‘Als ik geen vrouw en kinderen had, zou ik mij om het verdere niet bekommerd hebben. Wanneer ik mijn innigste zelf verloochen is het voor mijn familie geschied. Slechts enkele jaren zal dat zijn, en dan blijf ik in Weenen, ongestoord; rustig zal ik dan voor mijn werk leven’.
Deze rust heeft Mahler niet mogen hebben, ziek keerde hij van zijn tweede Amerikaansche reis te Weenen terug, om er te sterven.
*
Mahler had een zeer impulsieve geaardheid jegens onverdiende critiek. Hij leed er, vooral in vroegere jaren, zeer onder, en een krenkende opmerking kon hem buiten zichzelven brengen.
Toen een Berlijnsch recensent naar aanleiding van een van Mahler's symphonieën schreef: ‘De Weensche opera-directeur Gustav Mahler is een zwendelaar’, vertelt een der vrienden, hoe ontdaan Mahler over deze ruwheid was. Hij greep zich bij het hoofd, telkens uitroepend:
‘Een zwendelaar, ik! Wat heb ik gedaan, om beschuldigd te worden van iets, waarvoor de eenvoudigste burger bij het gerecht voldoening kan krijgen? Hoe komt deze mensch tot zulk een monsterlijkheid, waar haalt hij den moed vandaan! Wanneer hij mij een stum-