De Ruyter
(1941)–Constant van Wessem– Auteursrecht onbekend
[pagina 143]
| |
Alarm 1672
| |
[pagina 144]
| |
nieuwen vijand. Wat de koning nu ondernam was tegen het landsbelang. De vloot was wel bereid ‘our friends the Dutch’ te bevechten, het land niet. Zoodra de resultaten uitbleven, begonnen de tegenstanders van dezen oorlog in October 1673 in het Parlement hun actie voor het herstel van den vrede, die ten slotte den koning werd afgedwongen, doordat het Parlement weigerde nog langer geld voor den oorlog te verstrekken. Doch zoover was het in 1672 nog niet. Integendeel. In een oorlog gewikkeld met vier tegenstanders, Frankrijk, Engeland en de eveneens ‘gekochte’ bisschoppen van Munster en Keulen, konden wij, alleen en met een in allerijl op de been gebracht leger, weinig tegenweer bieden aan het onverwacht snel oprukken der Franschen onder de beroemde Condé en Turenne, die door het Kleefsche over den Rijn Gelderland binnendrongen. Bij het een na den ander vallen van onze sterkten maakte zich een groote opwinding van de gemoederen meester. Vooral tegen de Staten-regeering verhieven zich de aanklachten. De raadpensionaris Johan de Witt, wien men het speciaal weet, dat het leger voor de vloot verwaarloosd was, werd bij een aanslag op zijn leven ernstig gewond. Hoe onbillijk men zijn beleid beschuldigd heeft, het blijkt, als aan de door hem zoo sterk gemaakte vloot in dezen oorlog de rol zal zijn toebedeeld van de ‘behouder van het vaderland’ te worden.
Het was in het ‘plan de campagne’ van Frankrijk en Engeland opgenomen, dat de Fransche en Engel- | |
[pagina 145]
| |
sche vloten, samenwerkend, den oorlog te land zouden ondersteunen door een aanval aan de kustzijde. Gelukte het de Hollandsche vloot te vernietigen dan kon men de Hollanders, die waarschijnlijk zich achter de waterlinie, langs de provincie Utrecht, zouden terugtrekken en pogen daar stand te houden, door een landing op de kust in den rug vallen. De beteekenis en het gewicht van de rol, die onze vloot in dezen oorlog had te vervullen is haar leider, de admiraal De Ruyter, zich alleszins bewust geweest. Van het lot van de Hollandsche vloot hing op dat moment feitelijk het lot van het land af. Het is niet zonder reden gezegd, dat De Ruyter's beleid zich het grootst heeft getoond op dit meest critieke moment in de geschiedenis van onze onafhankelijkheid. Nimmer nog heeft hij onder zulk een zware verantwoordeijkheid gestaan, maar nimmer ook heeft hij zijn taak met zooveel succes volbracht. Hij is met zijn vloot de ware redder geweest van ‘het vervallen Vaderland’, toen, naar het bekende gezegde, ‘de regeering radeloos, het land reddeloos en het volk redeloos’ was geworden. Door zijn overwinningen ter zee deed hij Engeland uit het strijdperk treden en vrede sluiten, verhoogde hij het prestige van den Staat en verschafte ons daardoor nieuwe bondgenooten.
De tactiek, die De Ruyter thans volgt, wordt hem geheel gedicteerd door de omstandigheden, waaronder hij heeft op te treden. In den 1sten Engelschen oorlog was de strijd voornamelijk een strijd tegen elkaars handelsmacht ge- | |
[pagina 146]
| |
weest, een poging om elkaars handelsmacht te vernietigen en voor zoover men de heerschappij ter zee nastreefde geschiedde zulks om de handelsvloten een veiligen doortocht te verzekeren. In den 2den Engelschen oorlog werd er vooral om het militaire overwicht ter zee gevochten. De Hollanders staakten zelfs de vrije scheepvaart geheel, aldus aan de vloot gelegenheid gevend zich uitsluitend op de vernietiging van de vloot van den tegenstander te concentreeren, om daarmee het overwicht te verkrijgen. In den 3den Engelschen oorlog moeten de Hollanders dit overwichtsprincipe geheel opgeven. De vloot kan nu alleen optreden als afweer en verdedigingsmiddel tegen een overmachtigen en verbonden vijand, die onze kusten met een landing bedreigt. Wel is de Engelsche tegenstander niet meer die van vroeger, het peil van zijn marine is gezonken sinds den 2den Engelschen oorlog, de verkwisting van de vlootgelden voor zijn persoonlijke behoeften heeft de vloot van Karel II in een steeds slechteren toestand gebracht, ook de leiding is niet meer die van vroeger, sinds Monk in 1670 gestorven is en de hertog van York, thans zonder zijn kundige adviseurs, persoonlijk de vloot aanvoert, en het gebrek aan vertrouwen in de leiding doet zich ook bij zijn ondergeschikten gelden. Wat de Franschen betreft, hun marine is nog in opkomst, hun houding in de zeegevechten tijdens den 3den Engelschen oorlog leek vaak meer die van nieuwsgierige toeschouwers, die De Ruyter zijn tactiek wilden afkijken. Maar vereenigd vormen de vloten van beide landen een groote macht, | |
[pagina 147]
| |
waarmee alleszins rekening moet worden gehouden. De Ruyter kan derhalve door het kleinere aantal van zijn schepen zich niet meer in open zee aan beslissende slagen tegen de vijandelijke vloot gaan wagen en moet zijn optreden afhankelijk stellen van zijn taak: die van de kustbescherming. Echter, De Ruyter zou De Ruyter niet wezen, wanneer hij slechts kalm voor de kust of in de zeegaten bleef liggen zonder op zijn tijd een ‘coup de main’ tegen den ander te beproeven. Een van deze ‘coups de main’ is zijn voornemen de vijandelijke vloot in haar eigen basis te gaan overrompelen. Van zijn aanvankelijk plan om tegen de Engelschen te ageeren, voordat dezen zich met de Franschen hadden kunnen vereenigen, moet hij afzien, doordat de uitrusting van zijn vloot, ondanks den spoed, waartoe hij heeft aangemaand, niet snel genoeg is gevorderd en daardoor het gunstige moment verloren moest gaan: de nog niet gereed zijnde Engelsche vloot in de Theems te overvallen had een herhaling van Chatham kunnen geven. De inmiddels vereenigde Engelsche-Fransche vloot is in drie groote eskaders verdeeld. York voert het centrum aan, dat van de roode vlag, d'Estrées de voorhoede, dat van de witte vlag en Lord Sandwich de achterhoede, dat van de blauwe vlag. De Ruyter's vloot, eveneens tot drie eskaders geformeerd, staat onder bevel van Banckert, hemzelf en Van Ghent. Zij telt 61 groote schepen, 14 fregatten en 32 branders en is bewapend met 4500 stukken geschut en bemand met bijna 28000 matrozen en soldaten. | |
[pagina 148]
| |
York, hoewel uitgevaren, bepaalt zich in de Noordzee nog tot ontwijkende - volgens De Ruyter ‘zeer vreemde’ - manoeuvres. Nu eens lijkt het of hij op Zeeland aan zal varen, dan weer wendt hij zich naar de Hollanders, die hem bij de Galloper, ‘in goed postuur om in batalje te komen’ afwachten. Ten slotte keert de verbonden vloot naar de Engelsche kust terug. Het gunstige moment om den in de Solebay (Soulsbaay) ten anker geganen vijand onverhoeds op het lijf te vallen, besluit De Ruyter thans onverwijld te benutten. Met 6 schepen uit ieder eskader formeert hij een z.g. ‘verloren’ eskader, dat tezamen met de branders in de eerste linie voorop heeft te gaan en aldus, in twee dwarslinies, komt hij snel opzetten, volgens de Engelschen ‘like a torrent’, door tegenwind echter niet snel genoeg om te kunnen voorkomen, dat de ander, zij het niet zonder wanorde, zijn ligplaats verlaat. Het lijkt alsof de Engelschen een voorgevoel hebben van den ongunstigen afloop van den strijd, vooral Lord Sandwich is uiterst pessimistisch, en somber ziet hij het eerste gevecht in een oorlog tegemoet, dien hij zelf niet heeft gewild. Bij de Hollanders daarentegen heerscht groot vertrouwen. Cornelis de Witt, die als gedeputeerde op de vloot is meegegaan, zet zich ondanks zijn zware jicht vastberaden in een armstoel op de campagne van De Ruyter's schip De Zeven Provinciën en omringd door zijn kleurige hellebaardiers ziet hij op den strijd toe. Het admiraalschip heeft dat van York tot zijn tegenstander gekozen. De Engelschman wordt zoo zwaar gekanonneerd, | |
[pagina 149]
| |
dat de hertog in een sloep zijn schip moet verlaten om zich naar een ander te begeven. Van Ghent ligt al vrij spoedig midden tusschen het eskader van Sandwich, en Banckert is in gevecht met de Franschen, die ondanks de fanfaronneerende namen van hun schepen, de ‘Foudroyant’, de ‘Terrible’, de ‘Téméraire’, allesbehalve verpletterend, verschrikkelijk en vermetel zich gedragen en, afhoudend, op een afstand blijvend, hem uit de verte beschietenGa naar voetnoot1). Maar de strijd tusschen de schepen van Sandwich en Van Ghent wordt zeer verwoed, Van Ghent sneuvelt, doch het reddeloos geschoten schip, de ‘Royal James’, Sandwich's admiraalsschip en het grootste van de Engelsche vloot, wordt door een brander van Van den Rijn, den man, die de ketting bij Chatham doorzeilde, aangestoken. Door de anderen in den steek gelaten blijft Sandwich, die voor zichzelf een heldendood heeft gereserveerd en zich al zijn ridderorden omhangt, tot het laatst toe op zijn brandend schip, totdat hij, het verlatend, bij het omslaan van zijn overvolle sloep door verdrinking omkomt. Nog uren wordt het gevecht voortgezet, waarvan De Ruyter later getuigde, ‘dat het scherper en langduriger is geweest dan hij ooit heeft bijgewoond’. Het zijn nu vooral de middeltochten, die elkaar bestrijden en elkaar veel averij bezorgen, totdat de beide vloten, dooreen, voorbij Lowestoft drijven, en het invallen van den nacht dwingt het gevecht te staken. Hoewel de slag van 7 Juni feitelijk onbeslist is | |
[pagina 150]
| |
gebleven hebben de Hollanders tactisch het voordeel behaald. Vooral de Franschen, al hebben zij zich maar weinig aan den vijand gewaagd, zijn vol bewondering voor de verrichtingen van den Hollandschen admiraal en de Fransche minister van marine Colbert getuigde toen van De Ruyter, dat hij was ‘le plus grand capitaine qui ait jamais été en mer’, een lof, waarmee deze het kon doen. Groot is de voldoening en verlichting hier te lande als de uitslag van den strijd bekend wordt. Wel hebben wij den admiraal Van Ghent en twee schepen verloren, waaronder het admiraalsschip van Banckert, maar het sneuvelen van Sandwich en het verlies van zijn groot schip de ‘Royal James’ spreken sterk tot de verbeelding en geven den slag het aspect van een schoone victorie. Ondertusschen blijft het met de krijgsverrichtingen op het vasteland slecht gaan. Het leger heeft zich geheel achter de waterlinie moeten terugtrekken, het gansche grondgebied van den Staat is op de provincies Holland, Zeeland, Friesland en Groningen na, door den vijand bezet. Gedwongen door den nood der omstandigheden heeft de Staten-regeering moeten zwichten voor den algemeenen volkswensch den Prins van Oranje tot stadhouder te verheffen en hem de algeheele leiding van de krijgszaken te geven, met den rang van admiraal-generaal. Johan de Witt treedt af als raadpensionaris. Opruiende beschuldigingen, hem en ook zijn broeder Cornelis de Witt betreffend, die den aanval bij Solebay heette te hebben gesaboteerd en bij het meeningsverschil zelfs door De Ruyter met zijn sabel zou zijn verwond | |
[pagina 151]
| |
- wat deze formeel laat tegenspreken, er op wijzend, dat integendeel zijn samenwerking met De Witt allervoortreffelijkst is geweest en van diens ‘bijzondere ijver’ getuigdeGa naar voetnoot1) (wat wellicht mede later tot het praatje leidde, dat De Ruyter tegen Oranje en vóór De Witt was) - verraden hoezeer de gemoederen verhit zijn geraakt. Maar niet tevreden met het reeds bereikte maken De Witt's persoonlijke vijanden zich de algemeene stemming ten nutte door het gepeupel tegen hem op te hitsen, dat in Augustus de beide gebroeders op de Plaats in den Haag, voor de Gevangenpoort, gruwelijk ombrengt.
De Ruyter bevindt zich op de vloot als het bericht van den ‘schrikkelijken moord’ daar bekend wordt en groote ontsteltenis verwekt. Hij heeft voor de bekwaamheid van Johan de Witt steeds groote achting gehad, doch hij weet wat er op dit critieke oogenblik van hem geëischt wordt; het eenige wat hij zegt is ‘Wij zullen dit fleschje toeschroeven’, hopend, dat ‘God ons lieve Vaderland beware voor zoodanig meerder tumult’. Hij is slechts dienaar van den Staat, het hoofd ervan is zijn chef, zij het De Witt of Oranje, en diens orders heeft hij te ontvangen De toestand van het land dwingt thans veel volk, waarbij alle mariniers, en veel geschut aan de schepen te onttrekken om ze naar de bedreigde punten te brengen; het verzwakt zijn vloot aanzienlijk. Zijn admiraals moeten deelnemen aan de leiding bij de verdediging van de waterlinie, hijzelf helpt bij het | |
[pagina 152]
| |
organiseeren van een groot aantal gewapende sloepen, die in de ondergeloopen landen worden gebruikt. En ten slotte heeft hij het restant van zijn vloot opnieuw te ordenen. Gelukkig onderneemt de vijand van de zeezijde niets meer tegen ons gedurende het verdere jaar. De Ruyter heeft thans voortaan met den jongen Prins Willem III te maken, die van veel voortvarendheid, maar ook van eigenmachtigheid, b.v. bij het aanstellen van de vloot-officierenGa naar voetnoot1), bewijzen zal geven. Zijn trouw aan zijn land wordt niet meer in twijfel getrokken, hoewel in de algemeene opwinding het gepeupel in September ook zijn huis te Amsterdam heeft bedreigd, dat slechts door beleidvol optreden van zijn vrienden voor plundering is gespaard gebleven. Als de Engelsche omkooperij, die reeds zoo goed in troebel water weet te visschen, dat men bij ons hier en daar hoort schreeuwen: ‘Leve de koning van Engeland, leve de Prins van Oranje, de Duivel hale de Staten!’, probeert hem te bewegen zijn land in den steek te laten, wijst hij dit met diepe verontwaardiging van de hand, zeggend, dat ‘al ging het land ten gronde, hij liever met de vloot, ik weet niet waarheen, zou zeilen dan haar over te leveren aan den Engelschen koning, die geen woord noch verbond houdt’. |
|