De muzikale reis
(1920)–Constant van Wessem– Auteursrecht onbekend
[pagina 40]
| |
omdat er in een noodlottigen tijd een vijandelijk kanon Parijs beschoot; maar mij dunkt, deze gebeurtenis stond zoozeer buiten de sfeer en het leven zelf van den gestorven meester, die de serene en langzaam doordringende kracht van de psyche kende, dat slechts de vaandel-patriotten een Beethoveniaansch onweereffect over dit afscheidsuur kunnen willen afroepen en Frankrijk's heldenmoed in de geweldige worstelng van een wereldoorlog versymboliseeren met den dood der groote mannen.
Debussy leefde en ontstond in dien tijd, dat uit het evolueerende wezen van het wordende nieuwe Frankrijk de relevatie der muziek in Europa zou opgaan. De tijd dwong haar af. In de 19e eeuw moest de muziek, zoolang zij nog als ‘kunst’ uit-gespecialiseerd bleef, een einde nemen. Onze Europeesche muziek zooals zij als kunst erkend en gecomponeerd werd in de aan onze onmiddellijke cultuur deel hebbende Europeesche landen - het. Aziatisch beinvloede Rusland bleef voor ons tot het midden van de 19e eeuw uitgeschakeld - moest noodzakelijk dood loopen in haar beperkthreid der erkende middelen, die als de wiskunde waren toegelicht en gesanctioneerd in harmonie- en theorie-boeken. Want dit juist was het grootste kwaad dat onze Europeesche cultuur het leven en de psyche dier kunst heeft aangedaan, zelfs reeds in den Griekschen tijd toen Pythagoras, te vergeefs, door de machtspreuk van het Kabbalistische getal de muziek uit de wereldharmonie scheen te willen verklaren. Griekenland scheen toen reeds zijn pastorale elementen, waarin het prachtige natuurleven, het leger der faunen, de dansen der winden op de Arcadische vlakten, de herfstbladerentuimel der bacchanten en het fluitspel der beken vergeten, zoo niet verloren te hebben. | |
[pagina 41]
| |
Frankrijk demonstreert echter de doordringende kracht van het wel is waar overleefde, maar toch steeds vol levenskiemen geblevene. Het is te merkwaardiger dit te bedenken, daar ons b.v. het Grieksche leven steeds is voorgehouden op onze gymnasia in zijn redenaars, Argonauten en Aeschylos' tragedies, en ten slotte het Griekenland der levenskracht na eeuwen door de cultuur van het Fransche leven op diens beurt uit een overleefde wereld der ‘antieken’ tot een eigen zuiver wezen wordt omgeschapen. Al verschijnen al de tragedie-figuren uit de Grieksche drama's in het kader van een moderneren tijd op de Fransche theaters der 17e en 18e eeuw b.v. bij Racine, toch weerspiegelden de uitingen van het Fransche leven, ook later, dat pastorale Griekenland, waarin een faun een Arcadischen morgen tot zomer fluit of de ivoor-blanke hetaeren de ambrozijnen nachten tot een lentelijke weelde opvieren; dat Griekenland ook, waarvan b.v. Pierre Louys in romans en verzen (Chansons de Bilitis) een eigenaardige nuance wel tot uiterste verfijning heeft doorgevoerd; het Griekenland der dansende figuren op vazen en schalen, en van Praxiteles, wiens slanke jongelings statuen den doorstroom van het eeuwig lenige leven versymboliseeren, wiens Hermes- en Apollo-beelden de Rokoko-parken van het galante 18e eeuwsche leven versierden. In het bonte kader van geheele reeksen teruggeroepen culturen, door de lettrés in de verrukkelijkste verzen bezongen, ligt het werk van Debussy, en heeft er toch, als alle illustreerend decoratief, alleen maar de nuance mee gemeen. Doch dit ‘nuance’ houdt in dat daartoe zoowel het uitgangspunt eener orientale melodie, van een zoeten Zuider-zang, van een lied der Andalusische zigeuners, als de oorsprong der wereld-bewegende krachten, ééns in deze psyche hebben | |
[pagina 42]
| |
moeten liggen, deze psyche, die zich aan een strenge gehoorzaamheid jegens zichzelf, tegen de dwang van het geldende in, onderwierp, die zich zoo instinctzuiver instelde als zij Debussy in een Revue Blanche-artikel liet schrijven: ‘N'écouter les conseils de personne sinon du vent qui passe, et nous raconte l'histoire du monde.’ In alle natuurlied, in alle volksmelodie leeft een stuk van de wereld voort, met de kiemen voor de opbouw van een nieuw heelal, en de duizend mogelijkheden van nieuw geopende perspectieven. Het wereldbeeld kan geprojecteerd worden door een zonnen-dampkring heen, en het is de geest, die zijn eigen toovercirkels trekt. De herwinning van een zuiveren stand der psyche jegens het wezen der muziek, door Debussy ondernomen, is een hemelhooge verheffing geweest buiten de sferen, die een tijdelijkheid om ons heen had gelegd, waarin de grootste mogelijkheid door den laatsten der 19e eeuwsche grootmeesters der muziek, Gustav Mahler - door zijn geboorte daarbij op een breede basis de kosmische elementen van het Jodendom met die der Slaven in zich vereenigend - is geschapen: een kort perspectief op een hemeltop, en een dythirambische verklanking, als in zijn 8ste symphonie, waarin aan het dwingende, vervoerende, het bewogen gevoel eener menigte door het dooreen-klinken of voortzetten der stemmen (doch vereenigd door eenzelfde drang naar ‘het licht dat in den geest ontstoken wordt’) een hartstochtelijk karakter van religieus verlangen wordt gegeven. Thans werden met het magische fluïdum van een nieuw levensgeloof bladzijden geschreven waarbij inderdaad, naar Daniël Chennevière zegt, ‘toute musique semble terne et insipide.’ Telkenmale vernieuwd en omgeschapen in de lange en karakteristieke ontwikkelingsgang der musikale kunst | |
[pagina 43]
| |
staat thans het groote werk van Debussy voor de Europeesche muziek met een zekerheid in de wereld waarbij ieder protest van een star conservatisme geen afmeting meer heeft. En inderdaad kon dit leven thans rustig uitluiden, ‘dans une brume doucement sonore’ en met allen weemoed der regenboogtinten omgeven die tegelijk de trouwste belofte op de toekomst zijn. Zijn taak, zijn aandeel aan de vernieuwing der aarde was vervuld, afgedwongen door die aarde zelf welke dezen mensch omsloten hield tot dat ‘restez unique sans tare,’ dat hem tot de zuiverheid van den meest markanten en voornaamsten vertegenwoordiger der Fransche muziekbeweging hielp worden. (Maart 1918) |
|