| |
| |
| |
Aanteekeningen
Het orkest der moderne muziek
Het orkest der moderne muziek heeft met het veranderde muziek-inzicht der modernen eveneens een wijziging ondergaan. De instrumenten nemen er wel in hun oude gedaante aan de muzikale uitdrukking deel (dus niet met nieuw uitgevonden instrumenten wordt gewerkt), maar met een veranderd wezen.
Francesco Malipiero heeft daarover in het Engelsche muziektijdschriftje ‘The Chestrian’ eenige uiteenzettingen gegeven, waaraan wij het volgende ontleenen:
‘Claude Debussy heeft in “L'après-midi d'un faune” reeds een zeldzame atmosfeer geschapen, die niet herhaald kan worden, en hij heeft eens en vooral de theorie van Rimsky Korsakof te niet gedaan, dat er mogelijkheid bestaat een muzikalen inval, die niet direct voor de instrumenten is gedacht geworden, op meer dan een wijze te orkestreeren. Van de eerste maat af aan bootst de fluit het fluitspel van den faun wel niet letterlijk na, maar de indruk er van is met meesterlijke lijnen geschetst zonder in programma-muziek te vervallen. Het slaperige welbehagen van den faun wordt weergegeven door een donkere sonoriteit, die door geen enkele expressie beter kon aangegeven worden dan door die, welke de componist in Mallarmé's Eglogue heeft gevonden. Met een beperkt aantal en een zeer origineele verdeeling der instrumenten (3 fluiten, 2 hobo's, Engelsche hoorn, 2 klarinetten, 2 fagotten, 4 hoorns, kleine klokken, 2 harpen en strijkers) gelukt het Debussy een buitengewone overvloedigheid van indrukken te verwekken, die steeds bezield wordt door het koortsige pulseeren, dat het wellustige wezen van den faun karakteriseert.
Het ultra-moderne orkest heeft zich van de conventioneele vormen losgemaakt, en de door Beethoven gelegde grondslagen gelden thans als verouderd, niet alleen wegens het grootere aantal der instrumenten, dat voorhanden is en hun technische vervolmaking, maar ook door de vaardigheid, waarmede het orkest zich als medium bij een of andere symphonische gedachte aanpast, terwijl de klassieken hun ideeën naar het orkest, dat tot hun beschikking stond, vormden. Geen twee van Debussy's partituren lijken op elkaar, zelfs wat de keuze en het aantal der instrumenten aangaat.
De voordeelen van het ultra-moderne orkest zijn te danken aan de harmonische ontwikkeling, die het geheele innerlijke organisme der muziek heeft vernieuwd, in d e eerste plaats het rythme, dat nog steeds voor het grootste deel aan de harmonie wordt opgeofferd, welke in cadensen voorwaarts ging en die het dwong zich tot een beperkt aantal stereotype formules te bepalen, daar er geen phrasen of ontwikkelingen werden toegelaten, die anders eindigden dan in een cadens.
Wanneer hetzelfde instrument steeds in hetzelfde register gebruikt wordt, is het meermalen onmogelijk vast te stellen of de gedachte, welker orkestrale drager het is, werkelijk nieuw en origineel is. (Aan den anderen kant is de klankkleur, die uit de samenstelling van Engelschen hoorn, klarinet en fagot ontstaat, ook bij gelijke verdeeling geheel anders, wanneer deze instrumenten in twee muzikale phrasen van uitgesproken verschillenden stijl worden gebruikt). Dank zij de muzikale ontwikkeling der moderne muziek, haar groot
| |
| |
aantal combinatie-mogelijkheden en kleuren-rijkdom, vinden wij niet meer de conventioneele herhalingen als in de partituren van Beethoven en zijn tijdgenooten, waar de orkestreering steeds aan zichzelf gelijk blijft en slechts de muzikale gedachte wordt afgewikkeld.
Moderne orkestratie onderscheidt zich daardoor van de “klassieke”, dat zij de andere muzikale elementen meester wordt, zonder ze te onderdrukken of te offeren, maar integendeel hun uitdrukkingsmogelijkheden ontwikkelt. De muzikale phrase (rythme en harmonie) is thans de hoofdzaak en de orkestratie is slechts het licht, dat haar belicht. Hetzelfde voorwerp kan bij verschillende belichting onnoemelijk veel gedaanten aannemen, terwijl eenzelfde licht alle voorwerpen, die het beschijnt, op elkaar doet gelijken.’
Alfredo Casella brengt de uitbreiding van het timbre-begrip (de ‘klankkleur’) naar voren in de instrumentale samenstelling van het moderne orkest. Hij wijst in dit verband op het Chineesche orkest met diens diep gevoel voor den ‘klank’ der muzikale expressie. ‘Voor de Aziaten,’ zegt hij, ‘is de zin voor het kunstig klankenmateriaal het wezenlijke. Elk van hun kunstwerken wordt er door beheerscht; het rythme is elementair, de melodie naïef, de harmonie ontbreekt, maar de vreemdsoortigste klanken van luiten, fluiten, klokken en de wonderbaarlijkste gongs nemen de ontvankelijkheid voor aandoeningen in beslag. Gedachte en techniek worden vóór alles gebruikt om de hulpmiddelen en de schoonheid der aangewende substantie tot gelding te brengen.’
| |
De zang op vocalen
Ook ten opzichte van het gezang doen de moderne wijzigingen zich gelden. De moderne impressionisten hebben het gezang reeds geheel met de schakeering en de rythmiek der teksten laten samen groeien tot emotioneel accompagnement, zoodat bij de voordracht de ‘zegging’ tekts en muziek samenvat en beheerscht (woordtoon). Sommigen gaan verder en keeren terug tot afstamming van het gezang uit de menschelijke kreet, de physiologische ‘oer-klank’ der muziek. Aangezien de klinkers der woorden ouder zijn dan de medeklinkers en ook het meest met de kreet als zoodanig correspondeeren, schreven deze componisten gezangen op vocalen, het lied tot een ‘gemoduleerde kreet’ makend. Deze methode is reeds toegepast door Debussy in het derde zijner ‘Nocturnes’, waarin een vrouwenkoor optreedt. Daniël Ruyneman en Paul de Flem hebben geheele composities voor deze gezangwijze geschreven.
| |
Korte biographische aanteekeningen over moderne muzikale figuren (alphabetisch)
Frankrijk.
Louis Aubert.
Fransch impressionistisch componist, geb. 1877. Leerling van Fauré Schreef tot nog toe vijftig composities, waaronder liederen (o.a. ‘Six Poèmes arabes’), ‘Sillages’ voor klavier, een phantasie voor klavier en orchest, een het eerst te Boston opgevoerde opera ‘La foret bleue’, ‘Habanera’ voor orkest, enz. Verder een ‘Poème symphonique’ en een quintet.
| |
| |
| |
G. Jean Aubry.
Fransch dichter en musicoloog. Schreef een libretto voor Ravels ‘L'Heure fantasque’, voor Roussel's ‘Le marchant de sable qui passe’. Houdt conferenties en stelde uit een reeks artikelen, verschenen in verschillende Fransche en buitenlandsche revues' over hedendaagsche Fransche musici, in het bijzonder Debussy en Ravel, het boek ‘La musique française d'aujourdhui’ samen, dat spoedig gevolgd wordt door ‘La musique et les nations’, waarin o.a. de muzikale herleving in Italië is behandeld.
| |
Georges Auric.
Fransch componist van den groep der ‘Six’. Kampioen der ‘musique à l'emporte-pièces’. Van hem zijn verschenen: ‘Interludes’. de 3 liederen ‘Joues en feu’, en acht ‘Poèmes van Cocteau. Schreef muziek bij Molière's ‘Les facheux’, muziek ‘qui ne gêne pas’. Een Fox-trott ‘Adieu New-York’, muziek voor het ‘spectacle-concert’ van Jean Cocteau, en muziek voor kinderen bij een tooverlantaarn: ‘Gaspard et Zoë’.
| |
André Caplet.
Fransch componist, kreeg in 1901 den ‘Prix de Rome’. Schreef in den stijl van Ravel's ‘Histoires naturelles’ een reeks van ‘Trois fables de Lafontaine’. Hoofdzakelijk liederen-componist.
| |
Jules Combarieu.
Fransch musicoloog. Geb. 1859, gest. 1915 te Parijs. Een der eersten, die de muziekgeschiedenis aanving met de principes der muzikale magie in de constructie en doeleinden der muziek bloot te leggen en met de oude methode der feitenopsomming zonder meer brak. Hij schreef als hoofdwerk een ‘Histoire de la musique’ in 3 deelen, en eenige studies over muziek en woord en over muzikale archaeologie.
| |
Claude Debussy.
‘Musicien français’; de grootmeester van het muzikaal impressionisme. Geboren 1862 te Saint Germain en Laye. Gestorven 1918 te Parijs. Verkreeg in 1884 de ‘Prix de Rome’ voor de cantate ‘L'Enfant prodigue’. Schreef in Italië de ‘Printemps-suite’ en ‘La damoiselle élue’ voor soli, koor en orkest. In 1892 verscheen het klassiek geworden orkeststuk ‘Prélude à l'aprèsmidi d'un faune’, in 1893 het strijkkwartet, in 1898 de ‘Chansons de Bilitis’ op woorden van Pierre Louys. In 1899 de ‘Nocturnes’ voor orchest. In 1902 werd de muziek voor Maeterlinck's ‘Pelléas et Mélisande’ voltooid, waaraan hij tien jaar werkte. Voor orkest ‘La Mer’, ‘Iberia’, de balletschets ‘Jeux’ (1913). Verder verscheidene piano-werken, o.a. de ‘Suite bergamasque’, ‘Childrens Corner’, 12 preludes en 12 études (1915), ‘Six épigraphes antiques’ voor 4 handen, talrijke liederen op teksten van Verlaine, Mallarmé, Paul Bourget, Tristan Lhermite, Francois Villon. Debussy schreef verder nog muziek bij d'Annunzio's ‘Martyre de Saint Sébastien’ (1911). Zijn laatste werk is de serie der ‘Sonates pour
| |
| |
divers instruments’, waarvan hij er drie voltooide, de laatste, een vioolsonate, in 1917.
| |
Roger Ducasse.
Fransch componist, geb. 1873 te Bordeaux. Leerling van Gabriel Fauré. Behaalde in 1902 de ‘Prix de Rome’. Voltooide in 1907 zijn symphonisch werk met koren ‘Au jardin de Marguérite’ en de ‘Suite Française’ voor orkest, en in 1913 het lyrisch mimodrama in 3 acten met koren ‘Orphée’, in 1918 zijn ‘Nocturne de Printemps’ voor orkest. Voor harp met orkest schreef hij in 1908 de ‘Variations plaisantes sur un thème grave’, voor orgel de ‘Pastorale’, voor kamermuziek het strijkkwartet (1909) en het klavierkwartet met strijkinstrumenten (1912), voor piano o.a. de Préludes, eenige Etudes, en de twee Arabesques (1917). Voor zang Rondels, drie motetten voor sopraan en koor (1911), liederen voor kinderstemmen.
| |
Louis Durey.
Fransch componist van de groep der ‘Zes’ Geboren 1888. Componeerde eerst onder invloed van Ravel en Debussy, later van Strawinsky. Zijn eerste werk, twee koren zonder begeleiding, verscheen in 1914. Hij schreef liederen: ‘Le Bestiaire ou cortège d'Orphée’ op woorden van Apollinaire, ‘Poèmes de Verlaine,’ ‘Poèmes de Jammes’ ‘Epigrammes de Theocrite’, ‘Voyage d'Urien’ van Gide (1916), een trio, een strijkkwartet, een ballet, ‘Scène de Cirque’, ‘Images à Crusoë’ op gedichten van Léger (1918). Een werk voor zang en blaasinstrumenten naar een gedicht van Cocteau: ‘Printemps au fond de la mer’. Schrijft op het oogenblik muziek bij Hebbels ‘Judith’.
| |
Gabriel Grovlez.
Leerling der Schola Cantorum. Schreef voornamelijk kamermuziek. Voor orkest ‘Le reposoir des amants’. Verder twee bundels kindermuziek: ‘L'Almanach aux images’ en ‘A Child's Garden’. Een ballet ‘Naimouna’ en werkt thans aan een opera ‘Le marquis de Carabas’.
| |
Arthur Honegger.
Fransch componist van Zwitsersche afkomst uit den groep der ‘Zes’. Volgens de critiek degene onder deze jongeren, die ‘het meest heeft te zeggen’. Verwierf in 1921 de Verley-prijs met een suite ‘Pastorale d'été’ voor orkest, een werk, dat ‘de eenvoud van Mozart met de scherpe duidelijkheid van Strawinsky verbindt’ (Manuel). Schreef verder voor orkest een prelude, de poème symphonique ‘Le chant de Nigamon’, het ballet ‘Vérité? Mensonge?’, en een interlude voor ‘La Mort de Saint Alméenne’. Onder zijne werken voor kamermuziek bevinden zich twee sonaten, waarvan een voor twee violen en de ander voor alt en piano. Honegger is een vijand der ‘polyphonies pâteuses’ en van ‘remplissage harmonique’.
| |
Charles Koechlin.
Fransch componist. Schreef ‘Rapsodie française’, muziek bij Verlaine's ‘Poème saturnier: ‘La nuit de Valpurgis’, en een ‘Chant funèbre’. Voor piano ‘Paysages et marines’ en
| |
| |
‘Cinq sonatines’ (‘musique limpide’). Vuillermez zegt van hem: ‘Il possède une paradoxale souplesse d'écriture et une variété de forme réellement sans exemple’. Een anachoreet.
| |
Raoul Laparra.
Geboren in de Baskische provincie. Verkreeg in 1903 de ‘Prix de Rome’. Componeerde voor orkest ‘La Habanera’ en ‘La Jota’, en de orkestschets: ‘Un dimanche basque’. Voor klavier ‘Scènes ibériennes’.
| |
Roland Manuel.
Fransch componist, voornamelijk van liederen, van welke bekend zijn de muziek bij zeven Persische gedichten ‘Farizade au sourire de Rose’, en twee ‘Rondels’ van Peronelle d'Armentières. Componeerde de onuitgegeven muziek van een twee acter opera bouffe ‘Isabelle et Pantalon’. Twee ‘Idylles’ voor klavier. Voor orkest bestaat er verder nog het poème symphonique ‘Le Harem du Vice-roi’ (1920) naar Gérard de Nerval.
| |
Georges Migot.
Fransch componist der ‘futuristische’ richting. Schreef een Trio voor piano, viool en alt in een ‘planair’-systeem, waarin de instrumenten niet zijn gekozen volgens hunne klank-eigenschappen, maar alleen ‘pour créer des plans d'intensité variable’.
| |
Darius Milhaud.
Fransch componist van de groep der ‘Zes’, geb. 1892. Schrijft een polytonische en polyrythmische kunst ‘à la foire de Neuilly’. Hij werkt tegenwoordig samen met Cocteau ter realiseering van diens ‘spectacle concert’, o.a. voor ‘Le boeuf sur le toit’, een farce, muzikaal geënscèneerd op Braziliaansche tango's (van het genre ‘music-hall’.). Vóórdien schreef hij voor orkest twee suiten, de eerste in 1913, en voor piano en orkest 4 études. Voor piano alleen 3 stukken ‘Printemps’. Verder 4 strijkkwartetten, het eerste in 1912 (‘à la mémoire de Paul Cézanne’, 2 sonaten voor piano en viool. Liederen, o.a. ‘Les soirées de Pétrograde’, op woorden van Réné Chalupt, ‘Quatre poèmes’ van Claudel en ‘Poèmes juifs’.
| |
Francis Poulenc.
Fransch componist van de groep der ‘Six’. Schreef voor klein orkest met piano en zangstem een ‘Rapsodie nègre’. Voor zang o.a. ‘Cocardes’ (woorden van Cocteau) met begeleiding van een viool, een trompet, een hoorn, een trombone en een Turksche trom. Schreef vooral kamermuziek, o.a. een ‘Quadrille’, een suite voor piano ‘Napoli’, ‘Trois mouvements perpétuels’ en een sonate voor piano vierhandig (Prélude, Rustique en Finale).
| |
Maurice Ravel.
Fransch componist, geboren 1875 te Ciboure in de Basses Pyrenées. Behaalde in 1901 de ‘Prix de Rome’ met de cantate ‘Myrrha’. Schreef in 1896 de ‘Sites auriculaires’ voor 2 piano's vierhandig, verder voor piano de later georkestreerde ‘Pavane pour une Infante défunte’ (1899), Sonatine (1905), ‘Miroirs’,
| |
| |
‘Gaspard de la Nuit’, ‘Le tombeau de Couperin’ (1917), en voor vier handen ‘Ma mère l'Oye’. Voor kamermuziek het strijkkwartet en het trio, en het Allegro voor harp en fluit. Voor orkest ‘Rapsodie espagnole’ (1907), de balletten ‘Daphnis et Chloé’ (1910) en ‘La Valse’ (1920), een muzikale comedie in 1 acte, ‘L'Heure espagnole’. Vele liederen, waaronder een reeks voor orkest ‘Sheherazade’. Ravel is met Satie en Strawinsky de inleider der nieuwe Fransche stijlen geworden. ‘Ci-devant’ impressionist.
| |
J. Guy Ropartz.
Fransch componist. Aanvankelijk discipel van Franck, geb. in 1864. Studeerde op het Parijsche conservatorium onder Dubois. Schreef vóór 1894 eenige kleine symphonische stukken ‘Les Landes’, ‘La cloche des Morts’, de opera comique in één acte ‘Le diable couturier’ en muziek bij Loti's ‘Pêcheurs d'Islande’. Werd in 1894 directeur van het conservatorium te Nancy. Schreef sindsdien voor orkest ‘La chasse du prince Arthur’, een ‘Psalm’ met koren en vier sumphonieën. Zijn werk heeft een Bretonsch-melodisch cachet. Tijdens den oorlog schreef hij kamermuziek: een sonate, een trio en een nocturne voor piano. Onder zijne liederen zijn bekend de reeks op teksten van Heine's ‘Intermezzo’. Ropartz is thans directeur van het Straatsburgsche conservatorium.
| |
Albert Roussel.
Fransch componist. Gevormd in de Schola Cantorum van d'Indy. ‘Paysagiste’ in muziek naar den geest van Debussy. Geb. 1869 in Tourcoing. Aanvankelijk zeeofficier en oriëntalist. In 1898 publiceerde hij als op. 1 een bundel voor piano: ‘Les heures passent’, in 1900 een strijkkwintet, vervolgens twee vioolsonaten (1901 en 1908), een sonatine voor piano (1912), een divertissement op. 6 voor blaasinstrumenten en piano.. Voor orkest de ‘Poème de la Forêt’ op. 7 (1906), de muziek bij Jean Aubry's ‘Le marchand de sable qui passe’, op. 13 (1908) en na een reis door Indië en Cambadja als op. 15 de drie ‘Evocations’ (1911). Tot zijn latere werken behooren de ballet-pantomime ‘Festin de l'Araignée’ en het Indische opera-ballet ‘Padmâváti’ (1918).
| |
Erik Satie.
Fransch componist, geb. 1855 te Honfleur in Normandië. Tot voor kort, toen hij tot Meester door de school der ‘Zes’ werd uitgeroepen, een onopgemerkte figuur, die alleen frappeerde door de curieuse, parodieerende titels boven zijn composities: ‘Pièces en forme de poire’ ‘Tyrolienne turque’, ‘Fugue à tâtons’, ‘Véritables préludes flasques (pour un chien)’, enz., waarmede hij zich tegen de precieuse mode der musici voor literaire indices keerde. Begon met ‘Sarabandes’ (1887), schreef daarna de ‘Gymnopédies’ en ‘Gnossiennes’ (Grieksche dansen) voor piano. In 1919 componeerde hij de muziek bij Cocteau's ‘Parade’ (een synthese van het moderne leven) voor het Russische ballet. Zijn laatste werk is het ‘drame symphonique’ ‘Socrates’ op tekst van Plato.
| |
| |
| |
Florent Schmitt.
Fransch componist, geb. 1870 te Blamont in Lotharingen. In 1900 de ‘Prix de Rome’ op de cantate ‘Semiramis’ Leerling der Schola Cantorum, maar ‘esprit debussyste’. Hij schreef ‘Psaume XLVI’ (1906) en ‘Musiques en plain-air’. In 1907 het poème dansé ‘La Tragédie de Salomé’, op. 50, in 1908 het quintet voor piano en strijkkwartet op. 51, en een tweede ballet ‘Ourvaci’. Vele klavierstukken o.a. ‘Ombres’ (1918) en de ‘Musique intime’ op 16. Schmitt is lid van het bestuur der Société Musicale Indépendante (S.M.I.).
| |
Deodat de Sévérac.
Fransch componist, geb. 1873 te St. Félix de Caraman in Languedoc. Gest. 1921. ‘Esprit debussyste’, gevormd in de Schola Cantorum onder d'Indy, doch spoedig in aanraking komend met het muzikaal impressionisme van Debussy. ‘Une âme ardente et forte, sensible et robuste à la fois’ (Jean Aubry). Zijn composities zijn spontaan, zonder overdaad, helder en pittoresk. De Sévérac schreef vooral voor piano: ‘En Languedoc’ en ‘Le chant de la terre’. Voor het theater schreef hij de opera's ‘Heliogabale’ (1910) en ‘Le coeur du moulin’ (1911). Sinds 1910 leeft hij teruggetrokken in Roussillon. Tot zijn nagelaten werken behoort een ballet ‘Les grenouilles qui demandent un roi’.
| |
Germaine Tailleferre.
Fransch componiste van de groep der ‘Six’. Geb. 1902. Schreef ‘Jeux en plain air’ voor twee piano's, een ‘Pastorale’ voor orkest en een ‘Morceau symphonique’ voor piano en orkest (1921).
| |
Spanje.
Isaäc Albinez.
Spaansch componist, geb. 1860, gest. 1909. Schreef liederen, o.a. ‘Chants d'Espagne’, een oratorium ‘Christus’, de opera's ‘King Arthur’ (een trilogie 1897-1906), en de klaviersuiten ‘Iberia’ en ‘Catalonia’, waarin hij den invloed van Debussy onderging. Was hofpianist te Madrid.
| |
Manuel de Falla.
Spaansch componist uit de jong-Spaansche school. Geboren in Andalusië. Schreef muziek bij de twee acters ‘La Vida Breve’ en bij ‘El Amor brujo’, Liederen in Spaanschen stijl, o.a. ‘Seguidible’ en ‘Chinoiserie’. Componeerde voor het Russische ballet de pantomime ‘El Sombrero de très picos’ (De driekante steek), schreef verder voor piano (en orkest) ‘Nocturnes’, de Piezas espanolas, en een muziek bij episodes uit ‘Don Quixote’. Voor orkest het werk, dat zijn meesterwerk tot nog toe wordt genoemd: ‘Noches en los jardines de Espana’.
| |
| |
| |
Enrique Granados.
Spaansch componist, geb. 1867 in Catalonië, gest. 1916 met den ondergang van de ‘Sussex’. Hij schreef een opera ‘Maria del Carmen’, die in 1898 te Madrid werd opgevoerd, een werk met Wagners-invloeden, en ‘Folletto’ (1903). Een symphonisch gedicht ‘La nit del morte’, een strijkkwartet, werken voor klavier ‘Danzas espanolas’, ‘Valses poeticos’ en de ‘Goyesca's’, naar schilderijen van Goya. Verder eenige bundels liederen.
| |
Joaquin Turina.
Spaansch componist uit de jong Spaansche school. Schreef vooral kamermuziek. Is in zijn constructies nog niet geheel ontworsteld aan de ‘klassieke’ school. Schreef o.a. ‘Danzas fantastica's’, voor piano, de Suite ‘Nimerias’, een strijkkwartet in d moll, een strijkkwartet met piano.
| |
Italie.
Alfredo Casella.
Italiaansch componist. ‘Guter Europäer’, geb. 1883. Studeerde te Parijs. Aanvankelijk pianist, dan criticus. Beijverde zich buiten Italië voor de muziek der Italiaansche jongere generatie. Ontwikkelde ook als componist een veelzijdige werkzaamheid. Onderging alle invloeden, welke ook zich in de wisseling zijner werken toont. Schreef twee symphonieën, de Rapsodie ‘Italia’ (op. 11) en een orkestsuite in C, op. 13. Dan, na het ballet ‘Le couvent sur l'Eau’, waarin de laatste sporen van Richard Strauss nog hoorbaar zijn, treedt Casella in 1913 geheel in den modernen stijl, die reeds was ingeleid door Ravel en Strawinsky: het ‘harmonisch kontrapunt’. Parodiëert de rage der Fox-trotts, en chargeert de oude muzikale vormen, zooals in de ‘Valse ridicule’. Werkt op het oogenblik aan een boek ‘L'évolution de la musique à travers l'histoire de la cadence parfaite’.
| |
Mario Castelnuovo.
Componist uit de jonge Italiaansche school der ‘à bas le théâtre vériste!’; geb. 1897 te Florence. Leerling van Pizzetti. In 1914 verscheen zijn eerste werk voor piano ‘Questo fu il carra della Morte’. Daarop (1915) de ‘Coplas’, serie van Spaansche volksliedjes en ‘Stella cadenti’, reeks van 12 Toskaansche volksliedjes. In 1916 werken voor piano en twee zangen uit ‘The Gardener’ van Tagore. In 1920 de drie ‘Fioretti di St. Francesco’ voor zang en orkest en de muzikale komedie naar Macchiavelli ‘La Mandragola’.
| |
Vincenzo Davico.
Italiaansch componist, geb. in 1889 en opgeleid in Turijn onder Cravero. Een figuur, die een trait d'union vormt tusschen de oudere generatie en de nieuwe school. Schreef voor kamermuziek een trio, Nocturnes, 12 ‘Impressies’ voor piano, liederen, ‘Les impressions antiques’, en de opera ‘La Dogaressa’.
| |
| |
| |
Guido M. Gatti.
Italiaansch musicoloog te Turijn. Bundelde een reeks zijner artikelen over moderne muziek onder den titel ‘Musiciste moderni d'Italia e di fuori’.
| |
Ildebrando Pizzetti.
Italiaansch componist van de jonge Italiaansche school, geb. 1880 te Parma. Werd in 1916 benoemd tot directeur van het Muziek-instituut te Florence. Hij schreef liederen op tekst van d'Annunzio, twee koren, een voor mannenstemmen, de ander voor gemengd koor. Een strijkkwartet, een ouverture voor orkest, het lyrisch drama ‘Fedra’ en een vioolsonate in A-dur (1920).
| |
G. Francisco Malipiero.
Italiaansch componist en voorman der jonge Italiaansche school; geb. 1882 te Venetië. Hij schreef eenige lyrische drama's: ‘Sogno di un tramonto di automno’ naar d'Annunzio (1913) en ‘Sette Canzoni’ (in zeven episoden), het symphonisch mimodrama ‘Pantea’ (voor een danser, koor, bariton en orkest). Voor orkest twee suiten: ‘Impressioni del Vero’ (1910 en 1917), ‘de Sinfonia del Silenzio e della Morte’ (1916), de ‘Pause del Silenzio’ en de ‘Ditirambo tragico’ (1917). Voor kamermuziek een strijkkwartet (1907). Vele werken voor klavier: ‘Barlumi’ (1917), ‘Poème asolani’ (1916), ‘Keepsake’ (1918), de suite ‘Maschere che passano’. Verder liederen, o.a. de ‘Cinq mélodies’. Malipiero leeft op Capri en werd onlangs benoemd als professor in compositie te Parma (1921).
| |
Balila Pratella.
Italiaansch, componist ‘Futurist’, geb. 1876 te Lugo de Romagna. Introduceerde zich met een futuristische ‘Hymne aan het leven’ op een soirée van Marinetti. Hij ging ten strijde tegen windmolens,’ verklaart Gatti. Hij schreef twee opera's, de eene ‘Gina d'Vargoun’, de andere ‘Aviator Dro’. Hij werkt op het oogenblik aan twee nieuwe opera's: ‘Het geschenk van de lente’ en ‘De moeder’.
| |
Ottorino Respighi.
Italiaansch componist, geb. 1879 te Bologna. In 1911 benoemd als compositie-leeraar aan het muziek-lyceum te Rome. Schreef eenige opera's: ‘Re Ense’ (1908), ‘Semirama’ (1910) en ‘Marie Victoire’. Een symphonisch gedicht ‘Fontana di Roma’ (1918), een dramatische symphonie, een ‘Suite all’ antica, een piano-concert en strijkquartetten.
| |
Vincenzo Tommasini.
Italiaansch componist. Geb. 1880 te Rome. Hij schreef de opera's ‘Medea’ (1906) en ‘Ugual fortuna’ (1913). Voor orkest Prelude voor Baudelaire's ‘Hymne à la beauté’, een suite ‘Maanlicht’, ‘Poema erotica’. Verder een vioolsonate, twee strijkkwartetten, het tweede gecomponeerd in 1914 en eenige klavierstukken.
| |
| |
| |
Hongarije.
Bela Bartok.
Hongaarsch componist. Met Kodaly en Erno Dohnanyi behoorend tot de drie meest op den voorgrond tredenden onder de moderne Hongaarsche musici, en tijdens het communisme van 1919 regeeringsadviseur in zake muziek. Geboren 1881 te Nagyszentmiklos. Maakte eerst naam als pianist. Schreef dramatische werken: een opera ‘Het Kasteel van Ridder Blauwbaard’ (één-acter) (1911), het ballet ‘de Houten Prins’ (1914) en de pantomime ‘De wonderlijke Koopman’ (1918). Voor orkest het symphonisch gedicht ‘Kossuth’ (1903), twee suites (1905 en 1907), ‘Tien orkeststukken’ op. 12 (1912). Voor kamermuziek: twee strijkkwartetten op. 7 (1908) en op. 17 (1915-17). Voor piano o.a. Etuden op. 18, kindermuziek, het Allegro barbaro, 15 Hongaarsche en Roemeensche boerenliedjes, verder liederen. Bartok streeft naar een terugkeer tot de volksmuziek ontdaan van hare onteigening door de academische ‘bewerking’. Is zelf muziek-folklorist.
| |
Erno Dohnanyi.
Hongaarsch componist, geb. 1877 te Pressburg. Wordt een der leidende figuren in het Hongaarsche muziekleven genoemd. Is ook als pianist werkzaam. Hij componeerde vele werken voor orkest, o.a. twee symphonieën voor orkest en klavier (2 klavierconcerten), en een vioolconcert op. 27; voor kamermuziek een ballet pastorine ‘Der Schleier der Pierrette’ (1910) en een opera in één bedrijf ‘Tante Simona’ (1912). Was in 1919 directeur van de Hoogeschool voor muziek te Budapest en had tijdens het communistische bewind van Bela Kun met Kodaly en Bela Bartok de leiding in de socialiseering der muziek.
| |
Zoltan Kodaly.
Hongaarsch componist. Leeft te Boedapest. Werkte met Bela Bartok samen tot grondvesting der ‘Neue Ungarische Musikgesellschaft’ in 1911 en was hem behulpzaam bij diens muziek-folkloristische studiën. Hij schreef dan ook: ‘De waarde der volksmuziek ligt in wat zij uit de oer-muziek heeft behouden’. Hij componeerde o.a. een sonate voor violoncello-solo en klavierstukken.
| |
Oostenrijk.
Alban Berg.
Oostenrijksch componist, leerling van Schönberg en analysator van diens werken. Componeerde klaviersonaten en liederen (op. 2).
| |
Arnold Schönberg.
Oostenrijksch componist, geb. 1874. Aanvankelijk schilder. Publiceerde in 1898 als op. 1 twee liederen. Voor orkest het sextet ‘Verklärte Nacht’ (1899), de Symphonische Dichtung ‘Pelléas und Melisande’ (1903) en de ‘Fünf Orchesterstücke’ op. 16 (1909). Twee strijkkwartetten in D-moll (op. 7) en Fismoll (op. 10), de Kammersymphonie op. 19 (1906). Eenige stuk- | |
| |
ken voor klavier, liederen voor orkest (op. 8, op. 16 en op. 22) en klavier op gedichten van Stefan George. Grootere werken voor soli, koor en orkest: ‘De Gurrelieder’ (1900-1911), het monodrama ‘Die glückliche Hand’, en de cyclus van 21 liederen ‘Pierrot lunaire’ (op. 21). Schönberg werkt op het oogenblik aan een oratorium, ‘die Jakobsleiter’, waarvoor hij, evenals voor ‘Die glückliche Hand’ den tekst zelf schreef.
| |
Franz Schreker.
Oostenrijksch componist, geb. 1878 te Monaco. Componeerde een in 1900 uitgevoerde ‘Psalm 116’. In 1902 een opera in één acte ‘Flammen’. Een ouverture ‘Ekkehard’. Een ‘Kammersymphonie’. Verder opera's: ‘Die geburtstag der Infantin’ naar Wilde (1908), ‘Das Spielwerk und die Prinzessin’, ‘Der Ferne Klang’ (1909), ‘Die Gezeichneten’ (1915), ‘Der Schatzgräber’ (1919). Hij werkt thans aan een opera ‘Memnon’.
| |
Anton von Webern.
Oostenrijksch componist. Discipel van Schönberg. Componeerde een ‘Passacaglia’, een ‘Chaconne’ en ‘Zes stukken’ voor orkest. Als op. 3 een vijftal liederen op gedichten van Stefan George.
| |
Egon Wellesz.
Discipel van Schönberg. Schreef een monographie over hem. Componeerde liederen en kamermuziek. Een opera in 2 acten op tekst van Wassermann ‘Prinzessin Girnara’.
| |
Engeland.
Fred Barlow.
Engelsch-Fransch componist, geb. in 1881. Leeft in Parijs. Schreef voornamelijk kamermuziek, een sonate voor viool, een sonate voor cello (1912), een Pater Noster voor koor (1913), een aantal liederen, waaronder ‘Five Chinese poems’ voor zang en orkest.
| |
Lord Berners.
Engelsch componist. Volgens zijn familienaam Gerald Tyrwhitt. In zijn werk verwant aan Ravel, Casella, Strawinsky, Prokofieff. Tog nog toe het bekendste als muzikaal parodist. Hij componeerde voor klavier ‘Three little funeral marches’ (op een staatsman, een kanarie en een erftante) (1918), voor 4 handen: ‘Valses bourgeoises’, ‘Fragments psychologiques’ (psychologie van den haat en van den lach). Voor orkest de drie stukken: ‘Chinoiserie’, ‘Valse sentimentale’ en ‘Kasatchok’, benevens een ‘Fantasie espagnole’, waarin hij de conventioneele muzikale voorstellingen van Spanje parodiëert. Verder liederen in bepaalden trant, de drie ‘in the German Way’, op woorden van Heine, o.a. een parodie van ‘Du bist wie eine Blume’, dat volgens een van Heine's biographen niet op een schoon jong meisje, maar op een wit varken geïnspireerd zou zijn; drie in den Franschen trant op teksten van Jean Aubry en drie in Engelschen trant. In voorbereiding is een ballet op een gegeven van Rolandson.
| |
| |
| |
Eugene Goossens.
Vlaamsch componist, in Engeland woonachtig en daarom veelal tot de moderne Engelsche muziek gerekend. Geb. 1894. Schreef vooral liederen en kamermuziek (o.a. een strijkkwartet op. 14, een sonate voor viool en piano op. 21, twee bundels voor piano ‘Kaleidoscope’ en ‘Four Concerts’). Voor orkest ‘The Sternal Rhythm’. Hij onderging de invloeden van Strauss, Rimsky, Korsakoff, Debussy en Ravel. Een ‘trait d'union’-figuur.
| |
Cyriel Scott.
Engelsch componist, geb. 1879 in Oxton. Was openbaar werkzaam als pianist. Hij schreef tallooze composities, waaronder een symphonie, ouvertures, kamermuziek en een opera ‘De alchemist’ (Scott's occultist), en de ‘Impressions d'après le Livre de la Jungle’ van Kipling voor viool en piano. Affiniteit met Debussy. Schreef verder gedichten en een boek over ‘The philosophy of modernism’, in betrekking tot de muziek.
| |
Belgie en Zwitserland.
Jean Bartholomi.
Zwitsersch componist, geboren te Genève. Schreef ‘Pièce concertante’ voor cello en piano, een cyclus van vier klavierstukken ‘Impressions d'été’. Een impressionist, ‘paysagiste’.
| |
Ernest Bloch.
Zwitsersch-Joodsch componist, geb. 1880 te Genève. Studeerde te Brussel. Verblijf tijdens den oorlog in Amerika. Schreef muziek van homophone geaardheid. Een symphonie, een opera ‘Macbeth’ (1909), de Hebreeuwsche rapsodie ‘Schelomo’ voor cello en orkest (1916), de ‘Trois Poèmes juifs’ (1913), de symphonie ‘Israël’ (1918), een suite, twee psalmen, een sonate voor piano en viool (1920). Bloch verblijft op het oogenblik in Amerika, waar hij te Cleveland leeraar is aan het Conservatorium.
| |
Paul de Flem.
Belgisch componist. Volgens Tiersot ‘chercheur de formes modernes et de sensations rares’. Schreef een ‘Lamento’ voor zang op vocalen en een symphonische triptiek ‘Pour les morts, Danse, Invocation’.
| |
Joseph Jongen.
Belgisch componist, geb. 1873 te Luik. In 1894 verscheen zijn eerste werk, een strijkkwartet. In 1897 de ‘Prix de Rome’. Componeerde veel kamermuziek van Fransche affiniteit met Duitsche constructie-eigenschappen: een tweede strijkkwartet, op. 23, twee sonaten voor piano en viool, een sonate voor cello en piano, op. 39, een trio, een ‘Poème’ voor cello en orkest, en een lyrisch drama ‘La cité ardente’ (1916). Leeft thans te Londen. ‘Twee serenades’ op. 61 voor strijkkwartet.
| |
| |
| |
Guillaume Lekeu.
Belgisch componist, geb. 1870 te Hensy, gestorven 1894 te Angers (Frankrijk). Discipel van Cesar Franck, sinds zijn verblijf te Parijs (1888). Hij componeerde slechts enkele werken, meest kamermuziek, o.a. de vioolsonate (1892), de ‘Trois Poèmes’, een onvoltooid gebleven strijkkwartet (1893-94), voor orkest ‘Andromède’ (1889), een ‘Adagio’ voor strijkkwartet en de ‘Fantasie symphonique’ (1892).
| |
Rusland.
Michael Gniessin.
Russisch componist van de jongere generatie. Leeft te Moskou. Schreef ongeveer 18 werken, meestal liederen op teksten van Edgar Poe (‘Le ver vainqueur’) en van Poeschkin (‘Hymne à la peste’). Een symphonisch gedicht ‘D'après Shelly’.
| |
Serge Prokofieff.
Russisch componist der jongere generatie. Geboren in 1891. Een origineele natuur, geïnspireerd op de oud-Slavische muziek. Voor klavier ‘Suggestion diabolique’ en ‘Visions fugitives’. Een ‘Nocturne’ op Hebreeuwsche melodieën voor piano, strijkkwartet en klarinet, een Suite Scythe en een ballet ‘Schout’.
| |
Nicolaas Roslavietz.
Russisch componist uit de jonge Russische school onder invloed van Debussy en Strawinsky. Impressionist. Schreef o.a. muziek op gedichten van Verlaine.
| |
Alexander Scriabine.
Russisch componist, geb. 1872, gest. 1915. Schreef aanvankelijk werken in den ouden stijl: 3 symphonieën, een klavierconcert, de preludes voor klavier op. 11, 13, 48 en 67. Eerst met op. 60, met ‘Prometheus’ (poème du feu) componeerde hij volgens een eigen stijl en op een eigen gevonden gamma. Hij meende, dat de tonen ook door kleuren waren toe te lichten en liet bij ‘Prometheus’ een lichtklavier gebruiken, waarop de tonen zich door kleuren lieten waarnemen.
| |
Igor Strawinsky.
Russisch componist, geb. 1882 te Petersburg. Sloot zich aan bij het Russisch hofballet (het ‘Russische ballet’) en schreef er muziek voor; de balletten ‘L'oiseau du feu’ (1910), ‘Petrouchka’ (1911), ‘Le sacre du printemps’ (1912). Voordien schreef hij eenige orkestwerken, o.a. een symphonie (1906), het scherzo ‘Feu d'artifice’ (1908), liederen (Russische) en op. 2. Te Parijs oefende hij met zijn balletten grooten invloed uit op de jongeren. Na 1914, toen hij te Parijs zijn Chineesche sprookjes opera-ballet ‘Le Rossignol’ voltooide, heeft zijn stijl zich het meest geprononceerd naar de modernste richting. Hij bewerkte Pergolese's muziek voor ‘Pulcinelle’ om tot een ballet in één acte, ‘Les abeilles’, ‘Renard’, ‘L'histoire du
| |
| |
soldat’. De werken uit de laatste jaren zijn: voor piano-solo een ‘Ragtime’ en ‘Piano Ragmusic’. Voor piano vierhandig eenige stukken, drie stukken voor klarinet-solo, ‘Berceuses du chat’.
| |
Duitschland.
Ferruccio Brisoni.
Italiaansch-Duitsch componist, geb. 1866 bij Florence. Ontwikkelde zich aanvankelijk als pianist en musicoloog en muziekleeraar. Kwam in 1893 te Berlijn. Een encyclopaedische natuur. Hij schreef veel en velerlei muziek. Balletscènen, suites, Berceuse élégiaque voor orkest. Voor klavier de ‘Fantasia contrapuntistica’. Hij schreef een opera op een gegeven van E.Th.A. Hoffmann ‘Die Brautwahl’ (1912) en muziek voor Gorzi's ‘Turandot’.
| |
Eduard Erdmann.
Duitsch-Lettisch componist. Apostel en leerling van Schönberg en Busoni. Schreef een symphonie in f en kamermuziekwerken.
| |
Hermann Scherchen.
Redacteur van ‘Melos’, voorvechter der moderne muziek in Duitschland. Schreef een strijkkwartet op. 1.
| |
Holland.
Jakob van Domselaer.
Nederlandsch componist, geb. 1892. Aanvankelijk leerling van Johan Wagenaar. Streeft in de muziek naar ‘stijlkunst’. Publiceerde een bundel ‘Proeven van stijlkunst’ voor piano, en bracht op een concert (in 1919) een drietal sonaten voor piano ten gehoore.
| |
Sam Dresden.
Nederlandsch componist, geboren in 1881. Paedagoog en dirigent (o.a. van de Madrigaal-vereeniging). Schreef voornamelijk kamermuziekwerken: een sonate voor viool, een sonate voor cello, een sonate voor fluit en harp, een sextet en trio voor strijkinstrumenten met piano, twee suites voor blaasinstrumenten, een miniaturen-suite voor blaasinstrumenten naar clavecinstukken van Rameau. Liederen op teksten van Jules Schürmann en Rensburg. Voor orkest een cyclus van variaties op een St. Nicolaaasliedje.
| |
H.D. v. Goudoever.
Nederlandsch componist, volgeling der jonge Fransche school, geb. 1898. Schreef liederen zonder woorden, ‘La fete blue’ en impressies voor orkest.
| |
Willem Pijper.
Nederlandsch componist, geb. 1894 te Zeist. Leerling van Johan Wagenaar (Utrechtsche school). Onderging den invloed van
| |
| |
Mahler en de Fransche impressionisten. Schreef een symphonie ‘Pan’ (1917) in den trant van Mahler. Liederen op Verlaine's ‘Fêtes galantes’. Een sonatine voor piano, een sonate voor piano en viool en een sonate voor piano en cello. Schreef voor blaasinstrumenten en piano een septet (1920) en muziek bij Sophocles' ‘Antigone’.
| |
Daniel Ruyneman.
Nederlandsch componist. Impressionist, daarna ‘futurist’. Schreef een sonatine voor piano (in den stijl van Ravel) een sonate voor piano en viool, eenige liederen, o.a. de zang ‘De Roep’ op vocalen, de Chineesche liederen, ‘Pathologieën’, ‘Hierogliefen’ voor 3 fluiten, celesta, harp, piano, cub-bells (volgens het Oostersch orkest), 2 mandolines en een guitaar (1918).
| |
Matthijs Vermeulen.
Nederlandsch componist, geb. 1889. Aanvankelijk muziekcriticus. Van 1915-1920 aan ‘De Telegraaf’. Schreef een eerste symphonie in 1912. Liederen, o.a. ‘La Veille’ op tekst van Francis Porché, een sonate voor cello en piano (1918) en een tweede symphonie (1921). Wat betreft de moderne muziek luidt zijn stelregel: ‘Wat ten allen tijde de muziek heeft willen verwerkelijken, n.l. de duizend aspecten der ziel te toonen, de menigvuldige nuances der meest verscheiden gevoelens onder een directen vorm dwingend als een natuurkracht, dat moet de nieuwste en modernste muziek insgelijks weten te doen.’
| |
Alex Voormolen.
Nederlandsch componist. Schreef kamermuziek, een suite voor cello, een strijkkwartet en een Symphonietta.
|
|