Uren met musici
(1922)–Constant van Wessem– Auteursrecht onbekend
[pagina 70]
| |
Uit een schrijven aan de magistraten der stad WeenenGa naar voetnoot1)IEDER mensch, die geen handarbeider wordt (hij mag verder worden wat hij wil) moet minstens 5 of 6 leergangen hebben gevolgd; in dien tijd laat zich dan vaststellen, waarvoor hij lust en aanleg heeft; zoowel wanneer hij staatsambtenaar als wanneer hij geleerde wordt, kunnen de grondslagen daarvoor op geen andere wijze worden gelegd. De buitengewone aanleg en ook zijn eigenaardigheden vorderen buitengewone middelen, en nooit handelde ik meer in den zin der weldadigheid, dan toen ik mijn neef tot mij nam en voor zijn opvoeding zorg droeg. Heeft (volgens Plutarchus) een Philippus het ook niet beneden zich geacht de opvoeding van zijn zoon Alexander zelf te leiden en hem den grooten | |
[pagina 71]
| |
Aristoteles tot leermeester te geven, daar hij de gewone leermeesters niet geschikt vond; heeft ook een Laudon niet zelf de opvoeding van zijn zoon geleid? Waarom zouden zulke schoone en waardige voorbeelden niet door anderen gevolgd worden? Mijn neef was reeds tijdens het leven van zijn vader door dezen aan mij toegewezen, en ik moet toegeven, dat ik mij meer dan iemand anders er toe geroepen gevoel mijn neef reeds door mijn eigen voorbeeld tot deugd en werklust aan te vuren. Buitenshuis heeft hij niet genoeg toezicht. Bovendien stemmen alle geleerden, waaronder een Professor Stein, een Professor (der paedagogiek) Simerdinger, er in overeen met mij, dat een instituut volstrekt niet geschikt is, ja, zij beweren zelfs, dat velen, die als een zedelijk mensch er op komen er onzedelijk vandaan gaan. Helaas is dit ook mijn overtuiging. En mijn eigen methode tot nog toe zou reeds een zeer gunstig resultaat hebben opgeleverd, als de moeder (van mijn neef) haar slechte natuur had kunnen onderdrukken en mijn werkwijze haar rustige ontwikkeling laten hebben. Maar wanneer een moeder van haar slag haar kind in haar slechte omgeving tracht vast te houden, het tot onoprechtheid op | |
[pagina 72]
| |
zulk een jongen leeftijd, tot omkooping der dienstboden en tot leugen verleidt, terwijl zij het uitlacht, wanneer het de waarheid zegt, ja het zelfs geld geeft om het in staat te stellen lusten en begeerten te voldoen, die het schadelijk zijn en die het door mij en anderen als groote fouten zijn voorgehouden, dan wordt de reeds zware taak nog zwaarder en moeizamerGa naar voetnoot1). - Ik was steeds op het zieleheil van mijn neef bedacht, d.w.z. ik heb steeds getracht hem aan den invloed van zijn moeder te onttrekken. Moraliteit moet vroegtijdig (vooral wanneer een kind reeds het ongeluk had deze moedermelk op te zuigen, ja, verscheidene jaren onder de hoede van zulk een moeder verkeerde en zelfs mee moest helpen den vader te bedriegen) bijgebracht worden. - Hij zal bovendien van mij erven, zoodat ik hem in ieder geval genoeg nalaat dat hij zijn studiën, tot | |
[pagina 73]
| |
hij een aanstelling krijgt, kan voltooien. Slechts rust en geen verdere inmenging door de moeder is alles wat wij noodig hebben. Aan de moeder valt niets meer te verbeteren, zij is te verdorven, doch wel kan de teere plant, mijn neef, bij het opgroeien door een giftigen adem geknakt worden, zoodat het geen geringe verantwoording zou zijn hem in dezen toestand te laten. Ik zou het bij zoovele chicanes en verguizingen eindelijk uit moedeloosheid kunnen opgeven, maar neen, ik wil bewijzen, dat wie goed en edel handelt, daarvoor ook mishandelingen kan verdragen en nooit zijn edel doel uit het oog moet verliezen. |
|