De Ruyter
(1941)–Constant van Wessem– Auteursrecht onbekend
[pagina 74]
| |
De debâcle van 1653
| |
[pagina 75]
| |
tocht’ heeft Tromp, niettegenstaande het verzoek van de Staten van Zeeland, aan De Ruyter nog geen commando over een eskader gegeven en hem onder Evertsen geplaatst. De verhouding tusschen Tromp en De Ruyter gaat zich echter spoedig in een voor den laatste gunstigen zin wijzigen. Reeds bij Dungeness had De Ruyter zich onderscheiden door zijn gevecht tegen drie Engelsche fregatten, die uit Portsmouth Blake te hulp wilden komen; een ervan, de ‘Hercules’, dreef hij al vechtend bij de kust aan den grond; later werd het schip door een Vlissinger kapitein afgesleept. De Ruyter's eigen schip ‘Het Witte Lam’, was in dien strijd de boegspriet en het galjoen, het uitspringend voorstuk, afgeschoten. Maar bij den grooten zeeslag bij Portland, in onze geschiedenis bekend als den Driedaagschen zeeslag, zal blijken hoe hartelijk de verhouding tusschen Tromp en zijn onderbevelhebber, die nu het commando over de achterhoede heeft gekregen, is geworden. Bijna drie maanden zijn sinds Dungeness verloopen en al dien tijd is Tromp met zijn vloot varende gebleven, ter bescherming van het Kanaal. Het zoo langdurig verblijf op zee heeft echter de gevechtswaarde zoowel van de schepen als van het volk doen verminderen, terwijl men hem uit het vaderland noch de versterking noch de munitie heeft gezonden, waarnaar hij zoo verlangend uitzag, doch wel een bevel om een retourvloot van Franschvaarders door het Kanaal naar Holland terug te geleiden. | |
[pagina 76]
| |
Blake is echter geheel nieuw uitgerust op zee gekomen, profiteerend van de omstandigheid, dat, naar een berichtgever uit Londen schrijft, ‘de harten van alle der menschen daar opgericht zijn tegen de Hollanders om geen vrede te maken voor en aleer men hen geslagen heeft en de eer van het land weer verkregen, men heeft goede orde gesteld om geld te schaffen tot betaling van de vloot alsook om geen gebrek aan schepen en volk meer te lijden zooals te voren’. Is Tromp te begeerig geweest den strijd met de Engelschen te beginnen, verleid door het voordeel van de loefpositie en het feit, dat de Engelschen, in groepen varend, groepsgewijs zouden zijn te verslaan? Hij had, bezwaard met een convooi van 150 handelsschepen, de Engelschen, die hem aanvankelijk bij de Fransche kust zochten en die hij nu ter hoogte van Portland ontmoet, nog kunnen ontzeilen en eerst de koopvaarders thuis brengen. Hij begint den 28sten Februari 1653 het gevecht, dat drie dagen duurt, maar niet den uitslag brengt, dien Tromp er van verwacht. Nog zijn den eersten dag alleen de eskaders van Blake en Deane in den strijd, eerst in den namiddag komt Monk ter versterking opzetten, maar het gebrek aan discipline bij de Hollanders doet zich in het verloop van den slag ditmaal meer dan ooit gelden. Twintig kapiteins blijven op een rij liggen zonder zich in het gevecht te begeven, op de seinen wordt niet gelet, velen laten na de anderen te ondersteunen, ordeloos wordt er gevochten en nutteloos de toch al schaarsche munitie verschoten. Sommigen voeren hun schieten op tot drie- | |
[pagina 77]
| |
maal zoo snel als dat van den vijand, hun kogels doelloos verbruikend. In het duel tusschen Tromp en Blake wordt de laatste tweemaal gewond, maar de geweldige kanonnade heeft ook Tromp reddeloos geschoten, met slechts één onbeschadigden mast drijft hij midden tusschen de Engelschen en wordt eerst met moeite ontzet. De Ruyter, die op de achterhoede van Penn is aangevallen, het schip de ‘Prosperous’ neemt, nadat hij zijn teruggedreven volk onder de aanmoediging: ‘Mannen, dat gaat niet aan! Eens erin, altijd erin!’ opnieuw ‘lustig’ doet overspringen, doch, zelf omsingeld, het weer moet prijs geven, heeft zich ondanks zijn zware schade des avonds op het appèl bij zijn chef vervoegd, wiens vrijwel stuk geschoten schip de ‘Brederode’, een van onze vier ‘kapitale’ schepenGa naar voetnoot1) een even bedroevenden aanblik biedt als dat van De Ruyter vol wrakhout van zijn masten en rondhouten. Maar Tromp komt den ander hartelijk en vol vreugde tegemoet, hem toeroepend: ‘Wel, mijn Ruytertje, zijt gij daar, leef je? Welkom, mijn vriend, welkom’. Maar den tweeden dag blijkt De Ruyter's Witte Lam toch te reddeloos geschoten om nog mee te kunnen varen en het moet door een ander schip gesleept worden, hoewel het nog met zijn kanonnen aan den | |
[pagina 78]
| |
strijd deelneemt. Ook den derden dag blijft Het Witte Lam op sleeptouw; wat er nog van zijn masten rest is overboord gegaan, maar men weet er Vlissingen mee te halen, zoodat het schip niet verloren behoeft te gaan. Gedurende den slag heeft de strijd zich van Portland oostwaarts in de richting van Beachy Head verplaatst; al vechtende retireerend is de terugtocht, dien Tromp uitvoert, een beleidvol stuk werk, maar van zijn koopvaarders, die hij dekt, door ze binnen de aaneengesloten halvemaan-formatie van zijn vloot te laten varen, heeft hij er alleen 100 kunnen redden, een derde deel is door eigen onverstandigheid verloren gegaan, doordat zij, als door een panischen schrik gegrepen, in plaats van noordwaarts, in de richting van de Fransche kust zijn weggezeild, onmiddellijk achtervolgd en genomen door lichte Engelsche fregatten. Toch is er in het land veel vreugdebetoon, hoewel de Engelschen met meer recht dan de onzen van een ‘roemrijke’ overwinning mogen spreken en daarvoor dankgebeden in de kerken opzeggen. De Staten van Holland huldigen den Zeeuwschen commandeur onder de helden van den dag, zij ontvangen hem ook in plechtige zitting en danken hem voor zijn ‘manlijke dapperheid en goede conduite’ en waar de vrees niet ongegrond is, dat De Ruyter de lust mocht gaan ontbreken zich nog verder in dergelijke hachelijke ondernemingen te begeven als de zeeslagen tegen de Engelschen blijken te wezen, wordt er bij die gelegenheid nog speciaal op aangedrongen ‘bij continuatie van zijn voornoemde | |
[pagina 79]
| |
getrouwheid en courage ten beste te betrachten’. Het naspel van Portland is een proces, door Tromp en 2 van zijn officieren geleid, tegen de kapiteins, die hun plicht hebben verzuimd. Men is het nog niet gewend op de vloot, dat de dreigementen ook uitgevoerd werden; een voorbeeld te stellen acht men ditmaal onvermijdelijk, 7 kapiteins worden in den Haag gevangen gezet, twee ten aanschouwe van de vloot aan de ra opgehangen, twee gekielhaald. En het resultaat? Grootere verliezen bij de onzen aan schepen - 20 zijn gezonken of genomen - grootere verliezen bij de Engelschen aan gesneuvelden. Maar wij moeten het voortaan opgeven onze koopvaarders door het Kanaal te zenden en zijn gedwongen deze den veel langeren omweg over Schotland, Shetland en Noorwegen te laten maken. Wat meer zegt dan het tegen elkaar afwegen der verliezen en bewijst, dat de slag de Engelschen heer en meester van het Kanaal heeft gemaakt: het is hun gelukt ons een van de ‘twee kelen’ dicht te knijpen.
Meer en meer begint men in ons land te beseffen, dat, wil men niet gedwongen worden de scheepvaart geheel te staken, het zonder grootere inspanning en meer offervaardigheid niet gaat. Wel klagen de kooplieden steen en been over de hooge lasten, die hun opgelegd worden, maar men maakt thans meer haast met de 30 nieuwe ‘kapitale’ schepen, die reeds waren aanbesteed, doch wier bouw nog weinig voortgang had gevonden. De Ruyter, die zich, na de erkenning van zijn verdiensten door den Staat, weer ter beschikking voor | |
[pagina 80]
| |
een nieuwen zeetocht heeft gesteld, krijgt belangrijke verbeteringen op zijn schip, meer volk en ook meer, thans goed, ‘metalen’ geschut. Hij wordt ingedeeld bij Witte de With, die inmiddels hersteld van zijn ziekte, zich weer bij de vloot heeft gemeld: diens vechtlust heeft het van de eerzucht gewonnen. Met een groote vloot van 100 schepen wagen de Hollanders het opnieuw de heerschappij op zee te winnen. Deze vloot is echter niet beter uitgerust dan een vorige, met de meeste moeite heeft men de bemanning er voor kunnen bijeen brengen, alle animo ontbreekt, de gage is te laag, de bewapening te ondoelmatig. Tromp voert weer het opperbevel, dat hij van De With had overgenomen, die om zijn ‘oude wrokken’ en zijn ongeliefdheid in deze critieke tijden daartoe niet de geschikte man werd geacht. Het komt tot een slag tusschen Tromp en Monk, die het bevel voert voor Blake (daar deze nog niet geheel hersteld is van zijn bij Portland bekomen beenwond), ter hoogte van Nieuwpoort, bij de Gabbard-zandbanken - waarom de Engelschen hem ook den slag bij de Gabbards noemen -. Twee dagen, 12 en 13 Juni, duurt de strijd. Munitiegebrek bij de Hollanders dwingt dezen met verlies van 20 schepen te retireeren, temeer waar Blake thans zelf met een aantal schepen Monk te hulp komt. Er is aan beide kanten hard gevochten, den eersten dag sneuvelde de Engelsche admiraal Deane. De verontwaardiging van de Hollandsche bevelhebbers over de zoo slecht uitgeruste vloot, waardoor men de nederlaag heeft moeten lijden, is groot. De Ruyter en De With laten | |
[pagina 81]
| |
zich in de scherpste bewoordingen uit; wanneer men behoorlijk van reserve-schepen met munitie was voorzien geweest, had men dit echec niet hoeven lijden. De Engelschen zijn meester van de zee en blijven het; niet alleen moeten wij feitelijk onze scheepvaart opgeven, daar de vijand thans alle routes beheerscht, wij zien nu ook onze eigen kust door de Engelschen geblokkeerd worden, wat nog niet is voorgekomen. Deze blokkade moet worden gebroken, koste wat het koste. In het van allen handel verstoken Amsterdam is het zoo stil, ‘dat het gras tusschen de straatsteenen groeit’. De ontevredenheid tegen de regeering, die reeds vroeger tot opstootjes heeft geleid: ‘Wij willen een hoofd, wij willen een Prins, wij willen niet zooveel Heeren!’, neemt opnieuw agressieve vormen aan. De Staten besluiten tot een uiterste krachtsinspanning: Tromp zal slag hebben te leveren, het gaat nu er op of er onder. Ditmaal weet de gansche vloot wat er op het spel staat en na een kort, onbeslist gebleven gevecht met Monk voor Katwijk ontbrandt den 10den Augustus ter hoogte van Scheveningen en Terheide een slag, waarvan de Engelschen zelf zeiden, ‘dat zij niet geloofden dat zoolang de wereld bestond er furieuzer en koppiger gevochten was’ en waaraan de Hollanders hun reputatie danken, ‘dat zij het gevaarlijkst zijn wanneer zij wanhopig worden’. De glazen in den Haag ‘dreunden’, het geschut ‘ging even scherp aan of het hagelde’. Maar Monk wil thans de beslissende overwinning van dezen oorlog behalen. Viermaal passeeren de beide vloten elkaar, in | |
[pagina 82]
| |
een verwoed schietgevecht vaak dicht boord aan boord gerakend, zich weer ordenend en elkaar opnieuw chargeerend. Reeds bij het eerste langs komen der Engelschen, die aaneengesloten in linie door een gaping vóór de achterhoede van de in groepenformatie van vijf eskaders vechtende Hollandsche vloot zijn heengevaren, sneuvelt Tromp, met zijn sabel in de eene en zijn kleinen verrekijker in de andere hand op de campagne, de meest blootgestelde plaats op het verhoogde achterschip - waar ook Piet Heyn sneuvelde en later De Ruyter zelf zal vallen -, door een musketkogel in de borst getroffen. Den dapperen admiraal hebben de Engelschen feitelijk zelf den grootsten lof gegeven, toen zij verklaarden, ‘dat alleen de dood of verbanning van dezen man en de uitsluiting van het huis Oranje den vrede tusschen de beide landen kan herstellen’. Om zijn dood te verheimelijken laat men nog zijn vlag van opperbevelhebber van zijn grooten topGa naar voetnoot1) waaien. Maar de uitwerking van de Engelsche artillerie is zoo vernietigend, dat hier en daar reeds een paniek begint te ontstaan onder de zwaar gehavende Hollanders. Tromp's tactiek was er op gericht geweest de Engelschen tegen de Hollandsche kust te drukken; nu hij gevallen is heeft feitelijk niemand de algemeene leiding, daar aan De With, rechtens zijn | |
[pagina 83]
| |
opvolger, Tromp's sneuvelen eerst veel later bekend wordt. Toch blijven de beide vloten nog op elkaar inloopen, ten laatste zakt, in een mêlée, vriend en vijand al strijdend dooreen naar den Maasmond af. Nog bij het vierde passeergevecht is De Ruyter, die den linkervleugel commandeert, op zijn post gebleven, de gewonde Evertsen, commandant van het centrum, heeft zich reeds eerder uit den strijd moeten terugtrekken; ten slotte geeft ook De Ruyter het bevel zich met zijn reddeloos geschoten schip te laten wegsleepen. Later is hem euvel genomen, dat hij het gevecht verliet, en niet op een ander schip overging, de situatie bleek echter zoo geworden, dat hij, naar zijn zeggen, ‘dan op een vijandelijk schip had moeten overgaan’. Hoewel de With nog gedaan heeft wat hij kon en met eenige schepen de Engelsche aanvallers bleef afslaan, is de Staatsche vloot onder zware verliezen geweken. Maar ook de zwaar beschadigde Engelsche vloot kan de zee niet meer houden en keert naar haar eigen havens terug. Daarmede was, hoewel wij de overwinning niet behaalden, de blokkade feitelijk gebroken. Over het beleid in den slag wordt echter tusschen de verschillende bevelhebbers van onze zijde nog menig hartig woord gesproken. De With klaagt wederom over het gedrag der beide Zeeuwen De Ruyter en Jan Evertsen. Hun handelingen worden echter na onderzoek gebillijkt door de Statengeneraal en zij worden bedankt voor hun ‘aangewende devoiren’. Meenen de Hollanders echter over den uitslag van den strijd niet ontevreden te mogen wezen, al | |
[pagina 84]
| |
was deze met den dood van Tromp te duur betaald, een correspondent uit Londen berichtte reeds den 12den September: ‘Ik geloove de quaestie aan wiens zijde de laatste victorie is gevallen is nu gedecideerd, zelfs in den Haag, hebbende alreeds gezien de wederkomste van de geheele Engelsche vloot op uw kusten, 59 van dezelve zijnde uit geweest alreeds 12 of 13 dagen binnen gezicht van het Vlie en hebben opgezonden 11 of 12 goede prijzen, genomen zoo zij kwamen van de Sont.’ De Engelschen hebben het jaar 1653 ‘annus mirabilis’ van hun marine genoemd en inderdaad, in dat jaar zijn de Hollanders in drie groote bataljes ter zee geslagen en is het overzicht van hun vloot op de onze gebleken. Wij wenschen het einde van dezen voor ons zoo funesten strijd. Bij onderhandelingen over den vrede, door de Staten van Holland reeds onder Johan de Witt, in Juli raadpensionaris van Holland geworden, op eigen initiatief ingeleid, blijkt, dat ook de Engelschen wel geneigd zijn den strijd te staken. Feitelijk heeft de oorlog voor dezen reeds tot het doel geleid: de beheersching van de zee en zware schade, ja momenteele vernietiging van den Hollandschen handel. Zij kunnen thans hun voorwaarden dicteeren; de vernietiging van den Hollandschen Staat wenscht de inmiddels Protector geworden Cromwell, met Puriteische bedroefdheid over den ‘broedermoord’, niet, slechts waarborgen, dat deze geen gevaar voor den Engelschen meer zal opleveren door een herstel van het huis van Oranje, dat de verwante Stuarts bij een poging in Engeland weer aan de | |
[pagina 85]
| |
macht te komen, zou kunnen gaan steunen. Deze verzekering wil hij in de vredesartikelen vastgelegd hebben en voor De Witt, die bij de besprekingen de leiding heeft, vormt zij zeker geen bezwaar: de Oranjes zijn immers de macht, die hij voor zich en den Staat het meest ducht. Toch verloopen de onderhandelingen nog niet vlot, beide landen gaan voort met hun oorlogstoerustingen. De Ruyter vaart mee in den convooitocht van Witte de With naar het noorden, doch de Novemberstorm ontreddert de vloot en de koopvaarders en laat er zooveel vergaan, dat ‘nooit in een batalje zooveel schade is geschied’. De uitrustingen, hoewel de vloot met de 30 inmiddels afgebouwde nieuwe oorlogsschepen is versterkt, ondervinden ook last van de geschillen tusschen Holland en Zeeland over het opgeven van het Kanaal, die de zoo hoognoodige invoering van een nieuwe ‘Staat van Oorlog te water’ ophouden, en onder deze omstandigheden is het een uitkomst, dat de vrede tusschen Engeland en de Republiek der Zeven Provinciën eindelijk gesloten kan worden, tijdig genoeg om de door de Engelschen beraamde vlootaanslag op onze Noord-Amerikaanschen kolonie Nieuw-Nederland te verhinderen. Den 15den April 1654 is het Tractaat van Westminster geteekend, waarbij in zooverre de status quo ante gehandhaafd blijft, dat wij geen overzeeschen gebiedsafstand behoeven te doen - al hebben de Portugeezen van onze moeilijkheden geprofiteerd door geheel Brazilië op ons terug te veroveren -, doch wij feitelijk aan Engeland alle ‘avantage’ laten. Onze scheepvaart is ontredderd, meer dan 1500 handelsvaartuigen met | |
[pagina 86]
| |
een waardevolle lading zijn als prijzen door de Engelschen genomen, volgens hun zeggen tweemaal zooveel als hun geheele eigen handelsvloot bedraagt, terwijl wij nu ook nog van hen moeten hooren, ‘dat de Engelschen zonder ons toedoen en onze hulp door de geheele wereld konden trafiqueeren, maar dat wij dit zonder hun vriendschap niet konden continueeren’, en ook de schadelijke zoowel als de vernederende toestanden blijven voor ons bestaan: de Acte van Navigatie en de eisch, die in Mei 1652 het incident voor Folkestone veroorzaakte: ‘dat in de Brittannische zeeën de schepen van de Hollandsche Republiek de vlag van den top van den mast hebben te strijken’. Eén voordeel heeft ons deze 1ste Engelsche oorlog gebracht: hij is voor ons een, overigens dure, leerschool geworden, wat er aan de vloot haperde en hoe wij deze dienden te verbeteren. In dat opzicht zijn wij sterker uit den strijd gekomen: onze nederlagen hebben ons gestimuleerd tot den snellen aanbouw van totaal 60 nieuwe ‘kapitale’ schepen, voorjaar 1655 gereed, en reeds in den volgenden oorlog, dien tegen de Zweden, blijkt het leergeld, dat wij betaalden, niet tevergeefs betaald. |
|