VII
Finale: Het eiland der gelukzaligen
Eén stelt de groote vraag, die alle gesprekken eensklaps doet verstommen:
Het Gelukzalige Eiland, waar ligt het?
De 90-jarige zeeman met de roode, slappe oogleden ziet op van zijn brief, die ‘haar nooit bereikte’, stopt weer zijn 60-jarige pijp, trekt zwijgend totdat de ‘Sylphide’ op de dampwolken is weggedreven en begint:
Tracht niet het te bereiken. Het ligt evenveel jaren varens van hier als je leven nog jaren telt. Slechts je laatste blik ziet zijn palmboomen wuiven, zijn koralen glinsteren, zijn oevers naderen uit de golven. Den kortsten weg wijst niet de zeekaart. Beter het ouderwetsche pistool. Waar het ligt?
Het ligt op 390o W.L. op onberekenbare Z.B. in de volmaakt voltooid verleden tijd.
Wie het vonden?
Toen de Zeven Provinciën een onmetelijk saai bollentuintje waren geworden, waar men windhandelde of rentenierde al naar aanleg of geboorte, gingen de weinigen, die de pekel der zonden onstilbaar op hun huid voelden branden scheep op een gevleugelde vloot. De wind dreef hen van het gemeenebest af, de vloedgolf der verontwaardiging droeg hen voort naar het Eiland der Gelukzaligen.
De winden waaien er uit de Zuidstreek. Hier liggen zij, als krokodillen in het heete zand slapend, of dampend uit meterlange bamboestengels, die ponden tabak be-