De Ruyter
(1941)–Constant van Wessem– Auteursrecht onbekend
[pagina 16]
| |
De zeeslag ten tijde van De Ruyter
| |
[pagina 17]
| |
van de Engelsche Admiraliteit te Londen, een curieuze aquarel-teekening van een van De Ruyter's zeeslagen, die op SchooneveldGa naar voetnoot1). Deze, blijkbaar instructief bedoelde, afbeelding heeft den opzet, het resultaat van De Ruyter's overwicht bij dezen strijd te verklaren door zijn voorbeeldig ‘in linie blijven’ en het nauwkeurig post- en afstand houden van zijn schepen: de aaneengesloten opstelling van zijn vloot vormt een onberispelijk rechte lijn tegenover de vrij ordelooze van de tegenpartij. Met pijltjes zijn de door De Ruyter uitgevoerde bewegingen aangegeven. Dit is het dus geweest wat de tegenstander vooral kenmerkend vond: de volmaakte orde van zijn vloot, de mathematische zekerheid bij het uitvoeren van zijn manoeuvres. Op genoemde afbeelding is een en ander, ter wille van de duidelijkheid, wat overdreven en heeft, zoo op het oog, meer van een parade dan van een gevecht: want het ging niet zoozeer om het feilloos rechte van de linie alswel om het goed gerangeerd op hun plaats en afstand liggen van schepen en eskaders in de linie, gelijk zijn instructie luidde: ‘malkander ruimte te geven zonder nochtans te groote separatie te maken, opdat de vijand niet tusschen beide inbreeke’. Ook aarzelde De Ruyter niet, voor het doen slagen van een manoeuvre, deze linie tijdelijk op te lossen. De formatie, waartoe De Ruyter kwam, was een formatie uit de praktijk gegroeid en uit de ervaringen van de gevechtstactiek ter zee gewonnen. | |
[pagina 18]
| |
Wel was Tromp bij ons de eerste geweest, die, in het defensief gedrongen, het nut van het gesloten houden van de formatie inzag, maar dit gold meer voor de groepen van schepen dan voor ieder schip afzonderlijk. Van een doorgevoerde gevechtsorde in eskaderverband hooren wij ook onder Tromp in den 1sten Engelschen oorlog nog niet. Na eenig manoeuvreeren om de loefpositie werd de slag een mêlée; de schepen streden min of meer op zichzelf, wel gaf men bepaalde instructies en wees men den tegenstander aan, meestal het tegenover liggend vaartuig, men koos ‘zijn man’, ook werd den kapiteins op het hart gedrukt zich zoo dicht mogelijk bij hun vlagofficieren te houden, doch veel liet men toch over aan het persoonlijk initiatief en aan den persoonlijken moed. Het aspect van den zeeslag was toen meer dat van duels tusschen twee schepen of groepen van schepen dan van een georganiseerden en geregelden strijd van vloot tegen vloot. De ongeschiktheid van het materiaal, aangezien onze vloot een samenstelling was van de enkele in dienst gehouden eigenlijke oorlogsschepen, aangevuld met een groot aantal voor den oorlog verbouwde koopvaarders, doch zonder eenheid in grootte, bewapening en bezeildheid, alsmede de te geringe discipline bij officieren en minderen lieten ook niet toe om groot opgezette manoeuvres met de schepen te kunnen wagen. Maar de te groote openingen tusschen de groepen brachten tijdens het gevecht het niet denkbeeldig gebleken gevaar met zich mee, dat de vijand in de vloot brak en op bepaalde punten met een overmacht optrad. | |
[pagina 19]
| |
De Ruyter had, als onderbevelhebber onder Tromp in den 1sten Engelschen oorlog, gelegenheid gehad te ervaren wat de oorzaken waren geweest van menigen ongunstigen afloop van den strijd. Onze uitrusting, onze bewapening ook was niet aangepast aan een tijd, waarin de artillerie meer dan voorheen op den voorgrond begon te treden. Bij den geschutstrijd waren de Engelschen verre de meerderen gebleken, tegen hun ‘metalen’, bronzen geschut, van grootere kracht en draagwijdte, waren onze kleinere ijzeren gotelingen niet opgewassen en onze vroegere tactiek, om door het afschieten van zijn masten den tegenstander in zijn zeilbewegingen machteloos te maken en hem daarna zoo snel mogelijk te enteren - daartoe was het zeevolk behalve met musketten, sabels en pistolen ook met korte en lange pieken uitgerust - of met de branders aan te steken, faalde zoodra de 42-ponder verre superieur bleek aan den enterhaak, en het vijandelijk geschut onze te licht tegen zwaar kanonvuur gebouwde schepen in den grond boorde voordat wij den vijand langszij konden komen. Het moreele effect van hun geschutsoverwicht uitbuitend hadden de Engelschen ons daarmede vaak in wanorde aan het wijken gebracht. De klacht der Hollandsche aanvoerders in den 1sten Engelschen oorlog luidde dan ook, dat ‘in den eerste de schepen ook het kanon van onze vloote te licht zijn na des vijands schepen, derhalve van nooden hebben veel zwaarder schepen alsmede kanon en meerder volk’. Het was duidelijk: wilde men met meer profijt in het gevecht kunnen optreden, dan had men de | |
[pagina 20]
| |
vloot tot een gevechtsapparaat te maken, in de eerste plaats aan vaartuig en geschut gelijkwaardig, zoo niet beter, aan die van den tegenstander, met op de schepen een voorbeeldige discipline onder meerderen zoowel als onder minderen, maar ook even sterk in den afweer als in den aanval, d.w.z. haar bij het gevecht in een formatie te plaatsen, waardoor zij den vijand kon bevechten zonder zelf zich aan de gevaren van het doorbroken worden bloot te stellen. Zoo kwam De Ruyter er toe, toen hij zelf de leiding kreeg, de gevechtslinie niet meer te formeeren uit groepen van schepen, maar hij plaatste zijn schepen in de enkele linie, in kiellinie varend schip achter schip, met de vereischte tusschenruimten, om elkaar niet te hinderen bij het wenden en bij het schieten, maar aaneen gesloten, ter verhindering van vijandelijke doorbraakpogingen. Deze aaneen gesloten linie van schip achter schip gaf, daar de toenmalige schepen hun geschut enkel aan de breede zijde hadden, ieder schip tevens zijn effectiefste gevechtskansen. De aanbouw van nieuwe doelmatige oorlogsschepen was bij ons toen zoover gevorderd, dat wij het buiten de hulp van gewapende koopvaarders konden stellen. De Ruyter kon thans ‘het in stand houden van de linie’, waaraan hij bij zijn instructies voor de ‘ordre van batalje’ zijn voortdurende zorgen wijdde, toevertrouwen aan louter linieschepen van éénzelfde type en van een gelijke sterkte in bewapening. In tegenstelling met de vroegere groepenformatie, waarbij 4, 5 groepen een eskader, 4, 5 tot 7 eskaders een vloot uitmaakten, verdeelde De Ruyter zijn vloot | |
[pagina 21]
| |
nu gewoonlijk in 3 eskaders, ieder eskader weer onderverdeeld in 3 smaldeelen, die, bij den wind zeilend, achter elkaar voeren. De eskaders heetten: voortocht (voorhoede), middeltocht (centrum), onder commando van De Ruyter zelf, en achterhoede. Ging men van de zeilformatie in de gevechtsformatie over dan diende als spil voor het in linie scharen het eskader, dat het dichtst bij den vijand kwam te liggen en waarop de anderen zich richtten. Slechts een enkele maal maakte De Ruyter zijn eskaderopstelling anders, b.v. bij Solebay, toen hij een voor anker liggenden vijand ging overvallen, met de brandersGa naar voetnoot1) voorop. Het in stand houden van de linie vereischte oplettendheid voor iedere gaping, die kon ontstaan door het bij het vechten in het ongereede raken der schepen, die dan ijlings uit de linie moesten worden gesleept om de anderen niet in hun bewegingen te belemmeren en, zeil meerderend, terstond het gat weer te doen sluiten. Daartoe voeren bij ieder eskader, bij de gevechtsformatie in de tweede linie, van den vijand af, een aantal kleinere, snel bezeilde vaartuigen mee, fregatten en galjooten, die behalve voor den verkenningsdienst gebruikt werden om de vijandelijke branders, wanneer deze te dicht aan de | |
[pagina 22]
| |
groote schepen kwamen, te enteren en weg te sleepen. (Het vroegere groote effect van den brander ging door de afweermaatregelen langzamerhand verloren, zoodat hij zijn doel miste). Daar ook de vijand meestal in kiellinie voer, bood de zeeslag dan het trotsche schouwspel, dat de beide linies, parallel aan elkaar blijvend, doch ieder in tegenovergestelde richting, langzaam elkaar al kanonneerend voorbij voeren, in een z.g. ‘passeergevecht’. Waren de beide achterhoeden langs elkaar heen geweest, dan wendden de vloten en passeerden elkaar opnieuw. Door de afhankelijkheid der zeilschepen van den wind was de windrichting voor het gevecht van het grootste belang. Ieder der beide partijen trachtte zooveel mogelijk den strijd te beginnen, wanneer zij het voordeel van den wind had. Gelukte het de loef te hebben, d.w.z. boven den wind te komen, dan had men niet alleen grootere bewegingsvrijheid en kon het beginnen en het afbreken van het gevecht zelf in handen houden, maar ook sneller manoeuvreeren. De ligging aan lij werd nadeelig geacht, tegenwind of te flauwe wind konden een manoeuvre geheel doen mislukken, ook het draaien van den wind werd, voor wien aanvankelijk de loef had, een tegenvaller, waarmee hij rekening had te houden. Het was voor dengene, die aan lij kwam te liggen, zaak te pogen zelf de loef op den ander te winnen. Men kon dan probeeren den ander voorbij te loopen, maar ook paste men een manoeuvre toe, die bovendien het voordeel had den vijand dichter te naderen dan enkel bij een kanonneeren op afstand mogelijk was. Daartoe diende de manoeuvre, die leidde tot | |
[pagina 23]
| |
de ‘traversée’, het ‘door de linie breken’ en ‘door elkaar heen slaan’. Men kon dan niet volstaan met enkel te wenden en op den vijand aan te varen, die van zijn kant de nadering weer kon ontwijken, maar zulk een door de linie breken moest vrij onverwacht en snel gebeuren en op oogenblikken, die het effectiefst waren. Dit oogenblik te kiezen hing af van het inzicht en de juiste beoordeeling van den opperbevelhebber en behoorde tot de tactiek van zijn leiding. De Ruyter heeft eens lachend het verzoek van de hand gewezen om zijn wijze van vechten en manoeuvreeren op te schrijven, zeggend, ‘dat het wel mooi zou wezen, wanneer men de kunst van oorlog en batalje van papieren kon leeren’. Hoe zorgvuldig ook voorbereid en afgewogen, niet zijn tactiek op zichzelf - die trouwens niet zijn eigen vinding was en ook bij zijn tegenstanders bestond, - maar de wijze, waarop hij deze toepaste, het moment, dat hij voor zijn bepaalde manoeuvres koos, gaf hem het overwicht, waardoor hij de zege behaalde. De doorbraak-manoeuvre kon eskadersgewijs geschieden, met de smaldeelen, maar ook met de geheele vloot. Eskadersgewijs noemde men het gevecht, dat ontstond ‘door elkaar heen slaan’. Het met de geheele vloot, ‘met alle slagorden op den vijand inbreken’, behoorde meestal tot de laatste phase van den slag, als den vijand, reeds in wanorde geraakt, de genadeslag moest worden gegeven. Bij de eerstgenoemde manoeuvre, vooral beoogend den vijand op een bepaald moment in verwarring te brengen, had men, als het gelukte door een gaping | |
[pagina 24]
| |
in diens linie te breken, niet alleen het voordeel, wanneer men zelf aan lij, beneden den wind, lag, de windzijde te winnen, maar ook van op een bepaald punt met een tijdelijke overmacht op te kunnen treden, daar men daarbij, door wederom met het gedeelte, dat doorgebroken was, te wenden, met den vijand mee, maar nu aan de loefzijde, het afgesneden gedeelte van diens vloot kon ‘doubleeren’, tusschen twee vuren nemen, n.l. met de te loevert en aan lij liggende schepen. Deze tactische manoeuvre, die den vijand veel kwetsbaarder maakte en, gedwongen uit de linie te loopen, om aanvaren en geënterd worden te ontwijken, diens eigen orde verstoorde, hem in het vechten hinderend, doordat hij nu twee-, drie-dubbel kwam te liggen, voerde De Ruyter meestal uit tegen het centrum van de vijandelijke vloot, vooral wanneer zijn eigen linie, door een geringer aantal schepen, korter was en er gevaar bestond, zooals bij Kijkduin, van door den vijand ‘gedoubleerd’ te worden. Zelf den middeltocht, het centrum commandeerend en de manoeuvre leidend, richtte hij zich bij Schooneveld tegen het Fransche eskader van d'Estrées, dat tevens de zwakste plek in de vijandelijke vloot was. d'Estrées meldde zelf aan zijn koning ‘que les Hollandais n'avaient jamais combattu avec tant d'hardiesse et de ruse qu'en cette occasion’. Terecht zegt Warnsinck in zijn ‘Zeeslag op Schooneveld’: ‘Niet dus onze persoonlijke moed, ons taai volhouden, ons vechten tot het uiterste viel den Franschen op, neen, De Ruyter's volmaakt en scherp manoeuvreeren, zijn bekwame leiding, de onver- | |
[pagina 25]
| |
wachte bewegingen van zijn smaldeelen, voelden zij als de oorzaken van de mislukking hunner plannen’. Echter, om zijn manoeuvre te doen slagen zooals hij dat wilde en tevens de vloot volmaakt in slagorde te laten blijven, opdat de vijand niet op zijn beurt kon probeeren door te breken, behoorde ieder van zijn onderbevelhebbers behalve stipt te gehoorzamen, ook geheel geïnstrueerd te wezen over zijn plannen, zoodat de seinen volkomen begrepen en opgevolgd konden worden. Het moment zelf kon De Ruyter natuurlijk van te voren niet bepalen, maar daartoe dienden de seinen, door het laten waaien van vlaggen, begeleid van één of meer attentie-schoten en waarop ieder nauwlettend acht had te geven, de vlagofficieren op die van den opperbevelhebber, de kapiteins op die van hun vlagofficier, tevens hun eskadercommandant. In den krijgsraad, vóór het gevecht, werd door De Ruyter bij hem aan boord alles uitvoerig besproken met zijn bevelhebbers en hun ondercommandanten, ieder kreeg het ‘seinboek’ uitgereikt, de schriftelijke orders, waarnaar hij zich in het gevecht had te gedragen. Vervolgens vermaande hij zijn kapiteins ‘elkander bij te staan en als eerlijke en moedige soldaten voor het vaderland te vechten en aldus eer en roem te behalen, hetgeen zij met opgestoken vingers zwoeren. Daarop keerde iedere kapitein naar zijn schip terug, de admiraal deed hen uitgeleide tot de valreep’, lezen wij in het dagboek van Hans Svendsen, een Deensch matroos, die op zijn vloot diende. Gebeurde het, dat omstandigheden hem dwongen nochtans van tactiek te veranderen, dan zond hij een | |
[pagina 26]
| |
adviesjacht met de noodige orders aan de eskadercommandanten af. Moest hij, terwille van een manoeuvre, tijdelijk een van zijn eskaders aan een overmacht blootgesteld laten, dan verzuimde hij niet, gedachtig aan dat, waartoe hij zelf vermaand had: ‘dat het beste was maat te zeggen’, zoo spoedig mogelijk weer te hulp te komen, nimmer verloor hij het onderlinge verband uit het oog of liet den ander aan zijn lot over, zelfs een voordeel niet ten volle uitbuitend, wanneer dit een ‘vriend’ in gevaar bracht. Men wist het en men vocht in vertrouwen op zijn komst, wetend, dat ‘Bestevaer’ zou komen om te helpen. Het moreele effect van dit vertrouwen in den aanvoerder laat zich denken: men gaf den strijd niet op, hoe spannend deze ook kon gaan worden. De gehoorzaamheid, die De Ruyter verkregen had door het vertrouwen, den verhoogden militairen geest op de vloot, de geoefendheid van officieren en minderen, heeft hem in staat gesteld, vooral in den 3den Engelschen oorlog, het hoogtepunt van zijn tactiek, om, daarin door allen gevolgd, de meest onverwachte manoeuvre te wagen zonder dat dit zijn vloot in wanorde bracht. De Duitsche kapitein ter zee Gudewill zegt terecht: ‘Het beeld, dat een in een mêlée met een overmachtigen tegenstander gewikkelde vloot zich zonder verlies van een enkel schip in voorbeeldige orde daaruit losmaakt en nog urenlang het gevecht in dezelfde orde voortzet, dat toont ons alleen De Ruyter’.
Wanneer zoo aanstonds aandacht wordt gewijd | |
[pagina 27]
| |
aan de zeeslagen, waarin De Ruyter de leiding had, diene men het hier meegedeelde tot goed begrip van de vlootbewegingen in het oog te houden om de door De Ruyter tijdens het gevecht uitgevoerde manoeuvres te verstaan. Daarnaast toonen zijn optreden in den slag, zijn bedachtzame voorbereidingen, doch zijn doortastendheid, wanneer hij eenmaal tot den aanval besloten was, ons De Ruyter's karakter van een kant, die bij het teekenen van zijn figuur - en niet enkel als ‘militair’! - niet voorbijgegaan mag worden, waarom ook aan het weergeven van het verloop dier zeeslagen een ruime plaats is ingeruimd. |
|