De Ruyter
(1941)–Constant van Wessem– Auteursrecht onbekend
[pagina 153]
| |
‘Twee groote koninkrijken strijken de trotsche vlag’
| |
[pagina 154]
| |
stevig in de hand, het is hem gelukt ervan te maken wat hij wenscht: een apparaat, vooral artilleristisch veel beter ontwikkeld dan voorheen en dat voorbeeldig functioneert onder zijn bevelen, met een bedreven, aan tucht gewend volk en met onderbevelhebbers, die over het algemeen hebben geleerd hem onvoorwaardelijk te gehoorzamen. Het is veel, zooveel als hij thans kan verlangen, en hij maakt er met profijt gebruik van.
Solebay heeft een onbeslissende overwinning gebracht. Getrouw aan zijn overtuiging, dat het offensief het beste defensief is, beraamt De Ruyter thans een aanslag op een gedeelte van de Engelsche vloot, die bestemd onder Prins Robert uit te zeilen en zich met de overige Engelsch-Fransche vloot te vereenigen, in de Theems in gereedheid wordt gebracht. Het stoutmoedige plan is, als het lukt, van groote beteekenis: om niet minder dan het afkurken van de Theems met zinkschepen gaat het, wat het uitloopen der Engelschen kan beletten. De Engelsche vloot wordt thans niet meer door York in persoon gecommandeerd; om zijn openlijk overgaan tot het Katholicisme treft de Test Act, die alle Katholieken van de openbare ambten uitsluit, ook den broeder des Konings, den ‘Lord High Admiral’, die nu in zijn naam het bevel aan Prins Robert opdraagt. Prins Robert, hoewel een dapper vechter, is geen leidersnatuur, in vele opzichten kan hij met Cornelis Tromp vergeleken worden, als deze heeft hij op | |
[pagina 155]
| |
zichzelf voortreffelijke eigenschappen, maar eveneens het ‘turbulent’ karakter: ‘dat hij maar kan instaan voor één schip, het zijne’. Zijn bondgenoot is de Fransche admiraal, de Comte d'Estrées, van het leger naar de vloot overgegaan, maar geen Turenne en om den enkele ‘verdienste’, dat de Fransche minister van Oorlog hem voor het leger kwijt wilde wezen. Voor hem heeft men den veel bekwameren, bij de Zweden geschoolden Duquesne gepasseerd, die nu onder hem moet dienen. Het kan derhalve niet ontkend worden, dat De Ruyter, wat zijn tegenstanders betreft, onder gunstige omstandigheden optreedt: zelf op het hoogtepunt van zijn kracht, zijn de vijandelijke aanvoerders verre zijn minderen. In Mei 1673 zeilt De Ruyter, zonder op de Zeeuwen te wachten, die nog niet gereed zijn, alleen met de schepen van de provincie Holland, in het geheel sterk 34 linieschepen, 12 fregatten, 18 branders en 8 zinkschepen uit. Doch hoe zorgvuldig ook voorbereid, het plan mislukt door een opkomenden mist, die het voortgaan vertraagt. De Engelschen, gealarmeerd, hadden inmiddels gelegenheid gehad voorbij het smalle gedeelte van de Theems, voor de afkurking uitgekozen, te loopen en lagen nu vooraan, in het breede gedeelte. Dat De Ruyter terugkeert, nu de aanslag verijdeld is en zich niet, met Prins Robert in den rug, aan een aanval op de Engelsch-Fransche vloot in het Kanaal waagt, het getuigt van zijn beleidvolle voorzichtigheid, al wekt zijn onverrichterzake terugkeeren in ons land natuurlijk teleurstelling. Maar De Ruyter mag thans minder | |
[pagina 156]
| |
dan ooit iets wagen, dat niet gewaagd kan worden, intact blijvend behoudt de vloot haar voornaamste bedreigende kracht tegenover den vijand. Terwijl hij nu weer op Schooneveld ligt, zendt de Prins hem zijn afgevaardigden om met hem te overleggen ‘wat tot meeste dienst van den lande gedaan en gelaten behoort te worden’. Er wordt besloten, dat De Ruyter, in zijn goede positie op Schooneveld blijvend, daar de komst van den vijand zal afwachten. De ondiepten in deze wateren, die wel aan hem, maar niet aan den vijand goed bekend zijn, vormen een natuurlijk verdedigingsmiddel en afwachtend kan hij tevens zijn vloot vermeerderen met schepen van Zeeland en uit Texel. Inmiddels behaalt de Prins nog een ‘overwinning’, die in den lande algemeene voldoening wekt: het gelukt hem de beide oude rivalen De Ruyter en Tromp te verzoenen. Cornelis Tromp, zeven jaar uit den dienst gebleven, heeft zijn tijd ‘gebeid’. Een eerste poging tot verzoening, in Maart gedaan, was op beider stugge houding afgestuit. De Ruyter hield vol, dat Tromp ‘wel een vaillant en braaf soldaat was, maar niet bekwaam om te commandeeren noch om gecommandeerd te worden, daar hij te furieus was en dat hij wel kon bemerken, dat Tromp maar daarop aanleidde om hem den voet te lichten en niet onder zijn commando te staan’, waarna Tromp al zijn oude grieven weer ophaalde, aan De Ruyter verweet, ‘dat hij vocht als een coejon; dat de Heer de Ruyter alleen hem tot spijt in het schip van Ayscue den brand had gestoken’, dat De Ruyter's vrouw lasterpraatjes over hem verspreidde, enz. enz., wat | |
[pagina 157]
| |
de ander weerlegde, zich beroepend op de ‘expresse order van Haar Hoogmogenden in alle veroverde schepen den brand te steken, ten einde dat de vloot daarmede niet mocht worden geëmbrasseerd’ en besloot, ‘dat hij nu tot zulke hooge jaren was gekomen, dat hij zijn gemak en rust met eere kon nemen en wel lijden mocht, dat Tromp met de vloot in zee ging’. Maar in April laten beiden, door de persoonlijke bemoeiingen van den Prins en waarschijnlijk nog het meest door toegeven van den kant van De Ruyter, zich thans bewegen ‘al het voorgaande te vergeten en voortaan in broederlijke en trouwe vriendschap te zullen leven’. Tromp komt thans in den rang van luitenant-admiraal op de vloot. Aanvankelijk heeft De Ruyter nog niet geheel aan de oprechtheid van Tromp geloofd, daarom drukt de Prins den laatste nogeens in een persoonlijk schrijven op het hart ‘den opperbevelhebber allenthalven te bejegenen met behoorlijk respect en gehoorzaamheid’ en doet daarvan aan De Ruyter mededeeling. Tromp gedraagt zich in alle opzichten volgens het voorgeschreven fatsoen, hij verzekert De Ruyter hem in zijn leven niet meer te zullen verlaten en deze van zijn kant heeft Tromp ook overal in het gevecht als een vriend bijgestaan. Als de Engelsch-Fransche vloot onder opperbevel van Prins Robert in het zicht komt, maar door tegenwind nog eenige dagen wordt belet het gevecht te beginnen, heeft De Ruyter zijn drie eskaders, de voorhoede onder Tromp, de middeltocht onder hemzelf en de achterhoede onder Banckert, zeilree. | |
[pagina 158]
| |
Wat de vijand, in het besef van zijn eigen overmacht, van hem verwacht, n.l. dat hij in het defensief achter de zandbanken zal blijven of zich nog verder in de Zeeuwsche wateren terugtrekken, doet hij juist niet, hij laat zeil meerderen en vaart den 7den Juni op zijn tegenstanders af. Dit is een misrekening, die al dadelijk voor den vijand haar gevolgen doet gelden. Immers, deze heeft, De Ruyter's tactiek bij Solebay overnemend, er bij de formatie van zijn eigen vloot op gerekend te doen te zullen hebben met een stilliggende vloot, mede door de plaatselijke gesteldheid in zijn bewegingen belemmerdGa naar voetnoot1) en hij nadert geformeerd met de branders voorop. De tegenaanval van De Ruyter gooit zijn geheele formatie in de war en dwingt hem inderhaast zijn opzet te wijzigen, wat niet zonder wanorde geschiedt, daar, evenals De Ruyter bij Solebay heeft gedaan, de branders vergezeld zijn van een aantal schepen, die uit de andere eskaders zijn gelicht, vooral Franschen, die het verlangen te kennen hebben gegeven om door het eerst in den slag te komen den indruk van Solebay uit te wisschen. Wegens het onverwachte naderen in gesloten gevechtsformatie van de Hollanders is deze voorhoede vóór de voorhoede nu verplicht zich op te lossen, enkelen loopen overhaast naar hun eigen eskaders terug, wat hier en daar nogal verwarring sticht. Tromp geraakt met de voorhoede nu in gevecht met het eskader van Prins Robert, De Ruyter heeft het centrum onder d'Estrées tegenover zich, Spragg | |
[pagina 159]
| |
en de Fransche markies De Grancey het Zeeuwsche eskader van Bankckert. Deze laatste, achter het centrum zeilend, houdt iets af. Het vijandelijk eskader van de blauwe vlag, dit ziende, dringt nu hard naar hem toe. Daar de Franschen ‘zeer confuus’ zeilen, moet De Ruyter volgens een aanwezige op zijn schip gezegd hebben: ‘Wat is daar een schoone kans zoo wij wenden om eenige daarvan af te snijden’ en nadat hij naar Tromp een adviesjacht heeft afgezonden met de order zijn beweging te volgen, voert hij, naar d'Estrées wendend, zijn doorbraakmanoeuvre uit, die voor den ander zoo onverwacht komt, dat de Franschen gedeeltelijk uit de linie loopen en op de vlucht slaan. Als De Ruyter den vijand voor hem ziet wijken, constateert hij: ‘Ze hebben nog ontzag voor de Zeven Provinciën.’ Inmiddels bemerkt hij, dat Tromp niet mee is gewend. Deze, in een hard gevecht met Prins Robert gewikkeld, heeft òf de order, die hem gezonden is, niet ontvangen, òf kan hij zich niet losmaken, en De Ruyter, naar zijn woord, ‘dat het beter is vrienden te helpen dan vijanden te deren’, buit het door hem behaalde voordeel niet uit, maar ziende, dat Tromp, die reeds driemaal van schip moest verwisselen, het hard te verantwoorden heeft en meenend, dat ‘wat het zwaarst is het zwaarst moet wegen’, laat hij nu naar dezen toe wenden en komt hem te hulp. ‘De vijand maakte plaats voor ons, maar wel niet enkel uit beleefdheid’. Zoo vast rekende Tromp op De Ruyter's komst, dat zelfs als hij hem nog niet ziet naderen hij den moed der | |
[pagina 160]
| |
zijnen doet herleven enkel door luide zijn aantocht bekend te maken. Na zijn vereeniging met Tromp valt De Ruyter in goed gesloten linie nog verscheidene malen den vijand aan, die van zijn kant ‘zijn best deed van ons af te raken’. De slag wordt eerst afgebroken, ‘als de sterren al een wijl hebben geschenen’. De verbonden vloten, hoewel zij voor De Ruyter zijn geweken, blijven op eenigen afstand liggen, als de ander in zijn ‘oud hol’ is teruggekeerd. Al is ook deze strijd geen beslissende nederlaag voor de Engelschen en Franschen geworden, constateert de admiraal Spragg misnoegd, dat ‘the battle was as ill fought on our side as ever yet I saw’ en de Franschen, hoewel zij het ook ditmaal ‘slecht lieten liggen’ kunnen hun enthousiasme voor het betoonde beleid van De Ruyter niet bedwingen, door te zeggen, ‘dat de Hollanders in dezen slag meer overleg, bekwaamheid en moed hebben betoond dan ooit in een der vorigen’. Aan schepen verloren wij, evenals de vijand, eenige branders, maar wel sneuvelden er velen, bij ons de vlagofficieren Schram en Vlugh. De verbonden vloten zijn voor de Vlaamsche kust gebleven en den 14den Juni komt het tot een tweeden slag op Schooneveld. Zooals gewoonlijk heeft De Ruyter de zijnen voordien tot moed en plichtsbetrachting aangezet; zijn toespraak, die door Arentstein (‘Jacob Oom’) aan boord van zijn schip is opgeteekend, is de eenige woordelijke, dien wij van hem bezitten: ‘Mannen, | |
[pagina 161]
| |
gij ziet, dat de vijanden voorhanden en nabij zijn en dat wij allen volgens onze eed en plicht dezelve niet alleen moeten tegen staan, maar dezelve moeten zoeken te overwinnen; daarom zoo verzoek ik nu, dat een ieder toone en bewijze te zijn datgeen daar hij is voor op 't schip gekomen. Een ieder passe maar op zijn plaats zijn behoorlijke plicht waar te nemen, en als gij dat maar doet, zoo zullen wij wel overwinnen, want God zal onze goede zaak gewislijk doen boven staan. Daarom, zoo zijt goedsmoeds en helpt de anderen trouwlijk. Zoo de een of de ander ondertusschen mocht geraakt worden, zoo maakt, dat die straks omlaag of buiten boord geholpen wordt, en zoo wij ondertusschen een hartig woord mochten spreken, zoo moet gij denken, dat het beste maat te zeggen is’. Bij den vijand commandeert Prins Robert thans de achterhoede, Spragg de voorhoede. Op het laatste oogenblik wenscht Prins Robert echter zijn indeeling te veranderen en zelf met zijn eskader den voortocht te hebben. Daartoe poogt hij den middeltocht van de Franschen voorbij te zeilen, die, niets van zijn manoeuvre begrijpend, op hun beurt weer hem trachten voor te blijven, wat onvermijdelijk verwarring veroorzaakt en waarom hij dan ook zeer is gelaakt. Het komt ditmaal niet verder dan tot een vuurgevecht op afstand en enkele afzonderlijke gevechten. De Ruyter ziet Prins Robert tot tweemaal toe de roode vlag in top brengen voor een algemeenen aanval, doch haar het volgend moment weer neerhalen, wat hem den uitroep ontlokt: ‘Wordt hij gek of wat komt hem over?’ Het blijft aan beide | |
[pagina 162]
| |
kanten bij manoeuvreeren, een echte slag wordt er niet geleverd, het heeft er allen schijn van, dat Prins Robert een scherp gevecht wenscht te vermijden, waarom Tromp constateert: ‘Prins Robert is een goed man, hij laat passeeren en weer passeeren’. Onder ‘gedurig kanonneeren’ is de vijandelijke vloot ver uit de Hollandsche kust geweken, in den nacht keert De Ruyter naar Schooneveld terug, en de vijand vaart de Theems binnen, wederom zonder dat beide partijen een schip hebben verloren. Van weerskanten repareert men de geleden schade in de eigen havens - om in Augustus opnieuw aan den slag te gaan. Het verschijnen, begin Augustus, van de vijandelijke vloot voor de kust, wekt aanvankelijk groote ontsteltenis, daar men een landing vreest. Want het is in ons land niet bekend, dat de vijand geen voornemen heeft een landing te wagen voordat de Hollandsche vloot verslagen is en tot zoo lang zijn gereed liggende troepen in zijn havens houdt. Een beschieting van Scheveningen door eenige Engelsche fregatten beoogt dan ook niets anders dan een demonstratie. Inmiddels is er bericht ontvangen, dat een groote Oost-Indische retourvloot op het punt staat binnen te komen, wat doet besluiten deze door De Ruyter te laten beschermen, die opdracht krijgt de vijandelijke vloot naar Texel te volgen. Met een vloot van 75 oorlogsschepen en fregatten en 25 branders, de voorhoede onder Tromp, de middeltocht onder hem zelf en de achterhoede onder Banckert, komt De Ruyter in den namiddag van den | |
[pagina 163]
| |
7den Augustus voor Scheveningen, waar de Prins, die daar, op het gerucht van een vijandelijke landing, de omstreken in tegenweer heeft gebracht, persoonlijk zich aan boord van De Zeven Provinciën begeeft en in wiens aanwezigheid De Ruyter zijn onderhebbenden toespreekt ‘de moedigen prijst en de blooden bedreigt’. Onder kanongebulder en luid geroep van ‘Hoezee, lang leef de Prins!’ gaat Zijne Hoogheid van boord en den 13den zet de vloot koers naar Texel. De vijandelijke vloot, 95 groote en in totaal 150 schepen sterk en eveneens ingelicht over het ophanden zijn der om Schotland heen zeilende Oost-Indië-vaarders, houdt zich op in de nabijheid van de zeegaten van Texel en het Vlie. Den 20sten Augustus krijgt De Ruyter ter hoogte van Kamperduin de vijandelijke schepen in het zicht, die, hoewel deze den wind mee hebben, geen poging doen om hem te naderen, wat de ander ‘niet beleefd’ van hem vindt. Des nachts gelukt het hem hun ‘met een goede zeemansstreek’ de loef af te manoeuvreeren, dicht langs de kust varend, zoodat hij den volgenden dag den vijand aan lij heeft. Prins Robert lost een schot en laat zijn vloot wenden, waardoor d'Estrées, die eerst de achterhoede was, den voortocht krijgt, Spragg de achterhoede. De Ruyter wendt eveneens; in slagorde geschaard is de vijandelijke linie, door het grooter aantal schepen, langer dan de onze, wat het gevaar met zich brengt, dat wij ‘gedoubleerd’ kunnen worden. De Ruyter toont zich thans in zijn volle kracht wat betreft manoeuvreeren en concen- | |
[pagina 164]
| |
treeren, zonder zich te laten belemmeren door den in den loop van den morgen opkomenden mist en regen; hij heeft vooral zijn centrum versterkt met schepen uit het eskader van Banckert, daardoor in aantal gelijk wordend met dat van Prins Robert, tegen wien, naar hij weet, den hoofdstrijd zal wezen, want de Franschen kent hij reeds als niet zeer te duchten en met de 10 schepen, die Banckert overblijven, in toom te houden. Inderdaad, aangevallen door de Zeeuwen, wijken zij uit; hun vreemde houding moet niet zoozeer aan kwaden wil geweten worden als wel aan de vermaning van Lodewijk XIV aan d'Estrées om ‘pas trop hasarder sa flotte’. Alleen de Fransche schout bij nacht De Martel vecht met zijn, voorste, smaldeel een tijdlang door, zonder dat de anderen hem ondersteunen. Hoewel hij, aanvankelijk door Banckert heenbrekend en de loef winnend, de overhand heeft, weet deze de zwaar gehavende Fransche schepen zoo in verwarring tot wijken te brengen, dat het geheele eskader van d'Estrées nu feitelijk niet meer aan den slag deelneemt en ook later, veinzend het sein van Prins Robert om te verzamelen niet te zien, boven den wind op een afstand blijft zonder verder een schot te lossenGa naar voetnoot1). De Ruyter is inmiddels op het Engelsche centrum aangevallen, ‘weldra stond het alles vuur en vlam’, beiden slaan eenige malen door elkaar heen, nu de een dan de ander de loefhebbend. Zelf tracht hij het admiraalsschip van Prins Robert, de | |
[pagina 165]
| |
‘Souvereign’ aan te grijpen, doch als met een schild dekken de Engelschen hun aanvoerder; in het hard gevecht verzeilt Van Nes tusschen den vijand, wordt echter door De Ruyter ontzet, en nu komt Banckert, zich van de Franschen afwendend en zich houdend aan de door zijn chef bevolen concentratie, opzetten, waarna het Engelsche centrum, tegenover een Hollandsche overmacht, wijkt, eerst nog gevolgd door De Ruyter, die echter, de eskaders van Spragg en Tromp al vechtend in een mêlée verwikkeld ziende, dezen laatste te hulp gaat komen. Op het hooren van ‘het groot schieten met kanon’ toegeloopen, volgt een samengedromde menigte in de duinen van Petten tot Kijkduin in angstige spanning het verloop van den slag, die, zich onderwijl verplaatsend in de richting van Kijkduin, dicht voor de Hollandsche kust wordt geleverd. De meest dramatische episode uit den van beide kanten met groote vinnigheid gevoerden strijd is het op zich zelf staand duel, dat in de achterhoede tusschen het schip van Cornelis Tromp en dat van den Engelschen aanvoerder Sir Edward Spragg wordt uitgevochten. Spragg had, sinds hij, in het eskader van den admiraal Smith tijdens den Tweedaagschen zeeslag bij North Foreland, voor Tromp heeft moeten ‘loopen’, in alle volgende zeeslagen zijn ‘consort’, zijn maat gezocht en nu, in dezen slag, heeft hij hem goed te pakken. Tromp, van zijn kant, is niet minder belust ‘een braven dans te dansen’. In mist en regen beschieten hun schepen, de Gouden Leeuw en de (nieuwe) grootere Royal Prince, elkaar, de Hollander vuurt bijna driemaal zoo snel als zijn | |
[pagina 166]
| |
tegenpartij, die buitengewoon slecht moet hebben geschoten, want hoewel bij den Engelschman de dooden en gewonden neervallen, wordt aan boord van de Gouden Leeuw eerst na een paar uur vechten de eerste man onder een equipage van 470 geraakt. De Royal Prince verliest zijn masten en is zoo zwaar gehavend, dat Spragg zelf op de kleinere St. George moet overgaan. Het gelukt Tromp echter niet, al weten zijn mannen de overboord geschoten vlag van de Royal Prince te bemachtigen, het schip zelf te nemen, hardnekkig blijven de Engelschen het verdedigen en beschieten den Hollander zoo sterk, dat deze zelf zijn masteloos geworden bodem moet verlaten en thans op de Comeetstar den strijd voortzet. Van de onbereikbare Royal Prince afhoudend, valt Tromp nu de St. George aan en schiet het zoo lek, dat Spragg zich in een sloep begeeft om zich naar de (nieuwe) Royal Charles te laten overbrengen. Een Hollandsche kanonskogel, dwars door de St. George heen borend, treft tevens de daar achter wegroeiende sloep van Spragg, die, bemerkend, dat zijn boot begint te zinken, beveelt naar de St. George terug te keeren, maar hij kan dit schip niet meer bereiken en verdrinkt. Later wordt zijn lijk gevonden ‘met het hoofd, schouders en haar zoo vast aan de sloep (door het “werken” van het hout), dat men alle moeite ter wereld had om hem los te maken’. Ontmoedigd door het verlies van hun admiraal verslapt de strijd bij de Engelsche achterhoede en als Prins Robert, na zooveel mogelijk van Spragg's schepen verzameld te hebben, op De Ruyter en Banckert aanzet en een laatste supreme worsteling begint, is | |
[pagina 167]
| |
ook Tromp ter plaatse en onder zware verliezen moet de Engelschman het sein geven tot den aftocht. Aan onzen kant is geen schip verloren gegaan, maar wel sneuvelden twee vice-admiraals, Sweers en De Liefde, en De Ruyter's stiefzoon kapitein Jan van Gelder; van hun eigen twaalf ontredderde schepen verliezen de Engelschen op den terugweg de St. George en een groot jacht, terwijl zij ook een zwaar verlies hebben geleden met het verdrinken van den dapperen ‘Ridder Spragg’. De Ruyter heeft de beteekenis van de behaalde zege zeer goed ingezien en tot een aanwezige op zijn schip gezegd: ‘Monden en tongen ontbreken ons om Gods goedheid te vermelden, die Hij ons gedaan heeft’. En inderdaad, deze laatste, grootste slag, door de Engelschen ‘the battle of Texel’ genoemd, beëindigt feitelijk den 3den Engelschen oorlog. De Engelschen wenschen niet langer mee te doen, het Parlement weigert de verdere gelden; met den tweeden vrede van Westminster, 19 Febr. 1674 gesloten, is Engeland ‘hors concours’. Het door Binckes heroverde Nieuw-Amsterdam moeten wij bij den vrede echter weer afstaan.
Inmiddels duurt de oorlog met Frankrijk voort. Van de zeezijde hebben wij, na den terugkeer van d'Estrées in zijn havens, thans van de Franschen, die zich voortaan tot een kaperoorlog bepalen, vooral van Duinkerken uit (Jean Bart!) en die wij met een eskader onder Tromp in toom houden, niet veel meer te duchten. Wij besluiten om nu tegen hen in de West te gaan | |
[pagina 168]
| |
opereeren en een expeditie ter verovering van hun eilanden in de Antillen, speciaal Martinique, uit te rusten, waarbij De Ruyter, door zijn langjarige reizen in die streken goed thuis, de vloot zal commandeeren. |
|