De Ruyter
(1941)–Constant van Wessem– Auteursrecht onbekend
[pagina 124]
| |
De trophee: de ‘Royal Charles’
| |
[pagina 125]
| |
het admiraalsschip van de Engelsche vloot uit de Theems gingen halen: de Hollander was de eenige vijand geweest, die ooit de Rivier van Londen opvoer. De ‘Royal Charles’ was onder Cromwell het schip de ‘Naseby’, zoo genoemd naar de overwinning tijdens den burgeroorlog op de koningsgezinden behaald bij die plaats, en gold toen als het nieuwste op het gebied van oorlogsschepenbouw. Bij de Restauratie had het als admiraalsschip van Mountagu, den lateren Lord Sandwich, prins Karel Stuart uit Holland naar Engeland overgebracht en was sindsdien herdoopt in ‘Royal Charles’. Hoewel niet het grootste van de vloot - het mat 1638 ton en was gemonteerd met 86 stukken - bleef het admiraalsschip, totdat het door de Hollanders bij den tocht naar Chatham werd veroverd en zijn leven eindigde onder sloopershanden.
De fout, die de Engelschen begingen door hun vrij roekelooze besluit wegens de kosten hun vloot uit de zee terug te trekken en in plaats daarvan kruisereskaders uit te zenden tot het doen van afbreuk aan de Hollandsche koopvaarders, hebben de Hollanders zich ten nutte gemaakt om nu tegen de Engelschen hun slag te slaan. Het geliefde plan van Johan de Witt: de Engelschen op eigen gebied aan te tasten en de Rivier van Londen te forceeren, staat thans op het punt werkelijkheid te worden. Het is Juni 1667. De tocht is met groote zorgvuldigheid voorbereid. Den geheelen winter, terwijl de Engelschen hun | |
[pagina 126]
| |
vloot opgelegd hielden en het zeevolk naar huis zonden, heeft men hier hard gewerkt aan het uitrusten van een krachtige vloot en zich niet door vredesgeruchten, die in de lucht zijn, er van laten afleiden zich duchtig ten oorlog te blijven voorbereiden: in Februari zijn nog vijf nieuw gebouwde schepen bij de vloot gevoegd, waaronder twee, ieder van 100 stukken. Aanvankelijk zullen de Hollandsche en Fransche vloten tezamen optreden en onder bevel van De Ruyter staan. Doch evenmin als De Beaufort zich heeft vertoond, toen Prins Robert op een valsch alarm hem ging zoeken, daarmede in den Vierdaagschen zeeslag aanvankelijk de Engelsche hoofdmacht verzwakkend, hebben wij thans van hem de gewenschte hulp. De politiek van Lodewijk XIV is weinig doorzichtig voor wie niet zijn oogmerk kent: het bezit der Spaansche Nederlanden, waarvoor hij het meeste baat erbij heeft wanneer de Hollanders en Engelschen elkaar al vechtend verzwakken. Later, in 1672, zal de Fransche koning duidelijker taal tegenover ons spreken. Toch beginnen ook nu enkelen in ons land te vermoeden wat hij in werkelijkheid voor heeft met zijn steeds verder doordringen in Vlaanderen: de bezetting der Spaansche Nederlanden; en bezit hij Antwerpen zal hij dan niet met geweld de Schelde openen? De Staten besluiten thans op zichzelf te handelen en niet op de Franschen te wachten. Bij den voorgenomen tocht is het eerste doelwit de opgelegde Engelsche schepen, die zich in een zijarm van de | |
[pagina 127]
| |
Theems, de Medway, bevinden, te vermeesteren of met branders te vernielen. Den 7den Juni loopt de vloot, 45 schepen sterk, doch er op rekenend onderweg aangevuld te worden, het zeegat van Texel uit. Aan boord van De Ruyter's schip De Zeven Provinciën bevindt zich als vertegenwoordiger der Staten-generaal de ruwaard van Putten, Cornelis de Witt; ter meerdere statie omrings door een lijfwacht, een garde van hellebaardiers in de rood-gele kleuren van de Staten van Holland. Bij het passeeren van den Hoek van Holland komt de raadpensionaris Johan de Witt zelf nog even aan boord. Hij heeft er reeds den nadruk op gelegd, dat de vloot liever iets moest ‘hasardeeren’ dan zonder iets ‘notabels’ te hebben verricht terug te keeren. Er is hem veel aan gelegen, dat de onderneming ditmaal slaagt en hij verleent zijn broeder, die van hetzelfde gevoelen is, grooter volmacht dan voorheen, ‘wij’, d.z. De Ruyter en hij, zullen de beslissingen nemen en feitelijk is Cornelis de Witt het opperhoofd, hoewel hij zich in werkelijkheid, verstandig genoeg, aan het advies van De Ruyter en van den krijgsraad houdt, al valt het niet te ontkennen, dat hij door zijn persoonlijke opwekkingen aandeel heeft gehad in de doortastendheid der verschillende uitgevoerde ondernemingen. Inmiddels is de vloot met andere schepen tot 51 oorlogsschepen, 14 branders, munitieschepen, fluitschepen met landingstroepen en verder ‘gewapend klein vaartuig’, fregatten, galjoten en roeijachten, aangegroeid. Een eskader van lichte fregatten onder | |
[pagina 128]
| |
Van Ghent zal ter verkenning de Theems op zeilen, terwijl de hoofdmacht van zwaarder schepen onder De Ruyter buiten blijft en den 17den Juni in den mond van de Theems, het Koningsdiep, ten anker gaat, mede tegen eventueele aanvallen van de verspreide Engelsche eskaders, die ten behoeve van den kruiseroorlog in verschillende havens van het Kanaal, Plymouth, Portsmouth, Dover en noordelijker zijn gestationneerd. De zonderlinge onbekommerdheid der Engelschen, die, hoewel zij kennis hebben van het uitvaren van De Ruyter, niet alleen hun vloot verdeeld houden, maar ook niet voor de veiligheid hunner schepen zorgen, is enkel daardoor te verklaren, dat zijzelf niet recht geloofden aan zulk een stoutmoedige onderneming van de Hollanders om zich in de Theems te wagen. Spijtig schrijft Pepys dan ook in zijn Diary, ‘dat de vloot in een toestand was of de Duivel haar had gecommandeerd’. De omstandigheden zijn den Hollanders in alle opzichten gunstig. Met springvloed komen zij, door twee overgeloopen Engelsche loodsen geleid, de Theems binnen, de vlugge fregatten van Van Ghent zeilen reeds tot nabij Tilbury Hope en Gravesend, als de eb hem, na een vergeefsche poging om de daar liggende koopvaarders uit Barbados te nemen, doet terugkeeren en hij nu naar de Medway koerst. Op het bericht van het naderen der Hollanders breekt in Londen een paniek uit, een ontsteltenis, slechts te vergelijken met den grooten brand van verleden jaar; velen verlaten de stad. Voor de Hollanders is de onverwachte voorspoed, die zij hebben, een aan- | |
[pagina 129]
| |
moediging te meer thans den Brit te toonen, waartoe zij in staat zijn. Het nog onvoltooide fort van Sheerness, dat den toegang tot de Medway moet verdedigen, is spoedig bezet, en met de lichtste schepen, branders, galjoten, roeijachten en gewapende sloepen gaan de Hollanders, onder aanvoering van kapitein Jan van Brakel, de Medway op, onbekommerd om het vuur van inderhaast langs den oever opgeworpen batterijen. Achter een ontzaglijke ketting, van oever tot oever gespannen en op vlotten bevestigd, liggen de Koningsschepen, de grootste van de vloot, de admiraalsschepen de ‘Royal Charles’ en de andere, die verleden jaar nog in den strijd de eskaders van de roode, de witte, de blauwe vlag hebben aangevoerd, zij liggen daar, vrijwel onbewapend en onbemand, verlaten door hun matrozen, die weigerden langer met assignaten betaald te worden. Monk, die in persoon is toegesneld met wat hij nog aan troepen bijeen heeft kunnen brengen, doet wat hij kan ter versperring met zinkschepen, branders, boomen en vlotten, en laat zijn zeekasteelen hooger de Medway, naar Chatham opsleepen. Maar voor de Hollanders welk een trotsch gevoel moet het wezen, zich hier op het gebied van den vijand te bevinden. Het is zijn rivier, die men opvaart, het is één schreeuw, die weerklinkt: ‘The Dutch’ (De Hollanders)! En ‘Who says Dutch says devil’. Zulk een paniek hebben de Engelschen op onze kusten, op onze eilanden zelfs, niet kunnen verwekken: zij hebben in het Vlie, bij Terschelling slechts een koopvaardijvloot verbrand. Maar dit hier, wat thans brandt, dat zijn de Engelsche koningsschepen, tevergeefs | |
[pagina 130]
| |
beveiligd door een ketting, die Van den Rijn, na een eerste mislukte poging, doorzeilt. Van de twee Engelsche fregatten, beide oude Hollandsche prijzen, die tegenweer trachten te bieden, wordt het eene vernield en verbrand, het andere ontvlucht, hooger de rivier op. Het machtige admiraalsschip van Monk, de ‘Royal Charles’, ligt daar, voor het grootste gedeelte wat zijn geschut betreft gedemonteerd, met nog maar 23 stukken aan boord en onverdedigd door een bemanning, die het heeft verlaten. Weldra hebben de Hollanders het aangeklampt en sleepen het weg, niettegenstaande het schieten van den wal, dat dit wegsleepen tracht te beletten. Een lam gelijk laat de kolos zich meevoeren, de Union Jack is neergehaald, het Hollandsche rood-wit-blauw in den top geplant. Met welk een gevoel van triomf wachten De Ruyter en de zijnen het op. Nu passeert het ‘De Zeven Provinciën’, het is als sleept men Engeland zelf voorbij zijn overwinnaar, de Republiek der Zeven Vereenigde Provinciën. Is het wonder, dat men het wapenschild van het veroverde schip later als een reliqui zoo kostbaar aan het Nederlandsche volk tentoonstelt, het trotsche teeken, dat wij in den zeekrijg eens de gelijke waren van het thans zoo machtige Albion? De Ruyter is nu zelf met nieuwe lichte vaartuigen mee gekomen om de leiding te nemen bij het vernielen van de bij het half gesloopte fort Upnor, hoogerop, liggende Koningsschepen. Cornelis de Witt volgt hem als hij in een sloep in persoon de branders commandeert. Weldra staan de ‘Royal James’, de ‘Loyal London’ en de ‘Royal Oak’ in vlammen, spoedig ook andere; in totaal 18 schepen | |
[pagina 131]
| |
gaan verloren, met de vaartuigen mee, die de Engelschen zelf in den grond hebben gehakt. Een lage dikke rook trekt over het land, dicht als een mist, waarin de vlammen van de brandende schepen glimmen. Des nachts branden zij nog, dien nacht, dat de koning met een vriendin zit te soupeeren en beiden ‘als gekken jagen achter een arme mot aan’. Later, als de Hollanders weer ‘afgezakt’ zijn, gaat Pepys, als lid van de Admiraliteit, ter plaatse kijken: ‘Per sloep naar de ketting; op weg daarheen de zielige wrakken van de Royal Oak, de James en de London en de andere gezonken schepen en ook 3 Hollandsche schepen (branders) gezien. Het vaste einde van de ketting aan den Upnor-kant bekeken, lag stevig op kruisstaken over de rivier en niemand weet nog waar de breuk zit; de mastbok is verbrand. Het strekt den Hollanders tot eer, dat hun landingsdivisie geen burger gedood en geen huis geplunderdGa naar voetnoot1) heeft, niettegenstaande onze provocatie op Terschelling’. Een Engelsch schrijver heeft gezegd, dat De Ruyter meer had kunnen wagen, verder ook nog in de Theems doordringen, want dat hij de oevers slecht verdedigd zou hebben gevonden en het fort bij Gravesend onbewapend: de vloed en de wind waren mee. Maar De Ruyter is niet de man het uiterste te wagen. Er is op zijn schip ‘De Zeven Provinciën’ een Fransch matroos uit Duinkerken, die zich verbijt van spijt, dat de Hollandsche admi- | |
[pagina 132]
| |
raal niet Londen gaat verbranden: het is de later beroemd geworden Jean Bart. Maar voorzichtigheid is bij De Ruyter steeds wijsheid geweest, het beoogde effect, schrik onder den vijand te verspreiden, is bereikt, hij vergenoegt zich met een blokkade van den Theemsmond en met de genomenGa naar voetnoot1) en verbrande groote Engelsche schepen, wat reeds roemvol genoeg is, hij heeft den Engelschman het wapen op de borst gedrukt, niet doorgestooten - aangenomen nog, dat hem dit gelukte, want de Engelschen zouden hem niet lang in zijn gunstige positie gelaten hebben. Maar het verhaast de vredesonderhandelingen: Chatham bewerkt den vrede van Breda, den 31sten Juli gesloten, een vrede door een vergelijk: met de afstand van Nieuw Nederland nemen wij voor de Engelschen onzen hinderpaal in Noord-Amerika weg, de Engelschen, met den afstand van het Moluksche eiland Poeloe Run, den hunnen in onzen Oost. Voortaan is de macht verdeeld, voor de expansie van elkaars handel laten beide naties elkaar de ruimte, die zij behoeven, de eenige basis, waarop een duurzame vrede mogelijk kan zijn.
De veroverde ‘Royal Charles’ heeft nog tot 1672 te Hellevoetsluis gelegen, als wachtschip voor den ingang. Na het uitbreken van den 3den Engelschen oorlog, toen terecht te vreezen was, dat de Engelschen het zouden komen terug halen, is het naar Amsterdam gebracht en aldaar in 1673 gesloopt. |
|