De Ruyter
(1941)–Constant van Wessem– Auteursrecht onbekend
[pagina 63]
| |
De Ruyter in gevecht met de Parlementsschepen
| |
[pagina 64]
| |
maak naar Vlissingen; een dag later zijn zij al weerom. Tijd noch gelegenheid is er om de dingen grondig te doen, reeds blijkt Ayscue met zijn schepen uit de Duins geloopen en vaart als een donderwolk op zee. Deze ‘tweede Engelsche vloot’ heeft De Ruyter als zijn tegenstander te zien en haar, volgens zijn nadere orders, naast het convooieeren van de koopvaarders, tevens slag te leveren. Den 10den Augustus zeilt hij uit met een vloot, die inmiddels tot 22 schepen is aangegroeid, benevens 6 branders - de 7de blijft, als onzeewaardig, afgekeurd. Op nakomers kan niet gewacht worden, De Ruyter heeft de 10 geleide-schepen van Verburgh, uit Texel afgevaren met 70 koopvaarders, ‘buiten de banken van Duinkerken’ te ontmoeten om het convooi verder door het Kanaal te brengen. Te laat vertrokken komt Verburgh te laat op het rendez-vous, eerst den 21sten bereikt hij den ander, bij Grevelingen, die hem bij zijn achterhoede indeelt. Zijn vloot in 3 eskaders formeerend - de twee grootste van zijn thans 36 schepen zijn gewapende Oost-Indiëvaarders, van 1200 en 1000 ton, ieder met 40 stukken en 200 man - commandeert hij zelf op het schip de ‘Neptunus’, van 34 stukken en 134 man, den middeltocht, het centrum. Voordien heeft hij reeds een ongeval met zijn schepen gehad. Een koopvaarder, die naar Calais wilde, is door twee schepen uit de vloot naar de Fransche kust begeleid, waarbij deze zoo onhandig hebben gemanoeuvreerd, dat de een den ander in den grond liep en zelf voor herstel naar Havre moest worden gesleept, waardoor De Ruyter in den aan- | |
[pagina 65]
| |
vang al dadelijk drie schepen van zijn vloot mist. Het varen met een belemmerend en traag zeilend convooi vereischt van een bevelhebber geen geringe bekwaamheid. Al helpt de omstandigheid, dat hijzelf koopvaardijkapitein is geweest, hem ongetwijfeld de belangen en wenschen van de koopvaarders, het meest op zichzelf en hun lading bedacht, te begrijpen en zich met hen te verstaan, zijn taak wordt aanmerkelijk verzwaard, doordat hij, naar zijn orders, zijn vloot tevens als slagvloot moet gebruiken. Bij een zeestrijd zijn deze koopvaarders een heel blok aan het been, en als hem bovendien het bericht bereikt van Tromp's ontreddering door een storm bij Shetland, waardoor deze genoopt werd naar het vaderland terug te keeren, weet hij, dat nu de kans bestaat ook nog met Blake's vloot te doen te krijgen en wordt de uiterste voorzichtigheid plicht. Den 26sten Augustus zijn, ter hoogte van Plymouth, de 45 zeilen van Aycue gesignaleerd. Na gehouden krijgsraad besluit De Ruyter van de zeilformatie in de gevechtsformatie over te gaan en onverwijld, de koopvaarders onder eenige dekking achter zich latend, op den naderenden vijand aan te houden. De Engelschen, hoewel sterker in aantal, hebben bij hun schepen ook veel ‘kleine en kwalijk voorzien’. Daartegenover staat hun zwaardere bewapening aan artillerie. In den namiddag, met een harden wind de loef hebbend, begint de vijand, begeerig naar de Hollandsche handelsschepen, ‘a furious assault’. Bij het min of meer op eigen verantwoordelijkheid vechten in groepen, waarbij ieder zijn tegenstander ‘roete’ | |
[pagina 66]
| |
tracht te slaan, wordt de strijd een mêlée. Door een groep hunner schepen gevolgd, doorsnijden zoowel Ayscue als De Ruyter tweemaal de geheele vloot van den vijand; de Hollanders ‘chargeeren in goede orde, achter elkaar’. Ayscue, wien het niet gelukt zich uit de mêlée los te maken, moet door den vijand heen terug en krijgt daarbij 40 volle lagen. De Ruyter, eveneens met een aantal der zijnen midden in den vijand, is op een bepaald moment met Ayscue slaags; beiden geven elkaar verscheidene malen de volle laag, de kogels van den Hollander vliegen door de zeilen, het tuig en de kajuit van den Engelschman. Het gevecht is ‘uitermate scherp’; van nabij hebben de Hollanders het voordeel, dat hun geschut doeltreffender is, zij zoeken oudergewoonte zooveel mogelijk de masten en zeilen van hun tegenstanders te raken, in de hoop hen, ontredderd, met de branders te kunnen aansteken; de Engelschen schieten meer op de rompen. Daar de slecht bezeilde Hollandsche branders, ook door hun ligging aan lij, achtergebleven zijn en niet in gebruik kunnen komen, verliezen de Engelschen, in een strijd van vier uren, slechts één schip, een brander, die opgeofferd wordt om een grooter ontredderd geraakt schip te ontzetten. Doch bij hen aan boord zijn veel dooden en gekwetsten, al is het door ons opgegeven aantal van 700 zeker te hoog. Volgens het rapport van De Ruyter verloren de onzen 50 à 60 man aan dooden en 40 à 50 man aan gekwetsten, doch sommige schepen zijn zeer door het schieten beschadigd: ‘wij vischten onze masten op en herstelden onze zeilen’. Als zeeman en bevelhebber heeft Ayscue zich on- | |
[pagina 67]
| |
getwijfeld de mindere betoond van De Ruyter, die zelf eenigszins verbaasd staat als hij den vijand ziet afdeinzen. Maar omdat verscheidene van zijn schepen het zinken nabij zijn - ook zijn eigen schip is zwaar beschadigd - acht de Engelsche admiraal het wijzer om het bij het invallen van den nacht afgebroken gevecht den volgenden dag niet te hervatten en naar zijn basis Plymouth terug te keeren. De Ruyter zelf kan over zijn mannen tevreden wezen; er ging geen schip verloren, ook de meeste kapiteins hebben goed gevochten, slechts enkelen ‘lieten het slecht liggen’, maar bijzonder dapper heeft zich een Fries gedragen, Douwe Aukes, die een der groote Oost-Indiëvaarders, de ‘Vogel Struys’ van Amsterdam, commandeerdeGa naar voetnoot1) en, hoewel midden tusschen den vijand geraakt, zijn bemanning, reeds bereid het schip over te geven, tot nieuwen durf bezielde, door te dreigen de lont in het kruit te steken, waarop de aanvallers, die hem reeds geënterd hadden, werden afgeslagen. Ayscue is geweken. Het is De Ruyter niet gelukt hem bij diens terugtocht noordwaarts den wind te ontnemen, maar het eerste treffen met de ‘Parlementsschepen’ is in zijn voordeel verloopen, wat beteekent, dat de Hollanders momenteel meester van het Kanaal zijn en dat zij met de koopvaarders, die tijdens het gevecht verstrooid geraakten, beangst voor hun kostbare lading en nu, door het tijdens den nacht laten branden van ‘vuren’, van lantarens op het achterschip en in den mast, weer bij de vloot geroepen worden, kunnen doorvaren. | |
[pagina 68]
| |
De tijding van de overwinning bij ‘Pleymuiden’, zooals men hier zei, verwekt in ons land groote geestdrift. Men maakt er veel ophef van en vergroot de resultaten, begrijpelijk, daar men het bericht van een zegepraal, na Tromp's ontmoedigende mislukking om met Blake in gevecht te komen, hier zeer noodig heeft. Doch nu gaan er, na den afgeslagen aanval van Ayscue, in Engeland stemmen op: dat men er niet enkel op bedacht moet wezen om buit te behalen, maar ook om de Hollanders te verslaan. Tot nog toe waren de beide vloten niet aan elkaar gekomen, maar het eerste slaags geraken, dat een echec is geworden, verraadt, dat men den vijand niet mag onderschatten. Na gehouden krijgsraad heeft De Ruyter besloten om, nu het Kanaal nog vrij is, de koopvaarders met een kleine dekking te laten doorvaren en de Engelschen in Plymouth, waarheen zij de wijk hebben genomen, aan te grijpen, en het plan, dat aan Tromp bij Duins mislukt is, weer op te vatten. Tegenwind en een opstekende storm, die drie dagen aanhoudt, dwingen hem koers te wijzigen. Het bericht van het naderen van Blake's vloot vergroot het gevaar van tusschen twee vuren te worden genomen, nu Ayscue niet in het uitvaren belemmerd kan worden, en daar De With reeds met een vloot uit de Wielingen is geloopen om de zijne te versterken, besluit hij een gevecht met den Engelschman te ontwijken en De With naar het noorden tegemoet te varen. Daarbij passeert hij Blake op slechts drie mijlen afstand zonder door dezen ontdekt te worden. De thans vereenigde Hollandsche vloot is 60 schepen sterk. | |
[pagina 69]
| |
Ayscue jaagt intusschen in het Kanaal weer op de Hollandsche koopvaarders en neemt er verscheidene van, die, uit de Middellandsche Zee komend, op weg zijn naar Holland. Het is een voordeelig werk, ook de admiraal deelt in den buit, hij kan er later een groot landgoed in Surrey van koopen. Hoewel niet bekend is, dat hij officieel van zijn commando ontheven werd, verdwijnt hij korten tijd na zijn ongelukkig gevecht bij Plymouth, waarschijnlijk toch gedesavoueerd, uit de marine van de Engelsche Republiek, om na de Restauratie, onder de Stuarts, eerst weer in zeedienst te gaan. De onfortuinlijke admiraal is ook dan weer onfortuinlijk, gelijk wij later zullen zien.
Eenmaal vereenigd met De With, zijn chef, is De Ruyter's zelfstandig optreden in den 1sten Engelschen oorlog feitelijk geëindigd. De bevelen van den ander opvolgend, geeft hij zelf geen leiding meer aan den loop der gebeurtenissen en kunnen hem de verschillende désastres, die onze vloten bij den verderen voortgang van dezen oorlog gaan treffen, niet geweten worden. Van zijn verhouding tot De With - geen gemakkelijk man om mee samen te werken, twistziek, eerzuchtig en naijverig van aard, hoewel een ‘vaillant soldaat’ - is opmerkelijk, dat zijn adviezen in den krijgsraad meestal tegengesteld zijn aan die van zijn chef. Wanneer deze roekeloos wil wagen, maant hij tot voorzichtigheid en ontraadt den strijd, als dit de vloot ‘in merkelijk gevaar’ gaat brengen. Maar De With luistert niet naar zijn onderbevelhebber. | |
[pagina 70]
| |
Hij heeft den Heeren in den Haag hoogmoedig verzekerd ‘de vloot wel lustig aan den vijand te zullen voeren, de duivel mocht haar er weer af voeren’ en hij laat zich tegen De Ruyter's raad in verleiden, bij Kentish Knock, beoosten de Theems, de overmacht van Blake tot het gevecht uit te dagen, om te moeten ervaren, dat hij zoo maar niet met ‘Admiraal Blaeck’ klaar is, en den Engelschen gelegenheid te geven sarcastisch op zijn bluf te riposteeren, ‘dat hij den duivel de moeite bespaarde door zelf de vloot er weer af te brengen’. In dezen slag, van 8 October 1652, in onze historieboeken onjuist ook de slag bij Duins genoemd, moest De With erkennen, ‘dat men beweerde, dat de Hollanders veel sneller konden zeilen, wenden en schieten dan de Engelschen, maar dat hij, De With, het anders had bevonden’. De Engelschen behaalden onbetwistbaar de zege. Het rapport van hun admiraal constateert kortweg: ‘Onze mannen vochten goed’. De With kon dat helaas van de zijnen niet zeggen, de Hollanders waren geweken ‘als een koppel schapen voor de wolven’, maar hij mocht terecht er zich over beklagen, dat hij door zijn kapiteins lafhartig in den steek was gelatenGa naar voetnoot1). De onwil, hem reeds vóór het | |
[pagina 71]
| |
uitvaren van de vloot betoond door het zeevolk, dat, er niet van gediend, onder een man, gehaat om zijn hardvochtig gedrag, zijn ‘hard regiment’, in zee te gaan, hem te Vlissingen zelfs met messen dreigde, ‘zoodat hij de straten niet had kunnen houden’, was tijdens het gevecht ten top gevoerd door uit de vloot weg te loopen of zich niet aan zijn bevelen te storen. De woedende en teleurgestelde De With eischt na de terugkomst in Goeree een strafproces tegen de nalatige ‘fielten en schelmen’ en spitst in zijn verbittering, ook om het vroeger verduurde affront, de zaak zoo toe, dat deze het aspect krijgt van een geval van naijver van de Zeeuwen tegen de Hollanders, waarbij de eersten voor opsnijders en victoriekraaiers worden uitgemaakt. Zoo hoog loopt de ruzie, dat de Zeeuwsche bevelhebbers De Ruyter, Evertsen en nog twee anderen, in hun eer aangetast, hun beklag indienen tegen De With's beschuldigingen. De Ruyter, die in den slag de voorhoede heeft gecommandeerd en zelf met zijn schip de ‘Princes Louisa Hendrika’ zoo reddeloos is geschoten, ‘dat hij sedert niet meer had kunnen wenden’, wordt van alle blaam vrijgesproken; feitelijk in het ongelijk gesteld, trekt de zwaar zenuwziek geworden De With zich voorloopig uit den dienst terug. Deze onverkwikkelijke nasleep van de nederlaag werkt er ongetwijfeld toe mee, dat De Ruyter ‘er nu schoon genoeg van heeft’, hoewel aan zijn beleid door de Staten niet is getwijfeld en de Staten van Zeeland hem zelfs voor zijn verdiensten bij Plymouth en op de Noordzee een gouden keten met gedenkpenning van een waarde van 600 gulden vereeren. | |
[pagina 72]
| |
Hij meent, dat nu de tocht, waarvoor hij zich had laten engageeren, ten einde is, hij zijn ‘schuldigheid’ heeft gedaan. Intusschen is Tromp, dien men niet in zee had laten gaan, in opdracht van de Staten doende geweest zijn bij Shetland ontredderde en naar Texel opgezeilde vloot te reorganiseeren en deze wordt nu aangewezen tot het convooieeren van de uitvarende koopvaarders. Twee maanden na den noodlottigen zeestrijd van De With hebben wij weer een vloot van 70 schepen gereed, tot niet geringe verbazing van de Engelschen, die ons vernietigend geslagen dachten en bovendien niet meer rekenden op een ‘wintertocht’, daar het ruwe weer dan het Kanaal onbevaarbaar heette te maken. Zoo laten zij zich in zekeren zin door Tromp, die thans weer opperbevelhebber is geworden, verrassen. Blake's vloot, met moeilijkheden betreffende de geldmiddelen kampend, is niet gereed. De Staatsche vloot zeilt reeds tusschen Dover en Calais als de Engelschman, een aanval op zijn basis duchtend, uit de Duins loopt en naar het Westen poogt te ontzeilen, naar Portsmouth. Den 10den December, ter hoogte van Dungeness, geraken de snelste zeilers van beide vloten aan elkaar en Blake, tevergeefs trachtend door de Hollanders, die hem den pas afsnijden, heen te breken, wordt gedwongen, in wanorde en met verlies van 5 schepen, zelf met de hoofdmacht noordwaarts, naar de Duins, te wenden. Als Tromp hem daar gaat zoeken, is hij al weer verder gegaan en heeft zich in de Theems geborgen, waar de Hollanders, wegens het ontbreken | |
[pagina 73]
| |
van kundige loodsen, bij de ondiepten aldaar hem niet meer durven te volgen. Blake zelf erkent zijn nederlaag, door aan den Staatsraad te schrijven, ‘dat hij harten verwacht, voorbereid zoowel kwaads als goeds uit Gods hand te ontvangen’. Nogmaals hebben de onzen het Kanaal schoongeveegd, al is het verhaal, dat Tromp triomfantelijk een bezem in zijn mast bond, een Engelsch verzinsel. De Hollanders varen thans vrijelijk ter Westvaart, het Kanaal wemelt van de Hollandsche schepen. Helaas zal het de laatste keer wezen. De zeeslag bij Portland gaat aan onze hoop, dat wij het Kanaal blijvend kunnen beheerschen, voorgoed den bodem inslaan. |
|