| |
| |
| |
Een dialoog tot besluit
A. Welke scheiding maakt ge tusschen de moderne en de klassieke muziek, en waaraan toetst gij haar benaming ‘modern’? Men zegt mij, dat de moderne muziek stelselmatig het vroeger als goed geldende zoekt te ontwijken, dat men een idee van oorspronkelijkheid thans onvereenigbaar acht met de gangbare vormen, die voor de beste componisten toereikend waren om er den schoonsten inhoud aan te geven, en in een overmoed voor ‘nieuw’ toonladders samenstelt, waarop men met opzet dissonanten schijnt te willen combineeren tot onbegrijpelijke toonstukken. Met welk procédé men geheele vroegere generaties musici zoekt te annihileeren. Kortom, kunt gij mij het goed recht dier moderniteit uiteen zetten?
B. De inkleeding van uw vraag is als gebruikelijk bij hen, die het begrip ‘modern’ naar de afwijkingen van het vroegere nemen en beoordeelen. Verspreide verschijnselen vat men samen, deelt ze in tot een karakteristiek en vraagt zich af: wat wil dat? Is Beethoven niet groot zonder deze dissonanten (zoo noemt ge deze muziek, die uw oor anders - laten wij aannemen: onaangenaam anders - aandoet)? Of Mozart? Of Bach? Maar men vergeet, dat men in deze beoordeeling andere dingen behoort te laten gelden dan zijne sympathieën, die onwillekeurig een verschil te meer opvallend zoeken te maken en de deugden van aan haar tegenovergestelde denkbeelden te verkleinen. Dit standpunt blijft dus onjuist, en vooral ten opzichte der moderne muziek, die alleen een psychologische en geen theoretische benadering, toelaat. Bovendien, waag u niet aan dergelijke vruchtelooze debatten! De muziek is het meest uitgebreide terrein voor meeningen. De theorie kan hier tot in het oneindige debatteeren. Op deze wijze hebben de modernen gelijk en hebben de ouden gelijk. Ieder waarachtig kunstenaar, die den roep van zijn innerlijk volgt, heeft gelijk. Ongelijk heeft alleen het philisterdom. Vroeger en nu; het snobisme der quasi- | |
| |
navolgers en der harteloozen. De modemenschen, die de ruimten tusschen de genieën met eerzuchtige nabootsing aanvullen. Overal en in welke kunst ook.
A. Welke maatstaf wilt ge dan aanleggen, wanneer gij de moderne muziek niet wilt benoemen naar haar verschillen met een vorige muziek?
B. Ik wil deze verschillen niet laten gelden: omdat er geen wezenlijke verschillen in de muziek zijn. Het goed recht der moderniteit ligt in het feit, dat zij er is. En zij is er, omdat zij zuiver uit de evolutie der muziek is geboren; een evolutie, die wij parallel zien gaan met de samenleving en die de psychische en cultureele wijzigingen er van reflecteert.
Ook in de verschijnselen der moderne muziek, die wij daarom psychologisch moeten verklaren, en niet theoretisch. Dan zullen wij gewaarworden, dat het moderne in de moderne muziek een quaestie van psychische cultuur (of hoe ge deze nieuwe gevoeligheid in de ziel van den modernen mensch noemen wilt) is, en niet het product van een uit ambitie ondernomen omwenteling of een of andere daad, uitgaande van jeugdige artiesten-overmoed. Onbetwijfelbaar, het is een waan te meenen, dat men muziek zou kunnen schrijven, die er nog niet geweest is. Zij blijft de duizendste variatie - origineel van vinding, aangenomen -, maar toch een variatie van het oer-motief. Evenals de duizend levens variaties blijven van het eene, het Leven. Alle pogingen, door theoretici aangewend om tot nieuwe muzikale grondslagen te komen, toonen slechts de fundamenteele hechtheid van onzen drieklank aan. De zonderlingste akkoorden, eenmaal als formule gebezigd, houden niet stand. Men kan dit zeker niet ontgaan door den bouw van andere akkoorden met de theorie toe te lichten. Schönberg's Harmonielehre b.v., wat is zij anders dan een vergissing, hoe oprecht ook begaan? Staat er één combinatie van akkoorden in, welke niet tot die eener bekende is te herleiden, als men maar zoo knap is ze er uit te halen? Is niet Debussy vrijwel gebaseerd op Aziatische gamma's (die ons in kerkelijke toonsoorten vermomd
| |
| |
bereikten)? Hier ligt het kardinale punt der moderne muziek niet. Ik zou inderdaad zoo voort kunnen gaan en aantoonen, dat de mensch in het oneindig gebied der muziek toch altijd tot hetzelfde terug komt. Het weglaten van maatstrepen (Ruyneman's Chineesche liederen), het ‘presque parler’ van moderne liederen, is niet nieuw; de chromatiek, waarin b.v. Wagner zoo sterk was (Tristan!), werd al door Palestrina en eenige oude Duitsche kerkelijke componisten met evenveel talent aangewend. - Ten slotte - ik herhaal het - laat het eenige onderscheid, dat te bepalen valt, zich bepalen door de psychische cultuur. Een bladzijde van Couperin en eene van Debussy, om iets na-verwants uit verschillende historische tijdperken te noemen, onderscheiden zich van elkaar alleen door hun cultuur. De tijd van Debussy had zich verder gevormd dan die van Couperin, en de waarde van hun met even voorname smaak geschreven stukken is alleen door de verfijning der muzikale sentimenten onderscheiden. Ik neem dit voorbeeld voor hen, die het in den Debussy-aanschen toonladder zouden zuillen zoeken (welke Debussy zelf ten slotte instinct-zuiver heeft ‘ontdekt’ in overeenstemming met de oudste en vroegste wetten der harmoniek), ter herinnering voor die componisten, die hun persoonlijkheid meenen te moeten laten afhangen van ‘anders’. Het is waarlijk niet het grootste succes voor een moderne muziek, wanneer zij zich zou moeten handhaven als modern door vreemdsoortigheden....
A. Toch is er over geen muziek zooveel gepolemiseerd en geschreven, zijn er zooveel verklaringen en uitleggingen ondernomen als over de moderne muziek. Wanneer haar onderscheid met vroegere muziek alleen een kwestie van cultureele evolutie was, moest zij de menschen, die die zelfde cultureele evolutie medemaken, naar gij zoo even zelf zeidet, toch onmiddellijk aanspreken, niet waar?
B. Gij vergeet, dat dit theoretiseeren niet van de muziek zelf uitgaat, maar van een strooming, die zich in de hedendaagsche bespiegeling over kunst algemeen voordoet. Ook de muziek
| |
| |
lijdt, als b.v. de schilderkunst, aan te veel theorie. De groote componisten, die juist het meest waarachtig de voortbrengers van een kunstdaad genoemd kunnen worden, welke haar principe in de menschheid zelf vindt, hebben hun werk niet toegelicht door middel van een theorie; wanneer zij de gebrekkigheid van een poging niet door verwerkelijking konden opheffen, hebben zij hun muziek naar de papiermand verwezen en afgewacht. Debussy ook schreef nimmer een theorieboek, en als hij een enkele maal schreef (de ‘Entretiens avec Mr. Croche’) was het om aan een behoefte tot helder en wijs phantaseeren te voldoen, waarin hij meer geloofde dan in alle doode realiteiten, die de nuchtere muziek-beschouwing over ons heeft gebracht sinds men begon te theoretiseeren in Europa (en dat is al sinds lang!). Met zijn instinct van artiest wist hij wel, dat men veel beter vindt, wanneer men niet zoekt, wanneer men op de dingen komt door de gehoorzaamheid aan de evolutie, welke het leven en de groei ook in een kunstenaarsziel uitwerkt.
A. Ge spreekt daar van Debussy. Beteekent dan ook hij geen vernieuwing van wezenlijken aard voor de muziek? Tijdschrift-artikelen uit de laatste tijden hebben hem toch naar voren gebracht als den grondlegger der toekomst, vooral ten opzichte van onze eigen muziek.
B. De beteekenis van Debussy is ongetwijfeld van ver strekkenden aard. Maar wat wij in hem toejuichen, is wederom de evolutie, die de muziek steeds zuiverder tot haar ware, voor ontwikkeling vrije wezen ging terugvoeren. Debussy geloofde ook niet een nieuwe muziek te schrijven. Hij wilde een zuivere muziek. Dit is zijn reactionnaire houding, die door de omstandigheden, waarmede hij te doen had, revolutionnair moest schijnen. Wanneer hij b.v. tegen Richard Wagner is, is hij dit niet omdat hij de ambitie heeft hem te overvleugelen of te annihileeren, maar omdat hij de muziek, welke hij op verkeerde wegen erkent - een erkenning, die voortging uit een juist gevoel voor evenwichts-verhoudingen, waardoor het in een verwerkte cultuur rijpgewordene zich
| |
| |
in een individu laat gelden - wilde vrijmaken uit het dogma, waarin de Wagneriaansche leerstellingen vervielen. Overigens was er in de Fransche muziek tusschen 1815 en '70, buiten Berlioz, niet veel geniaals, en de wedergeboorte der Fransche psyche heeft ook haar deel gehad in wat Debussy vermocht te bereiken.
‘Retrouvons notre liberté!’; laten wij onze vrijheid hervinden. Hierin ligt de geheele houding van Debussy verklaard, zoo zij ook een strijdbare leek. Doch dit houdt volstrekt niet de theoretische ambitie van het ‘anders’ in, welke zoo gaarne wordt geopperd. Debussy heeft wel reeds bij zijn eerste ontwikkeling den elementairen grondslag, waarmede anderen zich vormden, geweigerd, doch dit was uitsluitend een uitvloeisel van een niet tot overstemming kunnen geraken van zijn ‘innerlijke’ muziek met de leerstellingen van een onderwijs, dat alle vormen had leeg gedoceerd, en voor een waarachtigen geestdrift een erbarmelijke phraseologie in de plaats stelde. Zulks was derhalve een zuiver instinctief verzet tegen verval, tegen onmacht en verstarring, ten slotte. Daarom moest ook een Debussy, waar hij een muziekstuk zijn eigen vorm wil laten, zooals de beweging van dat stuk dezen aangeeft en aan een muzikalen indruk de eigen harmonie toekent, zeggen: ‘Il faut chercher la discipline dans la liberté et non dans les formules d'une philosophie devenue caduque et bonne pour les faibles.’
Psychologisch bezien zal deze overwinning op de voorgeschreven tucht zich ten slotte weer laten verklaren uit de wedergeboorte der levenskrachtige elementen in de muziek, waarmede zij gehoorzaamt aan ‘de in de ziel gelegen wetten der wereld’.
Een overwinning in de kunst, die niet een uit het leven zelf geboren overwinning is, zal nooit een voor de toekomst vruchtdragende overwinning zijn. Op het leven steunt zich de kunst bij haar evolutie, bij haar drang het innerlijke steeds doorzichtiger in den uiterlijken vorm uit te drukken. Wat door de Levenskracht is onderstuwd, overweegt en
| |
| |
overwint bij alles. Daarom, de contacten met haar mag men nimmer verliezen. Door haar worden de doode vormen vernietigd. Zij dwingt de ontwikkeling af, die de conservatieven zouden willen tegenhouden. Thans ligt de bodem gereed voor het komende, dat eens zijn eigen koers ontwijfelbaar zal weten te vinden. Slechts het onderscheidings-vermogen blijve waakzaam. Een open oor en een open gemoed en wij zullen uit ieder doolhof van gecompliceerde nieuwigheden geraken, die ons vaak niet meer theorie van werkelijkheid doen onderscheiden.
|
|