Uren met musici
(1922)–Constant van Wessem– Auteursrecht onbekend
[pagina 65]
| |
De ‘literaire’ Beethoven‘BEETHOVEN was geen sikkepit literair, tenminste niet in de beteekenis, die men thans aan dit woord hecht’, schrijft Debussy in een bespreking der 9de symphonie. Maar wel stond hij open voor hetgeen de literatuur aan gelijk gestemds bracht als wat hem den boom op het land ‘heilig, heilig’ doet uitspreken. Hij hield vooral van de ‘klassieke’ gedachten. In den Franschen revolutietijd der nieuwe Brutussen en Consuls, toen de antieke res publica weer in de algemeene aandacht werd opgeroepen, las ook Beethoven de klassieken, las hij de Ilias, de Odyssee, Plutarchus' ‘Levens van groote mannen’, in de Duitsche vertaling dan. Veel nobele en grootsche aandriften in zijn eigen werk stammen uit deze lectuur. Zijn composities noemt hij zelf ‘opgewekt door stemmingen, die zich bij den dichter in woorden, bij mij in tonen omzetten, die bruischen, stormen, totdat zij eindelijk in noten voor mij staan’. Hij ‘componeert’ ook niet: hij schrijft op het titelblad van een bepaald muziekwerk, dat hij het ‘gedicht’ heeft. Het zou ook inderdaad doenlijk zijn uit Beethoven's boeken de aangestreepte plaatsen ideëel in overeenstemming te brengen met vele plaatsen in zijn muziek, en ook dagboekregels geven merkwaardige fragmenten en impulsen voor dit werk: woorden, die den oer-grond van | |
[pagina 66]
| |
zijn muziek belichten. In eersten aanleg is alles in zijn muziek ook gegrond op de nobele, hartstochtelijke of melancholisch menschelijke gevoelens en hij zoekt in zijn lectuur ook de plaatsen, die niet zoozeer een wijsheid of een schoonheid bevatten, als wel die met zijn naar het verhevene strevende menschelijke gestemdheid het treffendst in samenklank zijn. Carl Czerny zegt in zijn herinneringen over Beethoven: ‘Het is zeker, dat Beethoven tot vele zijner schoonste werken zich door overeenkomstige plaatsen uit zijn lectuur of uit eigen phantasie naar aanleiding daarvan levend geworden visioenen en voorstellingen liet opwekken’. Beethoven zelf nam aan, dat de toehoorder zulke gewaarwordingen ook uit zijn muziek zou ontvangen. Hij klaagt in later jaren aan Schindler er over: ‘De tegenwoordige tijd begint zoo arm aan phantasie te worden. Toen ik mijn sonaten schreef was de tijd poëtischer als nu en waren de aanduidingen van den inhoud mijner muziek overbodig. Iedereen hoorde toen in het Largo der sonate in D (op 10 No. 2) den zielstoestand van een melancholicus, die daarin is afgeschilderd, met alle verschillende nuances van licht en donker in het beeld van de melancholie gedurende haar phasen, zonder dat een opschrift daartoe den weg behoefde te wijzen, en iedereen hoorde in de | |
[pagina 67]
| |
sonaten op. 14 den strijd van twee principen of een dialoog tusschen twee personen, daar dit dadelijk voor de hand lag’.
De Beethoven-biograaf Paul Bekker neemt aan, dat dit afnemen der verbeeldingskracht hem op het plan bracht om in een uitgave der gezamenlijke pianosonaten de bij ieder ten grondslag liggende poëtische idee (poëtische inhoud, intentie) op te schrijven. Doch ten slotte wil Beethoven het toch liever ‘aan den toehoorder over laten de situatie uit te vinden’, zooals hij in een notitie bij de Pastorale symphonie zegt. Een enkele maal was Beethoven zeer positief. Gevraagd naar den zin van het adagio in zijn e-moll strijkkwartet, verwees hij naar de plaats, die bij Homerus luidt: Op de Pleiaden
Gericht en op Boötas.
Een ander maal, over het beginthema der Waldstein sonate, naar het in Homerus' Odyssee aangestreepte: Den stoutmoedige gelukt
Iedere aanvang het beste.
Met het adagio der sonate op 110 correspondeert weer een aangestreepte plaats uit de Odyssee: Want ook de tegenspoed gedenkt men gaarne Wanneer men zooveel heeft doorleden. | |
[pagina 68]
| |
Ook naar Shakespeare verwijst Beethoven. Over de d-moll klavier sonate op 31 No. 2 zegt hij: Leest u Shakespeare's ‘Storm’. Tot het adagio van het eerste strijkkwartet inspireerde hem de grafscène uit ‘Romeo en Julia’. De andere dichters, die hij zegt te bewonderen, zooals Goethe en Ossian, vinden wij niet geciteerd in verband met zijn werkGa naar voetnoot1). Soms konden de banaliteiten van een zeer middelmatig gedicht hem aanleiding zijn voor een schepping. Zoo componeerde hij het adagio sostenuto der z.g. ‘Mondscheinsonate’ op Seume's gedicht ‘Die Beterin’ geïnspireerd. Meer vinden wij het beeld van den innerlijken strijd ter verklaring gebruikt. B.v.: Het wezen der Hammerklaviersonate karakteriseert Beethoven met ‘Verlangen - Bevrijding of vervulling’. De twee satzen, waaruit de sonate op. 90 bestaat, duidde Beethoven in hun verhouding tot elkaar aan als: Strijd tusschen hoofd en hart; De eerste satz van de G-dur sonate op. 14 kwalificeerde Beethoven als | |
[pagina 69]
| |
Teeder gesprek tusschen twee geliefden; De meeste werken bevatten in partituur of in schets, uitroepen, die op de onmiddellijke menschelijke sentimenten zijn gebaseerd. Het Credo der Missa Solemnis b.v. geeft hij Uit het hart; moge het ook tot het hart gaan. |
|