Uren met musici
(1922)–Constant van Wessem– Auteursrecht onbekend
[pagina 190]
| |
Eenige uitsprakenLiefde voor muziekIK heb te veel liefde voor de muziek om er anders dan met vuur van te kunnen spreken.
De muziek wordt over het algemeen vertegenwoordigd door lieden, die haar zoo'n beetje beschouwen als een kantoor, waar men zonder geestdrift naar toe gaat, maar met de hoop, het met een aardig pensioen en een eerbiedwaardigen ouden dag te zullen verlaten. Het is begrijpelijk, dat onze hartstocht voor haar zich geprikkeld voelt wanneer wij haar zoo slecht gediend zien! Maar toch, mijn lieve vriend, windt je er niet al te zeer over op en bedenk dat de ‘slechte muziek’ misschien juist de uiting is van hen, die naar haar veel meer luisteren dan naar de andere, d.w.z. ‘de goede muziek’, die wij nu beminnenGa naar voetnoot1).
Ik houd veel van Massenet. Massenet heeft waarlijk de rol, die de muzikale kunst speelt, begrepen. Men moet de muziek van alle kwasi-wetenschappelijkheid ontdoen. De muziek behoort | |
[pagina 191]
| |
zoo nederig te zijn van te willen behagen. Ik moet bekennen niet te begrijpen waarom men meer moet denken aan die oude Wagneriaanschen dan aan jonge, geparfumeerde vrouwen, die zelfs niet eens goed pianospelen... | |
‘Openlucht’-muziekIk zie de mogelijkheid van een muziek, die speciaal gecomponeerd is voor de ‘open lucht’, een geheel van groote lijnen, van vocale en instrumentale gedurfdheden, die in de vrije lucht spelen en vroolijk over de toppen der boomen heenzweven. Een opeenvolging van harmonieën, die binnen de muren van een concertzaal onaannemelijk zou schijnen, zou in de open lucht tot haar recht komen: misschien zou daarmede wel het middel gevonden zijn om die kleine maniertjes van vorm en tonaliteit te doen ophouden, die nu zoo de muziek in den weg staan. Zij zou zich kunnen vernieuwen en de schoone les der vrijheid leeren, die in den groei der boomen schuilt: en wat zij aan gepeuterde fijnheid verloor zou zij aan weidschheid winnen. Mij dunkt er is in dit denkbeeld iets voor komende geslachten. Let wel, dat het niet zoo zeer zaak is in het grove te werken als wel | |
[pagina 192]
| |
in het grootsche, ook niet de echo's te vervelen en veel slagwerk te gebruiken, als wel er partij van te trekken ten einde de harmonische betoovering te doen voortduren, zoodat er een geheimzinnige samenwerking zou ontstaan van de lucht, van het ruischen der bladeren en den geur der bloemen met de muziek; deze zou al die elementen zoo onopvallend kunnen verbinden, dat het zou schijnen alsof zij van elk een deel was. | |
De taak der muziekDe Fransche muziek, daar vindt men de helderheid, de elegance, de eenvoudige en natuurlijke zegging. Zij wil, vóór alles, genot geven. Couperin en Rameau, dat waren echte Franschen. Het muzikaal genie van Frankrijk, dat is iets als de fantasie van het gevoelsleven. Er is binnen deze grenzen een groote schoonheid mogelijk. De uiterste samengesteldheid is het tegenovergestelde van de kunst. De schoonheid moet gevoelig zijn, zij moet ons een onmiddellijke vreugde weten te geven, zij moet als het ware in ons doordringen zonder dat wij ons hebben in te spannen om haar te vatten. Zie bij Leonardo da Vinci, zie bij Mozart. Dat waren groote kunstenaars! | |
[pagina 193]
| |
De ware muziekminnaarsDeze hebben maar een dood-simpele piano en spelen, telkens op nieuw, eindeloos verdroomd zekere heerlijke bladzijden. | |
Debussy contra WagnerMen flirt niet in de opera, men schreeuwt er heel hard onverstaanbare woorden. Wanneer er eeden worden gewisseld geschiedt het met instemming der trombones. *
De verjaardag van Richard Wagner werd gevierd in het ‘cirque d' hiver’ onder leiding van A. Nikisch. Er heerschte voortdurend de warmste geestdrift. Men zou, God vergeve het mij, hebben gedacht dat al die menschen min of meer natuurlijke kinderen waren van Ludwig II van BeierenGa naar voetnoot1). *
Dat Wagner, om bijzondere redenen, de ‘leidmotief-gids’ heeft ingesteld ten dienste van hen, die hun weg niet kunnen vinden in een partituur, is best en het stelt hem in staat sneller te vor- | |
[pagina 194]
| |
deren. Wat echter bedenkelijker is, is dat hij ons er aan heeft gewend de muziek slaatsch verantwoordelijk te stellen voor de personen.
*
Het orkest van Wagner is een soort veelkleurige verfstof, die bijna overal gelijk is uitgespreid en waarin men een vioolklank niet meer onderscheidt van dien eener trombone.
*
‘Reingoud’ op een concert, dat is twee en een half uur muziek, gedurende welken tijd men in twijfel is of men zal heen gaan of toegeven aan een behoefte om in te slapen, nadat men zijn buurman beleefd heeft verzocht u te wekken bij de voorlaatste maat, om naar behooren het energieke meesterschap van den dirigent te beapplaudisseeren. *
‘Siegfried’: een in beestenvellen gebonden blikslagerij. | |
Over BachIn de muziek van Bach is het niet het karakter | |
[pagina 195]
| |
van de melodie die ontroert, maar haar buiging; vaker zelfs is het de gelijke beweging van verschillende lijnen, waarvan het samentreffen de ontroering wekt. Door deze ornamenteele opvatting krijgt de muziek de zekerheid van een mechanisme, zonder evenwel kunstmatig te worden. Deze muziek bewaart steeds haar adel en verlaagt zich nooit om een behoefte aan ‘gevoel’ te voldoen. Bach heeft de muzikale arabesk der primitieve meesters soepeler, ijler gemaakt en niettegenstaande de strenge tucht, die hij aan de Schoonheid oplei, kon zij zich bewegen met die vrije phantasie, die steeds nieuw bleef en tot in onze dagen bewondering wekt. | |
Over GounodEminente muziek-critici hebben Gounod verweten dat hij (in zijn ‘Faust’) Goethe's denkbeeld heeft verdraaid; dezelfde eminente personen denken er echter nooit aan op te merken dat Wagner wellicht den persoon van Tannhäuser heeft vervalscht, die, volgens de legende, volstrekt niet die berouwvolle kleine jongen is geweest, die Wagner er van heeft gemaakt, en wiens staf, door de her- | |
[pagina 196]
| |
innering aan Venus, nooit opnieuw heeft willen bloeien. In zijn geval is Gounod misschien te pardonneeren omdat hij een Franschman is, terwijl er, daar Tannhäuser en Wagner beiden Duitschers waren, voor het geval van Wagner geen excuus is. Ondanks zijn zwakheden heeft Gounod zijn bestaansgerechtigdheid. Ten eerste is hij onderlegd; hij kent Palestrina, heeft Bach in zich opgenomen. Zijn eerbied voor de tradities is helderziend genoeg om er niet GluckGa naar voetnoot1) bij te halen. Hij beveelt veeleer Mozart aan in de liefde der jongeren - een bewijs van groote onbaatzuchtigheid, want hij zelf inspireerde zich nooit aan hem. | |
De virtuoosDe aantrekking, die de virtuoos op het publiek heeft, gelijkt vrijwel op die, welke de menigte naar circus-voorstellingen lokt. Men hoopt altijd dat er iets gevaarlijks zal gebeuren. Dat de heer Isaye zal vioolspelen, terwijl hij den heer Colonne (den dirigent) op zijn schouders neemt, of dat de | |
[pagina 197]
| |
heer Pugno aan het slot van zijn stuk de piano tusschen de tanden zal optillen. | |
Een verzuchting... Zij waren verre, de discussies over kunst, waarin de namen der groote meesters dikwijls banale woorden lijken. Vergeten die onechte en akelige opgewondenheid der ‘premières’; ik was alleen, heerlijk buiten dit alles; misschien heb ik de muziek nooit meer liefgehad dan toen ik er nooit van hoorde spreken.... Maar ik moest deze rustige vreugde opgeven en terugkeeren, gedreven door die behoefte aan de stad, waarom zooveel menschen daar nog liever doodgedrukt worden dan niet ‘in de beweging’ te zijn; waarvan zij trouwens zelf de droevige en onbewuste raderwerken uitmaken. |
|