| |
| |
| |
‘Impossible n'est pas Français!’
I
Als groote donkere rivieren stroomen de legerkorpsen door Duitschland. Op een onafzienbaren heirweg dreunt dag en nacht de stap van de infanterie, het getrappel der paarden, het ratelen van kanonnen, caissons, fouragekarren, van koetsen en particuliere rijtuigen: een gansche volksverhuizing verplaatst zich naar Njemen, waar zij Rusland zal binnen gaan. Door de steden schetteren bij den voorbijmarsch de trompetten, als geweldige compacte massa's volgen de regimenten elkander op met slechts korte tusschenpoozen, en nog steeds is het laatste regiment niet voorbij....
Koortsachtige bedrijvigheid heerscht in de legermassa's, die meer en meer zich ophopen aan den grens, in de legerplaatsen, waar men timmert en bouwt. Geen soldaat is er bij, die niet aan de overwinning gelooft, nog nooit gingen zoovelen op marsch naar de zege!
Te Dresden, dat in een pralend kampement herschapen is, houdt Napoleon, die eenmaal te Erfurt zijn grooten tooneelspeler Talma liet optreden voor een parterre van koningen, parade over zijn vorsten: de koning van Pruisen, de keizer van Oostenrijk, de koningen van Saksen, van Wurtemberg, van Beieren en de talloozen, die hij zelf tot koning creëerde. Alle staan zij daar, den steek onder den
| |
| |
arm, de oogen gericht naar den kleinen driftigen man, die, zelf den imperator acteerend, hen nauwelijks met een blik voorbij loopt, als waren het niet meer dan vasallen. Indrukwekkende wapenschouw van zijn macht en aanzien....
Vlak voor de schipbrug over de Weichsel, bij het bruggenhoofd van Dantzig is de Keizer uit zijn koets gestegen. Het is al donker. Duroc gaat met getrokken sabel voor hem uit.
Een gedaante doemt op.
‘Qui êtes vous?’
‘Le général de division Daendels’.
De Keizer nadert met drie adjudanten.
‘Bon! Waar is de prins van Eckmühl? Breng mij naar Maarschalk Davout’.
De Keizer is op inspectiereis. Vóór den afmarsch over de Njemen bezichtigt hij de versterkingen, die het land van de Oder en de Weichsel, het achterland van Pruisen, in bedwang moeten houden.
Davout leidt, vergezeld van zijn generaals Napoleon door de groote legerplaats rond, een snel bezoek, de tijd is kort. Om de vijftig pas stelt de Keizer een van zijn bijna mechanisch klinkende vragen. De laatste: ‘Hoe is de geest van het land?’ De Keizer is zeer vriendelijk en zeer opgewekt, hij is tevreden. Met een kleine buiging keert hij naar zijn rijtuig terug.
En dan, op een prachtigen Junidag, onder gejuich en muziek, met vliegende standaarden, waarboven
| |
| |
de klapwiekende vergulde adelaars zich voor hun opvlucht verheffen, gaan driehonderd duizend man van het half millioen, dat Napoleon uit twintig landen heeft weggehaald om ze in den strijd te werpen, de Njemen over.
Eindelooze colonnes, wier kleuren gloeien in de zon, wier blinkende bajonetten gaan op den vasten cadans der voetstappen: een overwinning in opmarsch.
Deze oorlog lijkt een feest.
In het gouvernementsgebouw te Wilna wordt een groot afscheidsbal gegeven aan de officieren van het 9de legerkorps op doormarsch naar Smolensk, waarheen de Keizer het korps als reserve heeft opontboden.
Terwijl de militaire kapel, op een kleine estrade in de balzaal met fluiten en trompetten de quadrille blaast en in de wemeling van uniformen onder de schitterende illuminatie der lichtkronen de japonnetjes der jonge meisjes tusschen de goudgetreste uniformen der Badensche huzaren, de blinkende borstpantsers der Fransche kurassiers, de met bont afgezoomde jakken der Poolsche lanciers door fladderen als witte vlinders, staan de gouverneur van Wilna, de ‘Comte de l'Empire’ generaal Dirk van Hogendorp en de divisiegeneraal Daendels, twee Hollanders in de bewegende chaos der nationaliteiten, naast elkaar toe te zien hoe Venus en Mars elkander vinden in een dans: de vrouwtjes der Poolsche edelen maken met haar cavaliers de figuren van de
| |
| |
‘anglaise’, sierlijk de hooggeheven hand in de hooggeheven hand, met gracieuze rokkenzwaai bij de reverences en de dolmans aan de schouders der huzarenluitenants wuiven. In de pauzes speelt het orkestje:
‘Où peut on être mieux qu' au sein de sa famille’.
Er heerscht een uitgelaten vroolijkheid. Het is nog September, het weer is zacht en donderend gaat de opmarsch der legers in Rusland voort naar de overwinning. De jonge vrouwen verbergen zich achter haar waaiers tegen de al te opdringerige galanterieën van haar aanbidders.
Madame van Hogendorp neemt de honneurs waar. Dirk van Hogendorp, de oudste, de ‘verloren zoon’ der Hogendorpen, die in de gelederen van den vijand is gegaan, staat daar met zijn hoogmoedige manier de kin in den generaalskraag terug te trekken. Hij laat zich door Daendels uitnoodigen plaats te nemen aan een tafeltje, waaraan ook een oude Poolsche graaf is gezeten, die langen tijd in de diplomatie is geweest en aan het hof van Keizer Alexander heeft vertoefd.
‘Hoe lang zal deze veldtocht duren?’ vraagt Daendels.
‘Hoe lang?’ wendt zich de Pool tot hem. ‘Te lang reeds. De Keizer Napoleon had beter gedaan zich met de verovering van Lithauen tevreden te stellen en er den winter af te wachten. Hij vergist zich in het karakter van Keizer Alexander. Ik heb hem van dichtbij gekend, hij is koppiger dan de Fransche
| |
| |
Keizer veronderstelt, die in hem een romantisch, jong en zwak man ziet, snel ontvlambaar voor roem, maar even snel gedeprimeerd door den nederlaag. De Keizer Napoleon verwacht te veel wonderen van zijn overwinningen. De kroon der Tartaren steekt hem de oogen uit. Ge zult zien, dat Alexander niet toegeeft, zelfs al zou hij uit zijn eigen hoofdstad verdreven worden’.
Van Hogendorp schetst met de punt van zijn laars een of andere figuur op den vloer. Deze critiek op zijn held bevalt hem niet:
‘Het genie van Napoleon bestaat in te durven wagen. Behalve door zijn groote militaire gaven schittert hij ook door zijn geluk. Hij draagt zijn geluk zelf op den punt van zijn degen’.
Daarbij werpt hij den generaal Daendels een scherpen blik toe, alsof hij wilde zeggen: Nietwaar? Wij ook, wij bestaan immers ook alleen bij de gratie van de Fortuin, omdat wij hebben durven wagen! De ander staart slechts glimlachend voor zich uit. De Poolsche graaf gaat voort:
‘Als de veldtocht ten nadeele van Keizer Napoleon afloopt zullen de Russen en Duitschers zich “en masse” verheffen om het juk af te werpen. Al zijn bondgenooten zullen hem verlaten. De Koning van Beieren, op wien hij nu zoo vast rekent, zal zich bij de Verbondenen voegen. Misschien blijft alleen de Koning van Saksen trouw, maar dan zullen zijn eigen onderdanen tegen hem opstaan’.
Wat bezielt dezen ongeluksprofeet, denkt van Ho- | |
| |
gendorp. Het lijkt bijna op beleediging van den Keizer. Een goed soldaat spreekt zoo niet. Reeds voelt van Hogendorp zijn drift opkomen: hij, die als Pruisisch cadet de sabel met vele van zijn collega's in een duel kruiste, grijpt onwillekeurig naar het gevest....
Dan treedt een officier, zoo juist van het front gekomen, de balzaal binnen, vraagt naar den gouverneur en overhandigt van Hogendorp een depêche. Deze opent haar en laat, na gelezen te hebben, met een teeken van de hand de muziek ophouden:
‘Mijne heeren! Zijne Majesteit de Keizer heeft een groote overwinning op de Russen behaald. Het leger van Kutusoff is verslagen. 30.000 gevangenen, 400 kanonnen, 88 standaarden en de inname van Moskou! Leve de Keizer!’
Onder donderend ‘Hoera!’ en ‘Vive l'Empereur!’ zet de muziek de Marseillaise in.
Daendels reikt van Hogendorp de hand.
Het is thans diens beurt om te glimlachen - .
En terwijl de officieren met hun dames verder dansen op het bal vermaken de soldaten zich in hun kampementen op hun eigen wijze. Zij hebben oude costuums gevonden in de huizen van de stad en verkleed als achttiende-eeuwsche markiezen en prinsen en prinsessen vermaken zij zich als kinderen met menigen dwazen sprong, waarbij zij op het achterste neervallen en weer omhoog schieten, terwijl een half dronken tamboer steeds verwoeder de charge roffelt....
| |
| |
Den volgenden morgen wordt afgemarcheerd.
Daendels steekt zijn pistolen in de zadeltasschen van zijn paard.
Het rammelen van een caisson, die in vollen ren de hoek van de straat om zwenkt doet zijn paard schrikken, het slaat met de achterpooten achteruit en gooit den generaal, die reeds met een voet in de stijgbeugel staat, om.
‘Een slecht voorteeken’, bromt Daendels, de modder van zijn jas vegend. ‘In de oudheid zou een veldheer een tocht, die aldus begon, afgelascht hebben. Maar wij zijn niet bijgeloovig meer’.
Desondanks moet hij aan de woorden denken, die de oude Pool gisterenavond gesproken heeft.
Onzin! De oorlog kan niet lang meer duren. Moskou is ingenomen.
Bijna spijt het hem. Hij heeft zich al verheugd over het bevel naar Smolensk op te rukken. Langs de Oostzee blijft ongetwijfeld nog werk te doen. Mac Donald belegert Riga. Misschien komt St. Petersburg ook nog aan de beurt, Daendels hoopt het bijna.
Hij ziet niet graag zijn collega's met de eer van den veldtocht strijken.
Een ordonnans nadert salueerend:
‘Generaal, de maarschalk Victor verzoekt u met uw divisie achter de divisie van den generaal Girard aan te sluiten’.
De sabel trekkend geeft Daendels het bevel.
Trompetten schetteren.
| |
| |
De dreun van duizenden marcheerende voetstappen sterft weg door de straten van Wilna.
De Russische vlakte komt open.
| |
II
Marschen.
Lange dagmarschen.
Onder weg alleen couriers, ordonnansen.
Fouragekarren, die terug keeren.
Posten, hier en daar opgesteld, om de verbindingen in stand te houden.
In de boerenhuisjes, waarvan de verbrande daken zijn hersteld, zitten de wachtcommandanten met uitgestrekte beenen, kaartend of een pijp rookend. Hoe is het daarginds?
Maar men nadert steeds dichter de slagvelden van Augustus.
In een zwaren stortregen komt de 26ste divisie voor Smolensk aan. Het land is grauw en uitgemoord. Door de vlakte marcheerend ziet Daendels daar nog de lijken liggen van soldaten, gevallen in den slag van den 17den Augustus, naakt en onbegraven.
Tot de knieën door het slijk wadend, in een stikdonkeren nacht, onder een gudsenden regen banen de regimenten zich een doortocht naar den ingang van een half afgebrande stad, waarvan slechts een enkele wijk tot een geriefelijker cantonnement is ingericht.
| |
| |
Er ontstaat in het donker een wanorde. De troepen moeten om de stad heen trekken. Hier mogen zij niet binnen. Schildwachten weigeren met gevelde bajonet den toegang.
Vloeken, schelden. Een zwijnenboel is dit! Met zoo'n regen.
Den volgenden dag wordt de orde hersteld. De regen heeft opgehouden, maar het weer is omgeslagen.
Diep in hun kapotjassen gedoken stappen de schildwachten nu in de gierende, ijskoude rukwinden uit het Noorden op en neer.
Daendels laat in zijn kamer een groot vuur aanmaken.
Hij verwenscht dit klimaat.
Midden October.
De thermometer daalt snel.
Zelfs voor een Russisch klimaat snel: zoo vroeg heeft niemand den winter verwacht.
De sneeuw begint uit de lucht te tuimelen. Duizenden en duizenden vlokken. De sneeuw hoopt zich op tegen de huizen. De sneeuw ligt meterdik in de straten, geen paard, geen wagen, geen man kan er meer door; geheele compagnieën moeten aan het sneeuwruimen worden gezet, om tenminste de noodzakelijke verbindingswegen open te houden. Het wordt koud, ijzig koud. Temidden van de wentelende sneeuwbuien loopen de soldaten, verkleumd in hun jassen, de handen over elkaar weggestoken in de mouwen, op een drafje.
| |
| |
Dan, op een dag, midden November, worden de wachten aan de poorten gealarmeerd. De verkleumde, verbijsterde ruiter weigert te spreken: Waar is de Maarschalk Victor?
Victor vouwt den brief van Berthier open:
‘Het leger en de Keizer zullen morgen in Smolensk wezen, maar geheel uitgeput door een marsch van 120 mijlen zonder ophouden. Neem het offensief, het heil van het leger hangt er van af. Iedere dag vertraging is noodlottig. De cavalerie van het leger is te voet, de kou heeft al onze paarden doen sterven. Op marsch, het is het bevel van den Keizer en van de noodzakelijkheid....’
De Maarschalk roept zijn generaals samen. Hij verklaart, temidden van zijn zwijgende officieren: Hij heeft slechte tijdingen. De Keizer is met het leger in aanmarsch op Smolensk, hij doet een beroep op nieuwe troepen, op de volledige krachtsinspanning van allen, die onder zijn bevelen staan. Over een uur moeten alle manschappen marschvaardig wezen. Als een schaduw hangt over aller gezichten het besef van een ramp.
Daendels, de posten surveilleerend, blijft staan voor den nacht, tuurt in den harden vrieshemel vol brillant-sterren.
Tegen den hemel steekt de rechte priem van den bajonet van een schildwacht omhoog. Het is doodstil, alleen de stap van den schildwacht kraakt in de sneeuw.
| |
| |
Daendels moet opeens huiveren onder het ondefinieerbare gevoel van een overal om zweven van een naderende catastrophe: Napoleon verslagen.
Hij heeft in de sprakelooze oogen van den ordonnans den ramp van het verslagen, verhongerde en verloren leger gezien.
De gloed van het brandende Moskou, de stad, die brandt als een fakkel, nadat de Russen, terugwijkend achter een hecatombe van lijken, gevallen in den slag aan de Moskowa, haar aan den Keizer hebben overgegeven.
De terugtocht van 100.000 man temidden van een winter, die begint te stormen in loeiende sneeuwbuien over de vlakten, die de afmarcheerende armee hult in een tourbillon van sneeuwvlokken, die zich vastzetten aan de jassen, aan de berenmutsen, aan de loopen der geweren. Eindelooze marschen door barre velden van sneeuw, door verwoeste, tot verkoolde geraamten van binten en balken geworden dorpen, met een vijand, die nergens zichtbaar is, maar voelbaar aan de verkleumde vuisten, die de geweren vasthouden....
Daendels keert om. Licht schijnt achter de geöliede papieren venstertjes van de boerenhutten, waar zijn officieren hun onderdak hebben. Ook daar is alles nog slapeloos, waakt men, evenals hij wachtend op een dag, die eerst langzaam met wuivende veeren van zachte lichtglanzen tegen den verbleekenden hemel opschiet.
En opeens worden de rustelooze, nerveuze passen
| |
| |
van Daendels rustig, regelmatig klettert zijn sabel nu bij iederen stap tegen de hiel van zijn hoogen laars en hij herwint een vastberadenheid, die zijn geheele lichaam strak maakt.
| |
III
Afmarsch.
Afmarsch naar de Berezina.
Sneeuw.
Sneeuw, overal.
Langs den grooten weg alleen is de sneeuw opengetrapt door de duizenden voetstappen van een armee, die zich als een lange colonne door een star, tot een sneeuwdecor bevroren landschap slingert in de richting van Borissoff.
Trompetten klinken, schor en nerveus.
Aansluitend achter de Garde marcheert Daendels met zijn divisie naar Studianka, waar op een ondiepe plaats van de Berezina onophoudelijk de rythmische slag der hamers dreunt: de bruggenbouw. Reeds is de ordelooze massa van de Grande Armee hier samengestroomd en staat, als een doodgeloopen kudde aan den rand van een ravijn, voor het dreigende obstakel: de rivier, waarin het ijs, losgelaten door een plotselingen dooi, knallend schots over schots schuivend, wentelend en zwaaiend voorbij stroomt. Het luguber geluid vervult den komenden nacht met een onheilspellend lawaai. Vlak aan den oever is de grond moeras; bij iederen voetstap siepelt
| |
| |
het water uit de gaten als uit een boorput. Wagens en paarden blijven op de hellingen staan, een donkere chaos.
De avond speelt oranjerood door de naakte toppen der boomen. Bivakvuren vlammen op en de dreun van het Russische kanon komt uit de verte nader. Marcheerend in de verblindend witte sneeuw, die hier en daar rose is getint, waar de avondzon tusschen de lange schaduwen der boomen door schijnt komt Daendels soldaten voorbij van alle wapens, van alle afdeelingen dooreen, vermagerde, uitgeteerde mannen, gekleed in wonderlijke lompen en flarden, in doeken en vrouwenpelzen. Hij loopt huiverend in zijn mantel, koortsig, half ziek, geplaagd door de rheumatiek, die hem sinds zijn terugkeer uit Indië niet meer geheel verlaten heeft. Hij kan op zijn hooge laarzen slechts voetje voor voetje vooruit, smeltend glijdt de bevroren grond onder hem weg, wanneer hij niet op een stok steunde zou hij vallen. Hij komt het wagenpark voorbij, overschot der tienduizend wagens van den ontzaggelijken legertrein, waartusschen velen schuil zoeken bij een vuur, gestookt uit sommige der rijtuigen, waarvan men de wielen en het houtwerk verbrandt om warmte en waaromheen naast de verkleumde en uitgeteerde soldaten de vrouwen van officieren zitten, met haar kinderen samen in één doek gewikkeld. Op het vuur roostert men vleesch, uit de lijven der gevallen paarden gesneden.
Het is afgrijselijk, denkt Daendels. Naast zich ziet
| |
| |
hij het paard van een kurassier staan, ruiterloos, maar herkenbaar aan het zadel. Een groot stuk vleesch is het uit den dij gehakt, door de kou is het dier gevoelloos geworden, het staat daar met hangende kop, zooals paarden staan, die, langzaam verbloedend, zich nog op de been houden voordat zij ineen storten. Maar zijn bloed vloeit niet, zijn bloed is in de wonde vastgevroren.
Ik heb mannen, gewonden zien sterven. Waarom geeft het zien van dit paard mij het gevoel of mijn hart stilstaat?
Het zijn thans de Hollandsche pontonniers van generaal Eblé, van wie het behoud van het leger afhangt. Verbeten arbeiden de mannen, tot het middel in het ijskoude, gevaarlijke water staand, onderwijl zich tegen het groenachtige ijs verdedigend door het met balken weg te stooten.
Werken, werken.
Om het behoud van het leger, om het behoud van Napoleon.
De Berezina moet overgestoken, voordat de omsingeling der Russen, die steeds nader komen, zich onverbreekbaar rondom de armee heeft gesloten.
Geleund tegen een paal, de armen over elkaar, staat de Keizer, gehuld in zijn pels met brandenbourgs, een rooden pelsmuts van vossenbont op, die, versierd met den wuivenden waaierpronk van een agrafe, hem het aspect geeft van een Aziatisch vorst. Eerst als de generaal Eblé hem verslag uit brengt
| |
| |
over den voortgang van het werk schijnt Napoleon uit een doffe apathie te ontwaken. De metalen stem klinkt: Vlugger!
‘Impossible, Sire’.
Hard antwoordt de Keizer: ‘Impossible n'est pas Français!’
Eindelijk is het dek der bruggen gereed. De eene brug is voor de artillerie, de andere voor de infanterie.
De overtocht kan beginnen. Reeds blinken op den rechteroever de bajonetten van Oudinot, die de tot daar doorgedrongen Russen voor zich uit terugdrijven.
Er komt beweging in de ordelooze legermassa. De eerste regimenten marcheeren over, bij den voorbij-marsch schreeuwen zij heesch uit rauwe kelen bij den aanblik van den Keizer, die doodsbleek, maar vastberaden aan den oever staat, hun ‘Vive l'Empereur!’
Dan gaat ook Napoleon de brug op, te voet, leunend op een stok, achter zich zijn paard en zijn rijtuig en gevolgd door de kudde der berenmutsen van de Garde. De paardenhoeven trappelen met doffen slag op het hout, de wielen der kanonnen ratelen hotsend en stootend over de balken. Achter de Garde komt, met regelmatigen, militairen tred, de gelederen ordelijk en vast gesloten, de divisie Daendels. Daendels zelf, zijn paard aan den teugel achter zich. Eindelijk de overtocht. Maar langzaam, langzaam. De bruggen zijn smal, zij zijn niet sterk,
| |
| |
de balken ongelijk, uit het hout van boerenhutten gebroken. Uit den pas! brult de commando-stem van Daendels, om de te zware eenzijdige belasting door zooveel tegelijk neerdreunende voeten te voorkomen. De divisie Daendels is over. Andere regimenten volgen. Het Russische kanon dondert steeds dichterbij en onder de bruggen door dondert het snel vlietende ijs, slaat met een knal, rondwentelend, tegen de schuddende schragen. Steeds meer soldaten volgen. De overtocht duurt den ganschen dag. De nacht valt in. De Russen dringen op, in de achterhoede: reeds hebben zij Borisoff bezet.
Dan bezwijkt de eene brug. Te vaak reeds sloegen de paardenhoeven door het gehavende hout, zakten de wielen der kanonnen door de barstende balken. En met een dof gekraak begint het bruggendek te hellen.
Een batterij helt mee. Onder het geschreeuw der kanonniers, die wild aan de teugels hangen en het gekletter van kettingen en ijzer glijden de zich schrap zettende paardenhoeven terug en kantelend stort de massa met een geweldigen slag door het krakende ijs het opspattende water in. Een woelend kluwen van paardenkoppen, van menschen en schako's, die afdrijven in den stroom....
Een alarmkreet loeit onder hen, die nog op den linkeroever staan: De bruggen bezwijken! O God! In paniek dringt alles naar voren, op de bruggen aan. Halt! Halt! gillen de wanhopige officieren, geklemd temidden van de groeiende paniek. Een
| |
| |
Russische granaat vernielt de andere brug. Maar met de zweep over de paarden rennen de wagens woest door de ruïne van het houtwerk, verpletteren de handen van hen, die van de bruggen zijn gegleden en zich nog aan de balken vastklemmen, vóór zij met een rauwen gil wegzinken in het water, meegesleurd door het ijs en den stroom. Er is geen houden meer aan, als een kudde vee door een panischen angst gegrepen, vecht en worstelt alles om over de bruggen te komen. Tevergeefs pogen de pontonniers de afbrekende balken te stutten, zij die meenen achter te zullen blijven worstelen slechts voor zich zelf. Bijna alles stort te water, paarden, de koppen boven het ijs uit, probeeren zwemmend den anderen oever te bereiken, zakken, spartelend en onderzinkend, weg in den modder. De opeenhoping van wagens en lijken naast de brug vormt een doorwaadbare plaats, waarover talloozen hun vlucht voortzetten.
Uit Borissoff gedrongen, waar zij de achterhoede moest helpen dekken, vecht en worstelt de ten doode opgeschreven divisie Partonneaux: Ave Caesar, morituri te salutant, overhoop gereden door de Russische cavalerie, gedecimeerd door de ontbering en de kou, ingekrompen tot een kleine hoop, die afgesneden van de rest van de Armee, zich bijna tot den laatsten man laat afslachten....
Napoleon, die nu de gansche achterhoede verloren ziet gaan, keert zich op zijn nerveus zwenkend paard naar een adjudant en geeft den salueerenden
| |
| |
officier een order voor de divisies Daendels en Girard.
Daendels, reeds gekampeerd, scheurt den verschrikkelijken order open: Terug naar den linkeroever. Terug naar de hel. Tusschen hinnikende paarden, gillende, stervende menschen, omgevallen wagens. Maar tot iederen prijs moeten de Russen geattaqueerd worden en van de toegangen tot de bruggen weggedreven!
Het is waanzin, denkt Daendels. Reeds heeft de Keizer de divisie Partonneaux voor de redding van de achterhoede opgeofferd. Maar het moet. Een bevel van Napoleon is hier wet.
Te paard en op marsch. Onwillig verheffen de Badensche en Hessische regimenten zich uit hun zittende houding op den grond, waar zij, de ellebogen op de knieën en schouder tegen schouder om zoo warm mogelijk te blijven, reeds half sluimeren.
Ransels om en de geweren genomen.
Voorwaarts!
Profiteerend van een moment, dat de paniek wat tot stilstand schijnt gekomen, banen de divisies Daendels en Girard zich een doortocht over de brug. De soldaten verspreiden zich door de bosschen achter den linkeroever, waar de grond bezaaid ligt met weggeworpen uitrusting-stukken, geweren, doode paarden, wier ribben rond uitstaan onder een dunne huid, hier en daar ook de volkomen naakt uitgeplunderde lijken van menschen. Een lugubere tocht tusschen kale boomen, die zwart en naakt als na
| |
| |
een brand uit de witte sneeuw opsteken. Zwermen kraaien vliegen als een schreeuwende wolk op bij het naderen der mannen, duizenden kraaien verduisteren een moment de lucht, volgend waar dood en lijkenbederf zijn.
Dan komen de Russen opzetten. Overal klinken schoten. Het knetteren der geweersalvo's wordt beantwoord door het Aziatisch krijgsgehuil der Tartaren-cavalerie, de geeselende zweepslagen der Kozakken op de weggaloppeerende paardenlijven. Langs de naakte boomen zweven de pijlen der Baschkieren.
Daendels gaat rechtop, braveerend de kogels en de pijlen. In zijn door de takken aan flarden gereten mantel schreeuwt hij zijn commando's, die als damp uit zijn mond de bevroren lucht in gaan. Hij schiet zijn pistolen leeg, dan neemt hij het geweer van een gevallen soldaat en geeft daarmee vuur op den vijand. Met zijn sabel slaat hij een kozakkenlans weg, die een vluchtend Fransch sergeant wil spietsen. Maar als een zwarte muur schuiven de kolonnes van Wittgenstein voorwaarts over den witten grond. Verwoed verdedigen de beide divisies Daendels en Girard zich tegen de Russen als aangevallen wild tegen jachthonden: 7000 man tegen 40.000. Eindelijk, den volgenden morgen 9 uur krijgen de soldaten van Victor bevel te retireeren, wijkend over de bruggen naar den anderen oever. De divisie Girard is de laatste, die overgaat, verbrandend wat zij achter zich laat.
| |
| |
Wat van de Grande Armee nog voort kon heeft zich inmiddels in veiligheid gebracht.
Maar de achterhoede is niet meer te redden. Tevergeefs heeft men het wagenpark verbrand om haar te dwingen mee te komen. Het vergroot slechts het onheil. Waanzinnig gehurkt bij hun laatste glimp vuur, bij het brandende hout der wagens, koppig, met den dood reeds in de oogen zitten vijfduizend man in de sneeuw op den grond, zonder kracht zich meer te bewegen. Zij liggen over en tegen elkaar, lallend als dronkaards, gek van ellende, stervend onder de steken der kozakken-lansen: dood, dat beteekent verlossing....
Niemand ziet meer om naar den doodstrijd dier laatsten, wier gebeente straks zal rusten diep in de sneeuw, tusschen de karkassen van wagens en paarden, waarover nieuwe sneeuw zelf een grafheuvel zal vormen. En een opstekende wagendissel, een opstekende bajonetpunt wordt het kruis, wijzend: hier viel een dier honderdduizenden, die niet weerkeerden uit Rusland.
Naar Wilna.
De kortste route is over de Berezina geweest, de eenige uitweg ook tusschen den klem der Russische legers.
Met een laatste woedende vastberadenheid sleept de Armee zich voort. Vechtend, schietend.
De zieke of gewonde generaals op de affuiten der kanonnen gebonden.
| |
| |
Op een afstand volgen de Russen, als hongerige wolven, maar gereed hun buit te bespringen, zoodra hij weerloos, machteloos ineen zakt.
Nog marcheeren 18.000 soldaten aaneengesloten, de ontrolde vaandels in hun midden, soms niet meer dan drie, vier man van een geheel regiment rond hun vlag, onder het uiterste verbod van den Keizer de eenheden op te lossen, het laatste redmiddel tegen een reddelooze vlucht.
Nog is er een leger, dat op het commando: Serrez les rangs! de gelederen kan sluiten.
En dat leger, overschot van de honderdduizenden der Grande Armee, komt Wilna binnen.
Eindelijk huizen, eindelijk een kwartier, eindelijk behouden.
De ontspanning is te erg, als razenden storten de soldaten zich op woningen, op voedsel, op vuur, vechtend met de sabel als de anderen niet wijken, niet opstaan van hun slaapplaatsen, hen laten struikelen over uitgestrekte beenen, over groote leeren laarzen, hen, die geen schoeisel meer aan de voeten hebben, maar doeken en lappen....
Vrouwen dringen zich tegen de vermagerde mannen, hier zijn soldatenliefjes te over, het leven begint weer....
| |
IV
Den 5den December verlaat de Keizer plotseling het leger, na het opperbevel aan Murat te hebben
| |
| |
overgegeven. In een slee haast hij zich door de bevroren landen, hij houdt alleen halt om van paarden te verwisselen. Voort, voort door Duitschland naar Parijs. Slechts enkele generaals vergezellen hem. De overijlde aftocht van den Keizer ontneemt aan het leger zijn laatste moreele steun. Nauwelijks te Wilna aangekomen en in de kwartieren ondergebracht, maken de soldaten zich weer op om verder te marcheeren. Ook in de stad zelf wordt het bericht, dat Napoleon vertrokken is het sein voor een algemeen ‘sauve qui peut’. De intendance breekt haar bureaux op, de administratie pakt haar papieren bij elkaar, alle vreemde gezanten, de plaatselijke autoriteiten, de generaals en onderbevelhebbers verlaten overhaast de stad. Murat, die er op gerekend had hier het overschot der troepen te verzamelen, laat zich door de paniek, die vermeerderd wordt het bericht van het naderen der Kozakken, meesleepen. Gouverneur van Hogendorp heeft zijn bagage in een speciaal voor hem gerequireerde postkoets geborgen en rent samen met zijn gemalin naar Koningsbergen. Het Pruisische hulpkorps van Yorck hijscht de witte vlag en gaat naar de Russen over. Schwarzenberg geeft zijn troepen bevel den verderen strijd te staken en terug te trekken. Alles wat nog door de aanwezigheid van Napoleon bijeen werd gehouden spat als een zeepbel uit elkaar.
Met een donderenden knal vliegt het arsenaal te Wilna de lucht in.
Maar het 29ste Bulletin van de Grande Armee, het
| |
| |
eerste en laatste, dat Napoleon na de verovering van Moskou de wereld heeft ingezonden, besluit na een opsomming van de ‘désastre’, die het leger op den terugtocht heeft ondervonden, met het allerbelangrijkste, het stralende en voor de toekomst beslissende:
‘La santé de Sa Majesté n'a jamais été meilleure’!
Bij zijn vertrek uit Wilna, op het punt in zijn reiskoets te stappen, reikt de generaal van Hogendorp Daendels de hand:
‘Adieu, generaal. Het is de kou, die ons verslagen heeft. Maar binnenkort zullen wij beiden hier terug zijn, met den Keizer aan het hoofd van honderdduizend nieuwe bajonetten!’
Daendels kijkt den ander onderzoekend aan: ziet hij niet in, dat het spel uit is, dat met de legende van Napoleon's onoverwinnelijkheid ook de macht van zijn Keizerschap is ondergegaan? Met hem valt de troon, door hem zelf opgericht. Zoo wil het de wet en het lot der zelf-gekroonden, van hen, die uittrokken op de macht van de Fortuin.
Neen, van Hogendorp ziet het niet in, evenmin als zijn held Napoleon.
Dreigend klinkt nog over Europa het eenmaal gesproken woord:
‘De strijd moet voortgaan. Vergeet niet, dat een verslagene niet kan ophouden vóórdat hij gewonnen heeft!’
|
|