karakter aan van zulk een revolutie volgens de romantici. De atmosfeer zat ten slotte vol met die vervluchtigende opstandigheid, die slechts in de dichterlijke zielen der aanstichters de marteling van de tweespalt achterliet.
Berlioz leefde in zulk een tijd. Hij heeft de geschiedenis van Frankrijk als op een montagne russe, omhoog en omlaag zien gaan. De laatste eclatante instantie van het ondergaande tweede Keizerrijk heeft hij niet meer meegemaakt. Zijn leven verloopt rusteloos en in een verzet tegen het heden om het verleden. Naar zijn levenshouding is hij een echte Stendhal-persoonlijkheid, een tegenstuk voor diens Julien Sorel uit ‘Le Rouge et le Noir’.
In de biographieën is het niet genoeg uiteen gezet hoe de stormachtigheid van Berlioz zich in zijn werk volstrekt niet op de toekomst richt maar op het verleden. Achter hem lag dat werk, dat de Fransche Revolutie, de Groote, voor de muziek had nagelaten anders ten opzichte van den Staat te doen. De muziek was toen ingeschreven onder de diensten, die ter opluistering van de groote volks-gedenkdagen van de kunst werden gevergd. De muziek moest er republikeinsch zijn volgens de opvattingen, die de voormannen aan de antiek-Grieksche voorbeelden ontleenden: hymne, zegezang, enz.
Maar er lag vaor de muziek nog een andere revolutie vastgelegd, die geen toepassing vond. Berlioz was de man, die de muziek retrospectief ondervond ten opzichte van den tijd, waarvoor hij te laat geboren was. Hij trachtte de hemelstormende denkbeelden, die in de aanteekeningen van Grétry en Lesueur op papier bleven, in praktijk te brengen. Hij formuleerde de onuitgevoerde wetten nog eens op zijn eigen forsche manier:
‘La musique est émancipiée, libre; elle fait ce qu'elle veut - L'idée est au dessus