Uren met musici
(1922)–Constant van Wessem– Auteursrecht onbekend
[pagina 23]
| |
Een brief van Mozart's vader aan zijn zoonGa naar voetnoot1)‘JE brief van 4 Febr. (1778) heb ik met verwondering en schrik doorgelezen. Ik begin er ook aan, hem heden te beantwoorden, nadat ik den geheelen nacht niet heb kunnen slapen en zoo mat ben, dat ik heel langzaam woord voor woord moet schrijven en hem zoo bij stukjes en beetjes tegen morgen ten einde brengen. Ik was goddank tot nog toe steeds welgemoed; doch deze brief, waarin ik mijn zoon aan niets anders meer herken dan aan de fout, dat hij alle menschen op het eerste woord gelooft, zijn te goed hart door vleierijen en mooie woorden aan ieder blootgeeft, zich door een ieder naar alle hem gedane voorstellen naar believen laat heen en weer | |
[pagina 24]
| |
trekken en zich door invallen en door niet genoeg overlegde, alleen in de verbeelding te bereiken vooruitzichten er toe laat brengen zijn eigen roem en voordeel aan het voordeel van vreemde menschen op te offeren, deze brief heeft mij des te meer terneer geslagen, omdat ik hoop had, dat eenige reeds beleefde voorvallen en mijn hier mondeling en later schriftelijk gedane waarschuwingen je hadden moeten overtuigen, dat men voor zijn geluk zijn goed hart met de grootste terughouding moet bewaren, niets zonder het grootste overleg ondernemen en zich nooit door enthousiaste voorstellingen en blinde invallen moet laten meeslepen. Ik bid je, mijn lieve zoon, lees dezen brief met aandacht, neem er den tijd voor hem met verstand te lezen - groote, goede God, de voor mij zoo heerlijke oogenblikken zijn voorbij, dat gij als kind en knaap niet slapen gingt zonder, op den stoel staande, mij het oragnia figataxa voor te zingen, mij meermalen en aan het eind op het neuspuntje te kussen en mij te zeggen, dat wanneer ik oud zou zijn, je mij in een glazen stolp voor alle tocht bewaren wildet, om mij steeds bij je te houden. Hoor mij toch met geduld aan!- Onze Salzburger omstandigheden zijn je vol- | |
[pagina 25]
| |
komen bekend, je weet van mijn slecht inkomen en ten slotte waarom ik mijn belofte gehouden heb: je weg te laten trekken, en ook al mijn moeilijkheden. De bedoeling van je reis was tweeërlei: òf een vasten, goeden dienst te zoeken, òf, wanneer dit mislukte, je naar een groote plaats te begeven, waar groote verdiensten zijn. Beide geschiedde met het oog er op: je ouders bij te staan en je lieve zuster voort te helpen; vóór alles echter jezelf eer en roem in de wereld te verschaffen, wat ook eensdeels in je kindsheid reeds geschiedde, anderdeels in je jongelingsjaren; doch het komt nu op jou aan je langzamerhand tot het grootste aanzien te verheffen, waarin een toonkunstenaar ooit ge staan heeft. Dat ben je aan je door den goeden God geschonken, buitengewone talenten verschuldigd en het hangt nu van je verstand en je levenswijze af of je als een gewoon toonkunstenaar, dien de wereld vergeet, of als een beroemd kapelmeester, van wien het nageslacht ook nog in boeken leest, (wilt sterven), - of je door een of ander vrouwspersoon ingepalmd, met een kamer vol noodlijdende kinderen, op een stroozak, dan wel of je na een op christelijke wijze doorgebracht | |
[pagina 26]
| |
leven met tevredenheid, eer en rijkdom, bij ieder in aanzien, wilt sterven. Je reis naar München - je weet de bedoeling - zij leverde niets op. Welmeenende vrienden wenschten je daar te hebben. - Je wensch was daar te blijven. Je vondt de zaak te doen - ik vond het niet - lees maar na wat ik je heb geantwoord. Je hebt eergevoel in je lijf: zou het je, wanneer het ook geschied was, eer opgeleverd hebben, van 10 personen en hun maandelijksche genade af te hangen? - Daarop was jij verbazend met de kleine zangeres van het theater ingenomen en je wenschtet niet minder dan het Duitsche theater er boven op te helpen: nu verklaar je, dat je niet eens een komische opera zoudt willen schrijven. Zoodra je de poort van München achter je hadt, was je ook, zooals ik voorspelde, je geheele vriendschappelijke subscribentengezelschap vergeten - en wat zou het nu in München geweest zijn? - Aan het eind ziet men steeds de voorzienigheid van God. In Augsburg heb je je kleine avonturen gehad, je met de dochter van mijn broeder vroolijk bezig gehouden, die je nu ook nog haar portret moest sturen. - Het overige heb ik je in de eerste brieven naar Mannheim | |
[pagina 27]
| |
geschreven. Bij Wallerstein maakte je duizend grappen, danste en speelde, zoodat men je als een vroolijk, dwaas mensch bij de toen aanwezigen aanprees, wat aan den heer Becké gelegenheid gaf je verdiensten te verkleinen, die nu slechts bij twee heeren door je composities en het klavierspel van je zuster in een ander daglicht gesteld worden, daar zij steeds zeide: ‘ik ben een leerlinge van mijn broeder’, zoodat zij de meeste hoogachting voor je kunst hebben en zich zeer over de slechte composities van den heer Becké uitlieten. Te Mannheim heb je er zeer goed aan gedaan je bij den heer Cannabich geliefd te maken. Op eens komt echter de nieuwe kennismaking met de familie Weber: nu is al het vorige voorbij, nu is die familie de verstandigste, christelijkste familie, en de dochter is de hoofdpersoon in het tusschen je eigen en haar familie plaats vindend treurspel, en alles wat je je in de verblinding, waarin jou voor alle menschen openstaand goed hart je gebracht heeft, zonder voldoende overleg inbeeldt, is zoo juist en zoo onfeilbaar alsof het geheel van zelf zoo gaan moest. Je denkt haar als Prima Donna naar Italië te brengen. Zeg mij eens of je één Prima Donna | |
[pagina 28]
| |
kent, die als Prima Donna, zonder van te voren reeds in Duitschland meermalen opgetreden te zijn, het theater in Italië heeft betreden? In hoeveel opera's is niet Signora Bernacconi in Weenen opgetreden en wel in opera's onder het nauwkeurigste toezicht van Gluck en Calbabigi! Hoeveel opera's zong Mlle Deiber in Weenen onder leiding van Hasse! Hoeveel maal trad Mlle Schindler in het Weenertheater op, nadat zij haar entrée maakte bij een huisopera op het landgoed van Baron Fries, onder leiding van Basse en Tesi en Metastasio! Hebben al die personen het durven wagen zich zoo maar aan het Italiaansche publiek voor te stellen? En hoeveel protectie en hoeveel aanbevelingen hadden ze eerst noodig om hun doel te bereiken? Vorsten en graven bevalen hen aan en beroemde componisten en dichters stonden voor hun geschiktheid in. En gij wilt dat ik maar naar Luzziati schrijf en je wilt voor 50 dukaten een opera schrijvenGa naar voetnoot1) en | |
[pagina 29]
| |
je weet toch dat de Veronezen geen geld hebben en nooit een nieuwe opera laten schrijven. Ik moet nu aan de Alcenza gaan denken, daar Michel-agata mij niet eens antwoord gaf op mijn 2 vorige brieven. Ik wil toegeven dat Mlle Weber als een Gabrielli zingt; dat zij een sterke stem voor het Italiaansche theater heeft enz.; dat zij een goed uiterlijk voor een Prima Donna heeft, maar het is toch belachelijk dat je voor haar goed acteeren in wilt staan. Daar is wat meer voor noodig; niet alleen een meisje, maar ook een reeds op het theater geoefende man beeft bij zijn eerste optreden in een vreemd land. En dacht je dat dit alles is? Geenszins - denk eens aan wat een meisje al zoo noodig heeft in betrekking tot de kleeding, de houding, de tooi! Maar je weet alles zelf als je maar even wilt nadenken; ik weet dat een goed overleggen van dit alles je zal overtuigen, dat je plan wel uit een goed hart voortkomt maar tijd en veel voorbereiding noodig heeft en er een geheel andere weg moest worden ingeslagen om het na korteren of langeren tijd uit te voeren. Welke impresario zou niet lachen, wanneer men hem een meisje van 16, 17 jaar, dat nog nooit op het tooneel had gestaan, wilde recommandeeren? | |
[pagina 30]
| |
Je voorstel (ik kan nauwelijks schrijven, als ik daar aan denk), het voorstel om met den heer Weber en notabene 2 dochters rond te reizen zou mij bijna mijn verstand hebben doen verliezen. Liefste jongen! hoe kon je je door zulk een afschuwelijke gedachte ook maar één uur laten beheerschen? Je brief lijkt wel als uit een roman overgeschreven - en je zoudt er werkelijk toe kunnen besluiten met vreemde menschen de wereld rond te trekken? Je roem, je goede ouders, je lieve zuster op zij te schuiven? Mij aan spot en gelach bloot te stellen? Ja, aan spot, en je zelf aan de verachting! Daar ik iedereen, die mij naar je vroeg, zeide dat je naar Parijs zoudt gaan, en ten slotte wilde je met vreemde personen op goed geluk rondtrekken? Neen, daar kàn je na een beetje overleg niet eens meer over denken. Maar, opdat ik je van alle overijling terughoude, weet dan, dat er juist nu een tijd komt waarin geen enkel verstandig mensch zooiets kan ondernemen. De omstandigheden zijn nu zoo, dat men niet eens weet op welke plaatsen al niet oorlog zal uitbreken, daar overal de regimenten reeds opmarcheeren of in gereedheid worden gehouden. In Zwitserland? In Holland? Ja, daar is den ge- | |
[pagina 31]
| |
heelen zomer geen ziel, en in den winter verdient men in Bern en Zürich net zoo veel, dat men niet van honger sterft; verder is er nergens iets te doen. En Holland heeft nu ook aan andere dingen dan muziek te denken en de helft der inkomsten teren meneer HummelGa naar voetnoot1) en de concertonkosten op, en waar blijft dan je roem? Dat is slechts een zaak voor kleine lichten, voor half-componisten, voor knoeiers, voor een Schwindl, een Zappa, een Ricci [deze waren derde-rangs musici]. Noem mij een groot componist, die zich verwaardigde zulk een vernederenden stap te doen? Vooruit, naar Parijs!! en dat wel spoedig; zet de groote lui op zij - aut Caesar aut nihil! de gedachte alleen al Parijs te zien, had je voor alle dwaze invallen moeten bewaren! Van Parijs uit gaat de roem en de naam van een man van groot talent door de wereld; daar behandelt de adel menschen van genie met de grootste voorkomendheid, hoogachting en beleefdheid; daar ziet men een schoone levenswijze, die verbazend afsteekt naast de lompheid van onze Duitsche cavaliers en dames, en daar raak je goed thuis in de Fransche taal. | |
[pagina 32]
| |
Wat de zaak met WendlingGa naar voetnoot1) betreft, daar heb je heelemaal niet mee noodig. Neen, ik weet hoe dat zijn zal. Heeft je mama dat niet ingezien, zijt gij dan beiden blind? Jij was er mee ingenomen en zij dorst je niet tegenspreken. Ik ben er boos over dat het jullie beiden aan vertrouwen en oprechtheid ontbreekt om mij alles uitvoerig en precies te berichten; je deedt met mij als met den keurvorstGa naar voetnoot2) hetzelfde en ten slotte moest toch alles uitkomen. Gij wildet mij verdriet besparen en ten slotte schudt gij een geheelen regen van verdrietigheden opeens over mijn hoofd uit, die mij bijna den dood aandoet. Jullie weet en hebt er 1000 voorbeelden van, dat de goede God mij gezond verstand heeft gegeven; dat bij mij het hoofd nog op de rechte plaats staat en dat ik in de verwardste zaken dikwijls nog een uitweg gevonden heb en een massa dingen vooruit gezien en geraden heb: wat hield jullie er van af mij om raad te vragen en steeds | |
[pagina 33]
| |
naar mijn wil te handelen? Mijn zoon, je hebt mij meermalen als je oprechtsten vriend beschouwd, als een goeden vader leeren kennen - denk er over na of ik je niet steeds vriendschappelijk behandeld heb en je niet heb bediend zooals een dienaar zijn heer -, je ook alle mogelijken steun verschaft, en je met alle eerlijk en oprecht plezier geholpen heb, hoewel ik zelf daarbij dikwijls in de grootste moeilijkheden geraakte’. |
|