op zijn hartstochtelijke manier verdiepte. Later heeft hij francophile neigingen naar voren gebracht tijdens zijn redactie van de Muziekbode, waarin hij trouw de Telegraaf citeerde en de kennis der Fransche muziek versterkte. Zijn natuur verloor de lust tot strijden nooit geheel en leefde zich hier nog uit in dikwijls obstinate meeningen dwars tegen de gangbare in.
Dit obstinate en voortvarende specialiseerde ook zijn verschijning in het openbare leven en hij zal er voor ons slechts te markanter om blijven. Hij was de laatste der eenlingen, die op eigen houtje naar het Beloofde Land probeerden te roeien.
In de mémoires, die Orelio in 1916 bij Scheltens en Giltay publiceerde - een afscheid, waarmee hij feitelijk te kennen gaf dat hij zich als ‘in ruste’ beschouwt, vinden wij de volgende notitie: Want dit staat bij mij als een paal boven water: de Nederlandsche Opera zal niet anders kunnen bestaan dan als Volksopera.
Dit moest Orelio zoo schrijven: het is zijn ervaring. Hij heeft de volksopera helpen maken. Bij zijn naam behoort nu eenmaal dat tijdperk, beginnend met 1886, waarin de Nederlandsche Opera in de Parkschouwburg, onder de Groot en C. van der Linden echt populair is geweest, en een bevredigende attractie voor de menigte. Het gehalte was wel niet steeds voornaam; men werkte veel met grove en sterke effecten, maar het boeide, er werd werk gegeven, dat het geheele theaterpubliek, van het schellinkje tot de stalles, bezig hield - en de opera's, die de groote successen hielpen behalen en die nu tot de oude stukken behooren, waarmede een nieuwe onderneming als die van den Heer Koopman haar cassa verstrekt, waren toen nieuw en een heel evenement.