De muzikale reis
(1920)–Constant van Wessem– Auteursrecht onbekend
[pagina 68]
| |
Fransche invloedenMen heeft gezegd, dat Hollanders de geliefde Fransche allures toch altijd met een zekere linksheid overnemen. Dat geldt in de Nederlandsche muziek ook voor wat navolging betreft. De eerste praktijk van een nieuwe geestesrichting moet wel noodzakelijk tot onvoldoende gelukte pogingen blijven bij musici, die nog alleen maar de goede wil bezitten. Onze jongere componist vertoont vaak neigingen tot de Fransche phantasie in de muziek, en het is alleen maar jammer, dat de Fransche geest, die ons voorloopig (dit is een noodzakelijke reactie) tot zich zal trekken, niet met de allures aangeleerd kan worden, en er een heele evolutie - bij ons zelfs: revolutie - voor noodig is om, buiten een noodlottige afhankelijkheid van eenige specifiek Fransche klanken-combinaties en hare opbouw uit anders gegrondveste toonsystemen en toonladders dan die wij gewoon zijn (Debussy: c, d, e, fis, gis, aïs, bis of c) een vrije moderne muziek te kunnen gaan schrijven. Er zijn er in Holland verscheidenen, die de attractie der Debussyaansche ‘akkoorden’(?) er toe heeft gebracht ze op het gehoor aan te wenden. Het is daarbij merkwaardig, dat ze door ze opnieuw in een stelselmatigheid onder te brengen, voor none-accoord zonder terts genomen worden, terwijl juist het eigenaardige timbre van het akkoord bij Debussy behaald wordt door tegen-tonen zonder gelijke bas. | |
[pagina 69]
| |
Muzikale eeredienst voor TagoreGeïsoleerd beschouwd bestaat er geen ‘Tagore-verschijnsel’. Het ligt te waarachtig in den tijd zelf om het te binden aan eenïg begrip van ‘mode’, en het is maar ten deele waar, dat. Tagore zoo'n groote aandacht niet tot zich zou hebben getrokken, als hij niet aanspraak op wereld-erkenning had gekregen door het winnen van den Nobel-prijs. Alle tijdstroomingen vinden hun afgod. In de periode der occulte inwerkingen was het Maeterlinck, dien de latere critiek, een weinig ten onrechte overigens, ‘de Shakespeare voor de snobs’ heeft genoemd (hij schreef toch ook dat zuivere drama ‘Monna Vanna’?) Thans komt Tagore, om in hem den Oosterschen geest te kunnen huldigen, waarheen onze Westersche intenties in hun drang naar een verzuivering en verfijning ook van de levens-nuance, alsof zij er een renovatie van verwachten, zich bestendiger gaat richten. Ons modern heimwee naar het Oosten. Een der middelen, waarmede men deze gebieden zocht te ontsluiten, was b.v. de theosofie. Toch hebben de middeleeuwen in hun plain-chant al een ‘silence de la musique’ gekend. Het Oostersch-geatmospheerde heeft een kring van muziek rondom zich, waar wij haar meer mythisch (alsof een legendarische prins een wonderlijke kosmische harp bespeelde) dan rëe_e aanvoelen. Alle mystiek wil de fantasie van het ‘zoet geluid’, dat de winden over de velden en de bergen stooten, en de korte zingende uitingen van Oostersche wijsheid en poëzie houden zich zoo nauw aan een wezen der muziek, dat wij haar als het ware hooren meezingen onder het rhythme van het gesprokene. De magi- | |
[pagina 70]
| |
sche Chineesche formules werden gezongen, en in alle Oostersche taal is dat wonderlijke, dat zich zingen laat. Daar vinden wij, Westerlingen, Tagore. Hij representeert een Oostersche poëzie en wijsheid. Hier is een dichter en een plilosoof. Zoo staan onze ontvankelijke intenties, die reeds de Chineesche verzen o.a. in Fransche vertalingen genoten en ons op het ‘recitatief’ lieten terug-inspireeren in de muziek (zooals bij Debussy en Gabriel Fabre) voor een nieuwe uitleving van hun drang naar een meer kosmische aanvoeling en beleving van het heelal en de aarde en wat daarop beweegt, leeft en zingt. Tagore roept tot een onbekenden God: Maak mijn leven recht als een rieten fluit en vul het met muziek. Is er doordringender aanvoeling om geïnspireerd te worden? Meer dergelijke uitingen bevat het zoo harmonieuze werk van Tagore. Een geheele muziek-wereld, die dood liep in het formulisme kan thans eindeijlk het aangezicht ergens anders heen wenden. Zoo schept men de Tagore-muziek, die in Nederland reeds zooveel componisten vond.
Ik noem deze Tagore-muziek in verband met de liederen voor orkest, die Jan van Gilse op zulke teksten schreef. Ik noem ze hierna ook nog in verband met afzonderlijke composities van Zweers, Bertha Koopman, Daniël Ruyneman, Mevr. Beyerman-Walraven en anderen. De Tagore-liederen van Jan van Gilse, een drietal uit de Gijanteli (wijzangen), op Duitschen tekst, werden reeds eenige malen uitgevoerd, laatst nog met Gertrud Förstel in de zang-partij. Van Gilse's muziek heeft als al deze | |
[pagina 71]
| |
Nederlandsche pogingen (met buitenlandsche ben ik nog niet bekend) een eigenaardig mankeeren der scheppende fantasie zoodra zij het reëele toonsysteem van ons Westerlingen, in een klankkleur of een stemming zocht op te heffen tot een vrijere harmonie en een subtieler klankenbeeld. Het zijn slechts die wankele, vaag geïnspireerde ‘stemmingen’, doch nooit het eenvoudig ontroerende van een diep-ontsprongen simpele uitzegging. Nooit iets als de eenvoud van het vuur, zooals dat zich in het vlammen-golvende van een Indische kris liet vasthouden. Weten al deze componisten wel, dat zij met een magie probeeren te spelen, die al sinds eeuwen het evenwicht van het Oostersche ziele-leven beheerscht en die zich in Tagore nog weer eens op een andere wijze uit, doch zijn contact nooit kan verlaten? Men zou meer geaarzeld hebben voor een dilettantische verklanking van eigen fantasterijen.Ga naar voetnoot1) Op het oogenblik speelt het nog niet waarlijk ontroerde Europa, nog niet eenvoudig kosmisch kunnende beleven, met wat het in zijn oogen de Oostersche vreemdheden noemt, en al erkent men de wijsheid der Chineezen, voor de rijke en bloeiende muziek-sfeer der Indische dichters staat men nog als buitenstander. Daar blijven alle eigen verklankings-pogingen nog stumperig bij. Zuiverder is de weg, die Debussy en de jong Fransche muzikale kunst gaat naar een uit evolutie geboren fijnere nuance en een meer voltooide gevoelssfeer. |
|