Het is al eerder opgemerkt, dat in Frankrijk vaak de beteekenis van Debussy niet van verder strekkenden aard wordt gezien dan als illustratie van den geest van een bepaald tijdperk. Voor Frankrijk is Debussy nog te vaak een figuur, voor ons, buitenlanders, wien hij in zijn wording uit louter Fransche krachten een volmaakt voltooide kunst laat zien, een openbaring. Maar dat neemt niet weg, dat men in Frankrijk beter de sfeer kent, waarin de anderen hun ‘art debussyste’ hebben uitgewerkt, een sfeer, die aan het barokke en vaak cerebraalvernuftige grenst. Erik Satie b.v., in zekeren zin een der eersten, die, nog vóór Debussy, zulk een sfeer schiep, waarin van de muziek een intellectueel noten-spel wordt gemaakt, of thans ook Ravel, die alle exotisme door elkaar haspelt in spichtige rythmen en zonderling gecombineerde harmonieën. Het schijnt, dat deze kant van de evolutie steeds meer geaccentueerd gaat worden, juist datgene wat Debussy als een meester ontging. Vooral buitenlanders worden er door gefascineerd en geven zich mateloos over aan de eigenaardige tweegevechten tusschen de klank en de zich daarmede manifesteerende impressie. Casella b.v., en nu ook Strawinsky en vooral de Engelschman Lord Berners (meer kennen wij hier niet). Strawinsky gaf een Ragtime, die door Evert Cornelis met fabelachtige virtuositeit werd voorgedragen op zijn concert, maar die feitelijk geheel tot de hyper-sensitieve ongedurigheden behoort, welke met de muziek alleen nog maar het begrip ‘klank’ gemeen heeft en die het in dit stuk zelfs niet verder brengt dan een parodie op het middendeel van Debussy's Cakewalk. De drie ‘funeral marches’ van Lord Berners, hoewel met een meer wezenlijken achtergrond van muziek, kunnen ons ook slechts alss verchijnsel van boven aangeduiden geest interesseeren. Laten