De jonge Debussy
‘WIE hem slechts oppervlakkig kenden konden hem voor een phantast houden. Hij was in tegendeel van een sterken wil, volkomen zich zijn doel bewust. Hij was in staat tot de trouwste aanhankelijkheid. Zeer gevoelig, zeer emotioneel, vroolijk en meesleepend. Niet in staat zijn gevoelens te verbergen droeg hij alles op zijn gelaat weerspiegeld, zijn vreugde, zijn minste verdrietelijkheden. Hij ondervond steeds de behoefte zich over alles te verstaan met een vriend.
Alles wat verfijnd, delicaat, merkwaardig, vreemd was trok hem aan. En dat in alles. Zoowel in zijn kleeding als in de bibelots, waarmede hij zich omringde, in de parfums waarvan hij hield, in de zeldzame bandjes van zijn geliefdste boeken. Deze, zoowel als zijn muziekwerken, waren uitgezocht onder wat zijn liefde voor het delicate en merkwaardige kon streelen. Ook in zijn maaltijden geen tusschenweg: òf spiegeleieren en thee (zijn uitverkoren drank, die hij zelf heerlijk kon bereiden) òf de fijnste schotels en uitgezochte wijnen.