De muzikale reis
(1920)–Constant van Wessem– Auteursrecht onbekend
[pagina 20]
| |
I De InstrumentenWaar komen ze vandaan? Wij moeten tot ver in de Middeleeuwen terug. In een tijd, dat het muziek-instrument de meest fantastische en dikwijls door de absurditeit onhandelbare vormen aannam. Wanneer wij oude afbeeldingen van rondreizende musici bezien achten wij ze figuranten bij een kluchtspel. Gewapend met hun monochordenGa naar voetnoot1) als boomstammen, handorgels als draagbare kasten, soms gereden op wagens zooals in Dürer's Triomf van Maximiliaan, lijken zij de opluisteraars van festiviteiten en volksfeesten te parodieeren. De vroegste gedaanten van het klavier, waarvan een eerste onhandige poging zeker reeds in deze Middeleeuwen moet te vinden zijn, staan niet vast. Zij heetten toen Exaquir, Dulce melos en Symphonia. Eenige bijzonderheden vermeldt Hipkins ‘Geschiedenis van het klavier’. Het met vier snaren bespannen monochord, met vaste kam, Helicon genaamd, was ongetwijfeld de eerste aanleiding. | |
[pagina 21]
| |
In zijn primitiefsten vorm dankt het zijn ontstaan aan de harp (waarna de luit) en de claviatuur van het orgel. Het is een samensmelting van hun beider vermogens. Van het orgel staat de origine tot in den Romeinschen tijd vast, toen zij met behulp van een soort hydraulische pers, door middel van water en wind behandeld werden. Een onding, waarvan het onhandige mechaniek spoedig niet meer gehandhaafd bleef en in de Middeleeuwen belangrijk door het met de hand hanteeren van hefboomen, welke den wind op blaasbalgen overbracht, vergemakkelijkt werd. Aan de orgels was een toetsenmechaniek ingericht, dat bij oudere exemplaren, volgens Praetorius, nog met de vuist moest neergeslagen worden om er beweging in te brengen. Voor de huismuziek bespeelbaar waren reeds de portatieven, de regalen, de claviorgano's. Het klavier ontleent aan het orgel alleen het toetsenmechaniek. De toetsen werden gecombineerd aan de snaren van een harp. Ongetwijfeld behoort het klavier het meest bij de snareninstrumenten. Deze afkomst verraadt reeds de naam van het klavier in zijn primitieven vorm, het clavichord (chorda: snaren, claves: toetsen). Het clavichord had twee en twintig toetsen en zeven snaren. De toetsen raakten de snaren die overlangs zijn gespannen, op de plaatsen, zooals de vingers op verschillende hoogten de harpsnaren. Oscar Bie neemt aan dat het omstreeks 1450 in gebruik werd genomen. De expressie werd bereikt door een lichten doordruk van den toets, die door middel van een hefboom, waaraan een stift van messing was bevestigd, een heen en weer wrijvende tangent, de trillende snaar raakte (vibrato), terwijl de toon door dieper of zachter doordrukken in klank sterker te nuanceeren was. Het instrument liet natuurlijk geen vlug spel toe, maar het leverde een effect op, dat bij een andere bouw met verbeterd toetsenmechaniek noodzakelijk verloren moest | |
[pagina 22]
| |
gaan. Ik voor mij stel mij voor dat het tympanon dat met twee kleine bekleede hamertjes wordt bespeeld, een dergelijk resoneerend effect maken moet. Een verbetering van het clavichord is het clavecymbaal. Men verlangde de diepere accenten van het orgel terug in het klavier, dat dit eerste instrument langzamerhand uit de huismuziek verdrong. Dit kon het clavichord nooit geven, en men zocht nu een oplossing in een nieuwe bouw er van. Inplaats van de overlangs geraakte snaren, spande men ze in de breedte, (of schuins overlangs) zooals thans bij onze piano's het geval is, zoodat iedere toets op een heele snaar betrekking had, wat ook een sterkere klankontwikkeling toeliet. De toon werd nu vast, metaal-helder, maar zonder de resoneerende bekoring van het vroegere instrument. Ook was zij ongeschikt voor nuanceering. Daarom vervaardigde men registers als bij het orgel, waarmede men door verschuiving, met behulp van dempers, de toon luider of zachter kon maken. Ook bracht men een dubbele claviatuur aan. Al deze pogingen bleven in den beginne onhandig. Een klavier-fabriek in Antwerpen schiep einde 16e eeuw door verbeteringen meer handelbare instrumenten. Zij zijn reeds geheel binnenkamersch geworden, een bijdrage tot het decorum van het geheel. Men beschildert ze met landschappen en amourettes, soms met Bijbelsche histories of, naar het gebruik, zooals bij een Italiaansche cembalo uit een klooster, met kerkelijke voorstellingen. Bij het clavecimbaal zijn de grootere exemplaren in den vorm van onze vleugelpiano's n.l. naar achteren langwerpig, gebouwd. Zulk een exemplaar bespeelde Maria Theresia, met dubbele toetsenrij en Venetiaansche pedaal. Deze grootere afmetingen werden nog apart Kiel-flügel (in Engeland Harpsichord: voor zulk een instrument componeerde Händel zijn aria, waar Brahms zijn be- | |
[pagina 23]
| |
kende variaties op schreef) of clavecin betiteld. De kleinere afmetingen zijn ons bekend onder de namen: virginaal(in Engeland), spinet en clavecytherium. Eerst in 1711 kwam Christofori's ‘hamerklavier’, de eerste proefneming van onze moderne vleugelpiano's in gebruik, maar bleef nog lang na dien achtergesteld bij de geliefde Rokoko-instrumenten: clavecin en spinet. Eerst in 1819 componeert Beethoven zijn sonate op. 106 nadrukkelijk ‘für das Hammerklavier’. Van dit ‘hamerklavier’ heette een der monsterlijkste Empire-vormen van omstreeks 1800, naar boven tot een soort obelisk uitgebouwd en met drie pedalen, ‘giraffe’. Bij het begin der 19e eeuw dook nog een grillige kleine vorm op, welke men Orphica noemde, een draagbaar klavier, dat met draagbanden aan het lichaam werd meegenomen, zooals het instrument van den ‘liereman’. Dit klavier bleef in Engeland bij de dames eenigen tijd in de mode. Het virginaal, een in Engeland het meest ingeburgerd instrument, was het kleinste van afmeting. Men kon het op een tafel of ander meubel plaatsen. Het dankte zijn naam - niet aan de ongehuwd gebleven Koningin Elisabeth van Engeland die het veel bespeelde, maar aan zijn annexatie speciaal door de jonge meisjes, die dit kleine en licht te hanteeren instrument, dat veel overeenkomst vertoont met onze kinderspeelgoedpiano's, geheel voor eigen gebruik aanwendden. Er bestaan exemplaren, die tegelijk als naaikistje gebruikt werden, met een speldenkussen er boven op bevestigd, of een spiegeltje in den deksel. Dit speeltuig bood den jongen meisjes genoeg voordeel bij het styleeren harer amoureuse coquetterieën. Als zulk een stylistische groepeering heeft ook de Rokoko-salon het gelievenpaar aan het spinet gekend en zijn decoratieve plaats gegeven. | |
[pagina 24]
| |
II De ‘Style Galant’ der 18e eeuw: Couperin's advies naar de modeHet is karakteristiek als bijdrage tot den stijl van het Frankrijk der moeurs aimables et faciles deze voorrede te herlezen, waarin de clavecinist François Couperin, als wetgever der goede vormen bij het muciseeren, zijn uitgave ‘L'art de toucher le clavecin’ (1713) laat vergezeld gaan: ‘Men behoort het lichaam een weinigje naar rechts te wenden, wanneer men voor het clavecin zit: de knieën niet te veel aaneen te sluiten en zijn voeten op gelijke hoogte ten opzichte van elkaar te houden, maar vooral de rechtervoet naar buiten. Ten opzichte van de gelaats bewegingen kan men zichzelf corrigeeren door een spiegel op de lessenaar van het spinet of clavecin te plaatsen. Het is beter en bevalliger niet de maat te markeeren met het hoofd, het lichaam of de voeten; men moet het voorkomen hebben van zich gemakkelijk te bewegen aan het clavecin: zonder de blik op een bepaald voorwerp te vestigen, hem toch niet te zeer laten dwalen: dan, het gezelschap aanzien (wanneer het aanwezig is) als of men overigens met niets bezig is; deze raad is echter voor hen, die spelen zonder hulp van hun boeken.’ Kan het anders dat deze man, die zoozeer de waarde der goede vormen releveert in de opdrachten van zijn uitgaven, de vrouwen niet vergeet? Dat hij wil, | |
[pagina 25]
| |
dat we van het ‘onderwerp, dat hij bij het componeeren voor oogen had’ het portret in muziek herkennen, het portret van de 18e eeuwsche vrouw, wier eigenschappen in alle nuancen door de titels zijner muziekstukken zijn uitgestald: de ‘zachte’ en ‘piquante’, de ‘betooverende’, de ‘preutsche’, de ‘wellustige’, de ‘engelachtige’, de ‘onnoozele’. Waarlijk Couperin heeft van de muziek een taal der charme weten te maken. |
|