwalingen die ze publiek in druk hebben uitgegeven, had weerlegd; juist in navolging van de valse kerk, die onze vaderen ook voorgesteld hebben bij art. 29, dat zij vervolgt degenen, die heilig leven naar het Woord Gods’. Natuurlijk moeten de ondertekenaars niets hebben van de ‘alom verkondigde leer der vrije wil en eigene werken’. Hoe de leer van de bijbel vervalst wordt ‘kan gezien worden in de Godgeleerde Bijdragen voor 1833, 7de deel, 4de stuk, bladz. 508, waar de leer van de werking des Heiligen Geestes tot regt verstand van de geestelijke zin des Woords, voor misverstand en dwaling wordt verklaard. En dat in een geschrift, dat uit de boezem van de Nederl. Hervormde Kerk voortkomt’.Ga naar eindnoot4 | |||
Instituering, 21 September 1835Dit alles leidde er uiteindelijk toe, dat op maandag 21 september 1835 de Afgescheiden gemeente door de Cock zou worden geïnstitueerd in de kleine boerderij van Klaas Gerrits Kremer en Martje Bouwman, een kinderloos echtpaar in 't Lage van de weg, een buurtschap, dicht bij Uithuizen, de kant van Usquert uit. Hoe fel bij deze gelegenheid de vijandige dorpsgeest zich zou uiten, zal straks blijken. Een boer van Uithuizermeeden had ds de Cock naar Kremers woning gebracht en hier preekte deze over 2 Cor. 6:17 en 18: Daarom gaat uit het midden van hen en scheidt u af, zegt de Heere, en raakt niet aan wat onrein is; en Ik zal u aannemen. En Ik zal u tot een Vader zijn, en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Heere, de Almachtige. Na de preek ging men over tot de verkiezing van ambtsdragers. Gekozen werden tot ouderlingen K.G. Kremer (bovengenoemd, 36 jaar) en Jan Wolters Klimp (een koopman, die met een korf koloniale waren langs de | |||
[pagina 155]
| |||
huizen liep.). Diakenen werden de 35-jarige Klaas Tewes van Huizen (een landbouwer in de buurt van de Oudedijk) en de 26-jarige Niklaas Sijtsema (een molenaar). Het lag in de bedoeling de ambtsdragers in deze bijeenkomst ook te bevestigen, maar voordat de Cock daartoe kon overgaan, drong het gepeupel, dat zich in groten getale om de woning had verzameld, het huis binnen. De Cock en de zijnen moesten vluchten. Eén der aanwezigen, G.D. Bouwman, kroop weg in de hoge boerenkool, de anderen spoedden zich zenuwachtig naar Uithuizen, omstuwd door een tierende menigte. Harmannus J. Boersema en zijn vrouw Jantje H. Jonker werden in een (droge) sloot ‘geraamd’ (geduwd).Ga naar eindnoot5 Ds de Cock, op weg naar molenaar N. Sijtsema, de gekozen diaken, bij wie hij zou overnachten, werd eerst op de grond gegooid en daarna een doornheg ingeslagen. Sietsema kreeg een steek met een mes. Onder veel getier en geworstel bereikte de rellerige troep Uithuizen. De Cock en anderen met hem vluchtten binnen bij broodbakker N.K. Bierma aan het begin van het dorp. Tijdens de rel had de Cock een schoen en zijn hoed verloren. Nog was hij niet veilig, want de woedende menigte probeerde het huis binnen te dringen. Enkelen daarvan wilden zelfs de lamp uitblazen om vrij spel te hebben, maar Bierma belette hun dit door de lamp boven op het kabinet te zetten. Daar de Cock zich onwel voelde, werd iemand naar dokter Muller gestuurd. Eindelijk verscheen deze en tevens burgemeester NanningaGa naar eindnoot6 met de veldwachter, die de Cock naar het gemeentebestuur brachten, waar ze bij het licht van enkele meegebrachte lantaarns ± 9 uur in de avond aankwamen, onder het gejoel en schelden van een grote troep mensen. Nu was de Cock wel veilig; hij gaf van zijn opluchting blijk door ps. 124:1 en 2 en ps. 68:1 te zingen (De Heer zal opstaan tot den strijd). Die nacht sliep hij rustig. De volgende dag vertrok hij naar Warffum, waar hij eveneens een Afgescheiden kerk ‘stichtte’. Weer een dag later ging hij naar Uithuizermeeden, waar bij R. v.d. Molen aan huis de uitgestelde bevestiging plaats vond van de ouderlingen en diakenen van Uithuizen, bij welke gelegenheid hij preekte uit Hand. 26:22 - Dan, hulp van God verkregen hebbende, sta ik tot op deze dag.Ga naar eindnoot7 Na al het gebeurde mocht hij dit wel zeggen. We zien hier weer, hoe de Hendrik de Cock in zijn strijd beproefd is geworden en.... standvastig gebleven. De vijandschap bleef zich intussen in sterke mate openbaren. Nu en dan werden bij een afgescheidene de ruiten ingegooid. Maar deze bleven samenkomen op verschillende plaatsen, o.a. in 't Lage van de Weg bij K.G. Kremer, in de Moeshorn bij O.J. Bouwman, bij de Middendijk bij G.T. v. Huizen, bij de Oude Dijk bij K.T. v. Huizen, en bij Harmannus Boersema. Steeds in aantal beneden de 20 personen. Een enkele keer kwam de Cock zelf de samenkomsten leiden. Van één van die samenkomsten weten we iets meer door een brief van de burgemeester aan de gouverneur.Ga naar eindnoot8 | |||
[pagina 156]
| |||
Op 7 mei 1836 was de Cock weer in Uithuizen, nu bij de landbouwer K.T. v. Huizen. De burgemeester ging er met de oudste assessor en de veldwachter dadelijk op af. Daar troffen ze 16 à 18 personen aan, die aan tafel zaten te eten; het was ± 2 uur 's middags. Uit veiligheidsoverwegingen raadde de burgemeester de Cock aan zo spoedig mogelijk weg te gaan. Want vooral op zaterdag kwam het boerenvolk na 6 uur bij elkaar en dan stond hij niet voor de gevolgen in. In de loop van een paar uur bleken er af en toe enige mensen te vertrekken, maar dan kwamen er weer even zoveel personen voor in de plaats. Volgens de burgemeester werden er ook enkele kinderen gedoopt; hij kwam tenminste op de naar het huis leidende voetpaden enige ouders tegen, met een kind op de arm. De Cock zelf vertrok ± half 6 met iemand op de sjees. Dit verspreid vergaderen, met hoogstens 20 personen heeft geduurd tot 1841. Toen werd een huis in de Hoofdstraat bij het gemeentehuis gekocht en tot kerk ingericht. De gemeente was even tevoren, (16 juni '41) door de koning erkend. Met een preek uit 1 Kon. 8:56-58 door ds K.J. Timmerman van Warffum werd het gebouw in gebruik genomen. Intussen had men ook al pogingen aangewend, in combinatie met Uithuizermeeden, een eigen dominee te beroepen. Na het bedanken van ds J.K. Timmerman uit Hijken en Halen (in Drente) deed in april 1842 de 34-jarige ds H. Joffers van Borger zijn intree, met als tekst Hand. 10:29, 30. Hij preekte 1 zondag per maand in Uithuizen en 3 zondagen in Uithuizermeeden, waar hij aanvankelijk ook woonde. In 1844 werd de combinatie ontbonden en vervolgens een akkoord getroffen met de leden van de gemeente Zandeweer. Ds Joffers was nu nog alleen predikant van Uithuizen, in welke gemeente die van Zandeweer even later was opgegaan. In 1849 vertrok hij naar Den Haag. Hij had in de Afgescheiden kerken grote invloed, maar ondervond ook sterke tegenstand. Zijn opvolger werd K.J. Timmerman, die van 1845-'50 te Grootegast stond, daarvóór in Warffum 1841-'45.
Tenslotte nog het begin van het lijstje predikanten:
|
|