Uit ‘Gesprekken met den heer Croche’
(verschenen in de Revue Blanche van 1901)
Concertbezoekers
‘HEBT ge de vijandigheid opgemerkt van een publiek in de concertzaal? Hebt ge die gezichten gezien, grauw van verveling, onverschilligheid en zelfs stompzinnigheid? Nooit hebben zij deel aan de fraaie drama's die zich afspelen te midden der symphonische verwikkelingen, waardoor heen de mogelijkheid gluurt om den top van het klankengebouw te bereiken en daar te ademen in een dampkring van ideale schoonheid. Deze menschen, meneer, zien er altijd uit als min of meer welopgevoede genoodigden: zij verdragen geduldig de verveling van hun taak en als zij niet heengaan is het alleen om bij den uitgang gezien te worden: waarom zouden zij anders gekomen zijn? U zult toegeven, dat men er voor goed een afschuw van muziek door zou krijgen’.