Slauerhoff(1940)–Constant van Wessem– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 136] [p. 136] Proloog des dichters (voor het doek) k Zeg u vooraf - opdat, als ge anders wilt, Liever aan leedvertoon uw dierb're penning spilt, Gij nog terechtertijd ter deure uit kunt: Dat 't spel hierachter door die deugd niet uitmunt. Tot geen vergeefsch geween of hol geschater Brengt u zijn wufte zinrijkheid; veelal Zocht gij luidrucht'ge praal in het theater. Een treff'lijk schepper van een bont heelal Deed nu door 't fluiten van een tooverwijs Figuren uit zijn wonderboek ontwaken, Die doen in een potsierlijk paradijs Als mènschen - die zich naar hun aard vermaken. Temidden van de maagd'lijke natuur - Begrijpt - zijn zij als visschen in een vuur, Als bevers in het licht gedreven uit hun holen, Knipoogend, in wanhoop'ge capriolen Scharr'len zij rond in 't heilig sterrenrijk, Totdat een snugg're bol een heldren kijk Op ster-zijn krijgt, tot aanzien komt, zich kroont, omringd Door hovelingen, opziend naar zijn zeden: Hoe hij glimlacht en neigt en voor troonrede Staande op een koopren zon der zotheid prosit drinkt. En meent ge u eind'lijk op het spoor gebracht Van wat ge als uiterst moois uit dwaasheid wacht, Dan rolt de toov'naar zacht zijn prent weer op En laat u turen naar een wereld op zijn kop, Die al uw schriftgeleerden niet ontwarren, Want ook zij duikelden en werden - narren. Geschreven als proloog voor ‘De terugkeer van Don Juan of de Alcala'sche moordverwarring’, tooneelstuk van Frederik Chasalle en C.J. Kelk (1922). Vorige Volgende