| |
| |
| |
Tegenslagen
I
‘Krayenhoff,’ zegt Daendels, zijn ouden vriend feliciteerend met diens benoeming tot luitenant-kolonel der genie, ‘wat zijn wij beiden groote mannen in den lande geworden.’
Geheel zonder ironie klinkt het niet.
Krayenhoff, de aanstaande doctor in de wijsbegeerte, via de medicijnen en de waterbouwkunde thans genie-officier.
Daendels, de advocaat en schutterij-luitenant, thans via het sansculottisme ontmoedigd generaal in het Bataafsche leger. Niet eens meer opperbevelhebber: na Joubert is Brune gekomen en de eenmaal aanvaarde clausule uit de constitutie die de Bataafsche Republiek verplicht als haar militaire hoofd een Fransch generaal te erkennen, blijft van kracht.
Krayenhoff plukt aan zijn wit-blonde bakkebaarden. Het buikje, dat zich te Hattem aankondigde, heeft hij al:
‘Och ja, het waren schoone tijden,’ glimlacht hij.
‘Wat hebben wij beiden ons niet gedroomd. Er zou gevochten worden, zeiden wij. De stadhouder moest weg. Het is allemaal gebeurd. Maar wat wij niet uitspraken, maar dachten, dat is niet gekomen: dat wij beiden ook wat grootsch in den lande zouden worden, op de eerste plaatsen komen als eenmaal het woord
| |
| |
zou zijn aan de “verlichte” mannen, waartoe wij ons zelf rekenden....’
Daendels marcheert met de handen op den rug door zijn kamer op en neer. Ja, wat is er van al deze droomen geworden? Om op de puinhoopen van de oude vervallen Republiek der Vereenigde Zeven Provincien een nieuwen staat te stichten heb ik de eerbare advocaterij verlaten, heb den sabel omgegord. Na de mislukte verdediging van Hattem ben ik naar Frankrijk uitgeweken, heb in de gelederen der Franschen in België den vuurdoop ontvangen, de trom der Sans-culotten helpen roeren en als generaal deelgenomen aan de omwenteling en verovering van Holland. Nu is de nieuwe staat er inderdaad, maar hij is een schande voor het aangezicht der geheele wereld geworden. Hij heeft boer Jochem zijn vrijheidtempeltje laten bouwen en hem in den Haag bedrogen, zooals hij mij bedrogen heeft en mijn diensten slecht beloond’.
‘Het is een trieste geschiedenis’, denkt Krayenhoff.
‘En wat moet er nu verder gebeuren?’
Daendels slaat met de hand op een stapel papieren: ‘Over den werkezel kan de Staat tevreden wezen. Ik heb nu 65.000 weerbare mannen voor hem onder de wapenen. Wel is waar fourneeren de leveranciers het geld niet, dat noodig is om de bataillons op volledige sterkte te brengen en heb ik indertijd vergeefs de bureaux afgerend om de lui aan te sporen hun plicht te doen. Ook moet ik nog 2000 paarden en 800 voerlieden hebben voor de artillerie en ont- | |
| |
breken er nog vele uitrustingstukken en anderszins, maar ik zit er achter heen. Den generaal Daendels zal niet verweten kunnen worden zijn plicht te verzaken. Weet je wat Schimmelpenninck mij uit Parijs schrijft? Dat de heeren nog altijd vinden, dat het hier een janboel is en dat men zeer verbolgen blijkt over het verzet tegen de burgerbewapening, die bij ons niet gewenscht wordt. Kunnen wij niet weer eens een staatsgreepje maken? vroeg Schimmelpenninck, toen ik hem schreef, dat het anders was geworden als zij daarginds in Parijs mij na 12 Juni de handen vrij hadden gelaten. Mooie woorden: “Houd moed, generaal, wikkel u in den mantel van uw zelfbewustheid”. Laat hij zelf maar staatsgreepjes maken. Ik heb er genoeg van’.
‘Wat doet Buonaparte in Egypte?’ vraagt Krayenhoff.
‘Voor de estrade spelen. Bij de Pyramiden de troepen toespreken. Laat hij liever terugkomen. In Europa gaat het nu overal beroerd genoeg met de Franschen. Las je de bulletins van gisteren? Zij bevatten bedekte toespelingen, maar het is duidelijk genoeg: op alle fronten krijgen de Franschen slaag. Karel van Oostenrijk heeft Jourdan aan de Rijn klappen gegeven en in Italië moeten de Franschen voor de Oostenrijkers steeds meer achteruit. De Russen komen nu ook in de Po-vlakte hun trepak dansen, waarlijk, waarom roepen de heeren te Parijs hun Buonaparte niet terug? Hij is de eenige, die er nog
| |
| |
wat van kan maken. Maar de heeren te Parijs zeggen, nu hij weg is van hem wat die in den Haag van mij hebben gezegd: “Enfin”.... Nu, we zullen maar afwachten’.
Er valt niet lang meer af te wachten.
Een alarm roept den generaal Daendels naar het Noorden, naar Noord-Holland. Er is een vijandelijke vloot bij de kust in het zicht, die daar al eenige dagen manoeuvreert zonder naderbij te komen. De tyran Engeland!
De slavenbeul der na den opstand onderworpen Ieren, die zijn gevangenen als soldaten aan den Koning van Pruisen verkoopt en naar Emden verscheept, waar ze in ontvangst genomen, opgesloten in kerken en andere gebouwen, met kanonnen bewaakt, en daarna onder gewapend geleide verder het land ingevoerd worden....
Nu, het zal een genoegen wezen den Engelschman de sabel door de ribben te steken!
IJlings vertrekt Daendels uit de Haag naar den Helder.
| |
II
De kanonnen der kustbatterijen van den Helder zijn op de Engelschen gericht. De generaal Daendels voert bevel over de landtroepen, vice-admiraal Samuel Story over de vloot.
| |
| |
Langzaam komen de geduchte Engelsche schepen van admiraal Duncan, den overwinnaar van Kamperduin, in het zicht, 26 linieschepen, en een honderdtal kleinere vaartuigen, begeleidend de transportvloot met 17.000 man landingstroepen van den generaal Abercromby.
Reeds eenige dagen op zee zwalkend, in drie eskaders verdeeld, en wachtend op de Russen, die nog steeds niet komen, is de Engelsche admiraal eindelijk op den Helder aangevaren.
Hij heeft naast de Engelsche vlag ook de Prinsenvlag in top: men heeft hem verzekerd, dat het Oranjegezinde scheepsvolk van de Bataafsche vloot zal weigeren de kanonnen af te schieten, wanneer hij met de Prinsenvlag komt.
Admiraal Story verzamelt zijn kapiteins bij zich aan boord voor een krijgsraad: zijn kapiteins beduiden hem, dat de matrozen niet zullen vechten tegen Oranje, het is onmogelijk onder deze omstandigheden den strijd te beginnen.
De Engelschen hebben het vooral begrepen op de Bataafsche vloot: het is hun vurigste wensch voortaan ieder plan van een landing in Ierland onmogelijk te maken door een van de kant van Frankrijk te duchten zeemacht te vernietigen.
Duncan nadert de wachtschepen bij den Helder met de witte vlag. De parlementairen begeven zich aan boord van het admiraalschip van Story om de vloot en den Helder op te eischen ‘in naam van uwen wettigen souverein den Prins van Oranje’. Zij hou- | |
| |
den Story zes uur aan den praat, onderwijl laten zij onder het scheepsvolk een manifest van den gewezen stadhouder verspreiden: ‘Nu hebt gij een gunstige gelegenheid uw ijver te toonen door u voor den Prins te verklaren met zooveel schepen der Hollandsche vloot als uw voorbeeld zullen volgen’. Er worden nog oranjelintjes verspreid en dit weten de Engelschen al: de matrozen zullen niet tegen Oranje vechten.
Maar de troepen aan land richten de kustbatterijen bij den Helder op de Engelschen. De vloot steekt weer van wal en zoekt een geschikt landingspunt zuidelijker.
Dit punt is Callantsoog.
Hier, waar een smalle strook voor de duinen de verdediging uiterst moeilijk maakt, begint in den morgen van den 27sten Augustus de ontscheping. Er achter ligt het drassige land van het Koegras, waar de vijand zijn eigen kanonnen niet doorheen kan brengen. In alle opzichten schijnt het punt goed gekozen.
De kleine troepenmacht van Daendels heeft de bewegingen der Engelschen langs de kust gevolgd en is ter plaatse.
Bij het hooren dreunen van het geschut loopen de boeren, vluchtend over den dijk als de hazen.
Reeds waren zij in hun landarbeid opgeschrikt door het in vliegende ren voorbijkomen van ‘kruitwagens’. Een sjees van een vluchtende ‘groote
| |
| |
heer’ is toen bij het uitwijken de sloot ingeraakt en zij hebben met moeite de paarden weer op het droge getrokken.
De redelijkste der boeren halen hun koeien en paarden uit de polder.
God geve, dat het schieten niet hier komt!
Het kanon dondert bij Callantsoog.
De generaal Daendels attaqueert met zijn divisie. Onstuimig jaagt hij zijn bataillons in het vuur.
De Engelschen!
Hun schepen dobberen voor de kust; in sloepen, in booten, die aan elkaar vastgemaakt zijn, worden de troepen aan land geroeid.
Waar is het Hollandsche geschut?
In het duinzand kunnen de kanonnen niet voort, zij zakken tot aan de assen er in weg. Slechts een enkel stuk bereikt een duintop, maar na eenige schoten gedaan te hebben, liggen de artilleristen er dood naast, neer geveld door de bommenregen, die uit de schepen neer komt.
Daendels leidt de bataillons ten aanval.
Maar op de smalle zandstrook kunnen zij slechts een voor een uit komen. Wel is waar kunnen de Engelschen daar evenmin een groote strijdmacht ontplooien, maar de schepen openen een overweldigend vuur op de Bataven. Het zijn de beide jagerbataillons van Chassé en Luck, die den spits moeten afbijten. Het eerste bataillon wijkt, het kan niet stand houden, het tweede wordt naar voren geschoven, het moet eveneens wijken.
| |
| |
Een bom treft den kolonel Luck, twee jagers dragen hem weg.
Nom de Dieu! De Engelschen mogen niet aan land komen!
‘Ik beveel het, het moet gebeuren!’
Onzinnige heldenmoed.
De bataillons staan achter de duinen, in het Koegras, echellonsgewijze opgesteld.
Een nieuw bataillon gaat den kogelregen in: doelloos verzet.
De Engelschen komen aan land: 17000 man, gedekt door het geschut van vijf en zestig schepen tegen 7000 Bataven haast zonder geschut!
Daendels moet retireeren, achter de duinen verzamelt hij zijn verstrooide troepen, die veel volk hebben verloren. Slechts aan den ijver der artilleristen is het te danken, dat de kanonnen, met moeite uit het zand weggesleept, nog kunnen worden gered. De onderbevelhebber van Daendels, generaal van Guericke, laakt op luiden toon het beleid van zijn chef: ‘Het is krankzinnig wat de generaal heeft gedaan. Waarom met alle geweld die nuttelooze duinen vast houden, waar hij zelf niet in kan manoeuvreeren en aldoor onder schot van de Engelsche vloot is! Wat een menschenlevens heeft hij al verspild! Hij had zich met zoo'n zwakke troepenmacht uitsluitend op het defensief moeten houden, naar het achterland terugtrekken en daar wachten tot er versterking was gekomen. Maar wat doet hij nu?’ Een ordonnans van Daendels beveelt den generaal
| |
| |
Guericke een flankaanval langs het strand op de gelande Engelschen uit te voeren, hij zelf zal van den anderen kant den vijand in de zij aantasten. Hij hoort Daendels' trompetter den aanval blazen, maar in plaats van zijn troepen gelijktijdig te laten oprukken blijft hij onbewegelijk op de plaats waar hij is.
Daendels loopt nu op zijn eentje storm, hij kan den eenmaal begonnen strijd niet staken. Hoewel hij de catastrophe ziet komen, zet hij verbitterd door. ‘Kijk, de generaal!’ roept een luitenant, ‘hij staat waarachtig te dansen in den kogelregen! Bom, daar gaat hij met paard en al tegen den grond. De knol komt niet meer overeind’. Te voet rent Daendels met opgeheven sabel verder. Het baat niet. Om vijf uur in den namiddag moet hij ‘verzamelen’ laten blazen: ‘Terug op de Zijne’ luidt het commando.
De bezetting van den Helder heeft op Daendels' bevel de plaats ontruimd en na het vernagelen van het geschut zich bij hem gevoegd.
‘Heeft men de acht met steenen beladen tjalken in het Texelsche gat laten zinken?’ vraagt Daendels. De commandant der bezettingstroepen weet het niet. ‘Wat? Dan varen de Engelschen er door en is de vloot verloren! Uil, ik zal je leeren mijn bevelen niet op te volgen!’
In zijn woede vergeet Daendels zich zoozeer, dat hij den man een oorveeg geeft. Daarna stormt hij op van Guericke af:
| |
| |
‘Generaal, wat hebt ge gedaan! Waarom zijt ge niet gekomen toen ik het bevel gaf met uw troepen mijn flankaanval tegen de Engelschen te ondersteunen?’
Van Guericke denkt: ‘Als hij mij aanraakt steek ik hem mijn sabel door het lijf’.
‘Ik zal u laten aanklagen wegens hoogverraad’, schreeuwt Daendels hem in het gezicht, maar ziende, dat de oogen van zijn onderbevelhebber niets goeds voorspellen, keert hij, zijn drift beheerschend, om.
Terugtrekken op den polder de Zijpe.
Vol angst zien de reeds door het schieten verschrikte boeren den generaal Daendels met de Bataafsche divisie in terugtocht over de dijken aankomen.
Eerst enkele soldaten.
Een knecht, die in de polder bezig is een koe te melken vlucht hard weg.
Dan naderen meer infanteristen, cavalerie, kanonnen, kruitwagens, wagens met hooi en stroo, waarop de gewonden liggen.
De boeren gooien hun deuren, hun hekken dicht, bang dat er geroofd, gestolen zal worden.
Er gebeurt hun echter niets.
Daendels trekt voorbij.
De Engelschen nemen nu den Helder in bezit en de Bataafsche vloot trekt zich terug zonder aan het gevecht te hebben deelgenomen. De Engelschen varen door den niettegenstaande het bevel van Daendels vrijgebleven doorgang en ontmoeten de
| |
| |
vloot bij de Vlieter, aan den ingang van de Zuiderzee. Het zien wapperen van de Oranjevlag op den Helder en op Texel brengt het scheepsvolk in enthousiasme. Door de volslagen muiterij aan boord gedwongen moet Story zijn kapiteins aan boord roepen en verklaren, dat hem niets anders overblijft dan den Engelschen admiraal te verzoeken hem gelegenheid te geven ‘de nadere beschikkingen van het Bataafsche bewind ten aanzien van de vloot af te wachten’.
Drie dagen na het ongelukkige gevecht bij Callantsoog geeft Story zich met al zijn schepen aan Duncan over. De Prinsenvlag wordt op de veroverde oorlogsbodems geheschen, de Engelschen zelf vervaardigen spotprenten op deze gemakkelijke overwinning, zij noemen haar ‘a sad Story’!-
Daendels is inmiddels op de polder de Zijpe geretireerd, maar met geheel moedeloos geworden soldaten, die geen vertrouwen meer hebben in een generaal, die hen nutteloos ter slachtbank voerde. De slechte stand van zaken maakt Daendels zelf hoogst zenuwachtig, men ziet hem orders geven en op hetzelfde moment herroepen, in één woord, het wordt een hopeloos geval wanneer hij zich nog langer moet handhaven. Zijn positie in de Zijpe is overigens zeer gunstig, het terrein is met slooten doorsneden, drie achter elkaar, zij vormen een natuurlijke en geschikt te verdedigen belemmering voor den opmarsch van den vijand. Er zijn vijf bruggen, waarop men geschut kan plaatsen.
| |
| |
Met ongeduld ziet Daendels uit, dat er hulp op komt dagen. Waar blijft intusschen Dumonceau, die met nieuwe troepen uit Friesland zou overkomen? Hoe lang kan hij zich nog handhaven met zijn gedunde divisie tegen de 17.000 man waarover de Engelschen beschikken? Hij heeft ook zwaar gebrek aan ammunitie. En telkens komen er meer Engelsche schepen op de kust en brengen nieuwe Engelsche troepen aan wal.
Daendels, die met zulk een doldriftige voortvarendheid eerst de Engelschen heeft geattaqueerd, wordt opeens de voorzichtigheid in eigen persoon en ontruimt zijn stellingen in de Zijpe, hij trekt terug tot achter den ringvaart van de Schermer, zijn linie strekt zich nu uit tusschen Avenhorn en Alkmaar. Onderwijl is de generaal Brune met Fransche troepen tot bij Haarlem genaderd. Maar hij is nog ver genoeg weg om den Engelschen de gelegenheid te geven Daendels in zijn positie in den Schermer aan te vallen. Zij doen het echter niet en vergenoegen zich er mee om zich op te stellen in de Zijpe, op de plaats, die Daendels 30 Augustus verlaten heeft. De langzaamheid van Abercromby wordt Daendels' redding. Blijkbaar wacht de Engelsche generaal op de aankomst der Russen, die inmiddels als in aantocht zijnde gesignaleerd worden. Brune is over het gedrag van Daendels in de eerste gevechten zeer ontstemd: ‘Hij is gek of een verrader!’ Wat moet er gebeuren als hij nog verder terugtrekt, als hij geheel Noord-Holland intusschen
| |
| |
ontruimen gaat en zich naar Amsterdam zoekt te bergen? Reeds geeft hij order om voor dit laatste geval Daendels en zijn troepen niet binnen de stad te laten. De schrik over de noodlottige gang van zaken: Daendels' terugtocht door Noord-Holland, de overgave van de Bataafsche vloot verspreidt zich in den lande. Daendels heet zelfs een verrader: ‘zijn eenig doelmerk is Amsterdam te plunderen en zich van de schat op de Bank meester te maken’. Het eerst denkt de Hollander aan geld stelen!
Maar Daendels is niet van plan den Schermer te verlaten voordat hij er met geweld door den vijand uit verdreven wordt. Onderwijl is zijn vriend Krayenhoff, die zich als luitenant-kolonel der genie bij hem bevindt, naar Amsterdam gegaan om de leiding bij het aanleggen van de verdedigingswerken op zich te nemen: ieder oogenblik kan verwacht worden, dat de Engelsche vloot de Zuiderzee in zeilt en een aanval op Amsterdam begint.
Maar de Engelsche vloot komt niet. De Engelschen profiteeren ook in dat opzicht niet van hun behaalde voordeelen, misschien achten zij wel met de vermeestering der Bataafsche vloot, voor hen het belangrijkste krijgsobject, al genoeg bereikt.... Den 2den September vestigt Brune zijn hoofdkwartier in Alkmaar. Hiermede is de eerste phase van den veldtocht geëindigd. De tweede, die veel noodlottiger voor de verbonden Engelschen en Russen zal gaan verloopen, begint.
| |
| |
| |
III
In deze Augustusdagen van 1799 bevindt de Erfprins van Oranje zich aan de Oostelijke grenzen van het land. Een troep Oranjegezinden heeft zich reeds bij hem gevoegd, gewapend met jachtgeweren, pistolen en pieken. Zij vertellen dat een leger Pruisen van 40.000 man mede in aanmarsch is. De dagen van 1787 schijnen herleefd. Sommige begeven zich op marsch naar de versterkte plaatsen in Overijssel en Gelderland; te Lingen richt de Erfprins een soort hoofdkwartier in, in Twente barst een opstand ten behoeve van het huis van Oranje uit. Maar gewapende burgers uit Zwolle, de bekende anti-prinsgezinde stad uit den tijd der patriottische woelingen rukken aan, versterkt door troepen van den Franschen generaal Girod en de Prins moet uit Lingen naar Emden wijken, vanwaar hij zich naar het leger in Noord-Holland begeeft, zonder daar echter eenig commando te voeren.
Half September attaqueert Brune, vereenigd met de troepen van Dumonceau de Engelsche positie in de Zijpe.
De aanval wordt afgeslagen.
Des nachts ontstaat er een valsch alarm. De kampeerende afdeeling van Daendels, meenend, dat de vijand haar komt overrompelen, slaat in verwarring op de vlucht. Schreeuwend: ‘De Engelsche cavalerie! De Engelsche cavalerie!’ werpen de bataillons hun geweren weg, de kanonniers laten hun stukken
| |
| |
in de steek, de ruiterij rent het vluchtende voetvolk overhoop. Daendels zelf, in de uiterste woede, loopt achter de vluchtelingen aan: ‘Ik laat de geheele divisie fusilleeren!’ Sommige soldaten staken eerst hun vlucht als zij op den weg naar Haarlem zijn aangeland.... Maar geen Engelschman heeft zijn versterkingen verlaten.
Als de orde eindelijk hersteld is hooren de officieren beschaamd de verschrikkelijkste beschuldigingen van Daendels aan: Het zijn verraders, lafaards, hij zal ze degradeeren en openlijk te schande maken! Als Daendels uitgewoed is, bereikt hem op zijn beurt het standje van Brune, die nu heftig tegen hem uitvaart. Ten slotte loopt alles nog vrij goed af. Alleen de ongelukkige sergeant, die spoken heeft gezien, toen hij meende dat de Engelsche cavalerie alles kwam neersabelen, wordt als zoenoffer voor de lafheid van de gansche divisie gefusilleerd.
Voor Daendels' prestige is het heele voorval echter hoogst pijnlijk. Ook zijn eerzucht is gekwetst. Welk een naam krijgt hij! Wordt er al niet gezegd: ‘Het is geen generaal, hij is alleen maar bruikbaar als aanvoerder in een partijgangers-oorlog!’
Dien dag is de hertog van York met drie nieuwe Engelsche brigades geland en ook de eerste Russische divisies, eindelijk aangekomen, worden ontscheept. Ten slotte komen er nog 6000 Russen, hun geheele troepenmacht, 16.000 man, staat onder bevel van generaal Hermann.
Eindelijk begint de algemeene opmarsch.
| |
| |
De boerderijen staan in brand, de boeren, die meenden, dat de Verbondenen als vrienden, niet als vijanden kwamen - naar hun zeggen - worden gemolesteerd.
Alom weerklinkt in het land de ontzetting over de ‘gruwelijke wreedheden’ der Russen.
Komt er geen hulp?
Alkmaar is door de Verbondenen bezet, de toestand wordt al meer en meer kritiek.
Den 19e September levert Brune slag bij Bergen, waarbij vooral de Russen geweldig in het nauw geraken en het veld ruimen, met achterlating van hun generaal Hermann als gevangene en vele kanonnen en vaandels.
York laat zich echter niet ontmoedigen door den nederlaag van zijn bondgenoot, die een slecht gedisciplineerd en slecht toegerust leger in het vuur heeft gebracht tegen de in den krijg bedreven Franschen.
Bij Egmond gelukt het hem Brune te doen retireeren tot aan Beverwijk en Purmerend.
Daendels krijgt deze laatste plaats te bezetten.
Hij laat de poorten sluiten, de proclamatie van het Uitvoerend Bewind uit den Haag onder de bevolking verspreiden: ‘Met den dood gestraft worden allen, die oproerkreten aanheffen, seinen geven, de klokken laten kleppen, vuren aansteken, verboden samenrottingen houden, verboden wapens dragen!’ Den boeren wordt aangezegd hun vee binnen te halen, want de dijken zullen worden doorgestoken.
| |
| |
Des nachts graven, met fakkels bijgelicht, ingenieurs aan de dijken, mannen worden opgeëischt voor het opwerpen van batterijen, met den sabel drijft men ze bijeen, te hooi en te gras opgepikt: de eene wordt ‘het halve hoofd gekloofd’, den ander ‘den arm lamgeslagen’. Als er genoeg mannen zijn bijeen gebracht worden deze, als een troep gevangenen, tusschen jagers, ruiters en soldaten, voorzien van touwen en bijlen naar de sluis gebracht. ‘Als er niet hard gewerkt wordt zal de stad aan vier hoeken in brand worden gestoken!’ Een bekend geluid uit de dagen van Hattem!....
Het is een waar schrikbewind onder den woedenden Daendels!
Er valt geen tijd te verliezen, reeds hebben de Engelschen, door de vloot in de Zuiderzee aan land gebracht, Hoorn bezet.
De zaken nemen voor de benauwde stad echter een gunstige keer. De troepen van Daendels worden uit Purmerend weggeroepen: Brune bereidt een nieuwen aanval voor.
Begin October levert het Gallo-Bataafsche leger slag, nu bij Castricum.
De divisie Daendels krijgt dien dag gelegenheid zich te onderscheiden en haar slechte naam te herstellen. Zegevierend dringt zij met de bajonet door, een regiment Engelsche dragonders, in de duinen opgesteld, wordt overhoop geworpen. Op het moment, dat Daendels de positie van zijn troepen bezichtigt, komt hem een parlementair der Engelschen tege- | |
| |
moet, die hem gelast zich over te geven. Ten hoogste verbaasd laat Daendels den man vastnemen en als krijgsgevangene naar het hoofdkwartier voeren: hij loopt niet in den val, die den vijand hem stelt. Overwinnaar zijn en tegelijk de wapens als gevangene neer te leggen is een vrij zonderlinge opvatting, meent hij terecht.
Bij Castricum verslagen begint het Engelsch-Russische leger zijn terugtocht naar zijn eerste uitgangspunt: de versterkte positie in de Zijpe. Daar wordt de vijand door generaal Brune geheel ingesloten.
York, die door middel van krijgsgevangenen verneemt, dat de Gallo-Bataafsche armee steeds meer versterkingen krijgt, opent nu onderhandelingen, het weer begint guur te worden, de expeditie biedt weinig kans van slagen meer.
Brune laat hem ongemoeid aftrekken en zijn leger weer op de schepen brengen. Hij bedingt niets bij de caputilatie, die den 13 October te Alkmaar gesloten wordt, zelfs niet de teruggave van de Bataafsche vloot: zoo blij is hij blijkbaar de Engelschen en Russen weer het veld te zien ruimen.
Zoo eindigt deze voor alle partijen weinig roemvolle campagne. De Gallo-Bataven hebben de vruchten van hun overwinning niet weten te plukken. Maar ook de ‘coup de main’ van Engeland, Rusland en Oranje is mislukt.
De geheele inval krijgt nog een tragisch-komisch naspel: de Geldersche freule van Dordt, een half- | |
| |
wijze en gebochelde amazone, die in de omstreken van haar kasteel ‘oproer’ heeft gemaakt, wordt wegens verstandhouding met Oranje en conspiratie tegen haar land door een Fransch executie-peloton gefusilleerd.
De arme ziel beweegt nog in haar kist.
Een genadeschot maakt haar af.
De mare gaat door Frankrijk: 17 September is Bonaparte te Fréjus geland! In zes dagen is hij met het fregat de ‘Muiron’ van Alexandrie naar Marseille gevaren, dwars door de Engelschen, die hem de geheele Middellandsche Zee over hebben gezocht....
Een verduivelde veine heeft die Bonaparte.
Hij komt de wereld wederom op zijn kop zetten! Het Directoire is perplex. Parijs is dol van vreugde: Bonaparte alleen kan ons zekerheid van de overwinning geven!
En dan komt de beroemde ‘coup d'état’ der pretorianen: de dag van den 18 den Brumaire. Terwijl de mannen van het Directoire schreeuwen ‘Bonaparte hors la roi!’ staat de generaal zelf te midden van de vergadering. Durft men de hand slaan aan den overwinnaar van Arcola? Doodsbleek staat de generaal daar, met gekruiste armen en wacht. De gedeputeerde verdringen zich dreigend rondom hem. Zal men hem doorsteken, zal zijn bloed vloeien? Een kreet: ‘Bonaparte is in gevaar’ weerklinkt. En met de bajonetten op de geweren dringen zijn gre- | |
| |
nadiers de zaal binnen, plaatsen zich tusschen hem en zijn aanvallers. De officieren trekken hun sabels: ‘A bas les Jacobins!’ De roode toga's verdwijnen in den Novembernacht: de raad der Vijfhonderd is voor wapengeweld geweken.
Met den val van het Directoire is de Revolutie ten einde. Het Consulaat begint.
Het Leger wordt de groote gebeurtenis van het nieuwe tijdperk. Uit de kruitdamp der kanonnen verheft zich snel de Fransche Adelaar....
Bonaparte, Romeinsch Consul!
De twee andere consuls, die met hem worden gekozen: Sieyès, gewezen abbé en Ducos, gewezen vrederechter, zijn niets dan stroomannen.
De Cesar is Bonaparte.
De generaal.
Marengo! De blauwe mantel en de Turksche kromsabel, die hij in dezen slag droeg, worden met hem beroemd.
Deze overwinning, 14 Juni 1800 bevochten, is het begin van Napoleon, hoewel hij den naam en den kroon eerst vier jaar later zal dragen.
Maar als in 1802 een Bataafsch gezantschap hem in de Tuilerieën te Parijs nadert vinden zij daar reeds een man, omringd door een volslagen hofhouding: ministers, adjudanten, hovelingen, prefecten, kamerheeren, rijk in goud en in scharlaken. En de Eerste Consul zelf weliswaar nog mager, geelachtig bleek en met de slordige haren van den gene- | |
| |
raal van eertijds, maar in wit vest, korte broek, zijden kousen, lage schoenen met gouden gespen en een kleinen gouden degen opzij. Met een gebaar van de hand geeft hij te kennen, dat de aanwezigen zich kunnen verwijderen....
In de Bataafsche Republiek komt een nieuwe generaal.
Hoewel Brune den inval der Engelschen en Russen heeft gekeerd is Bonaparte ontevreden over zijn te weinig doortastend gedrag in den veldtocht.
Augereau, Brune's opvolger, komt als de hoogmoedige meester de vergadering van het Uitvoerend Bewind binnen, waar ook generaal Daendels aanwezig is.
Hem over het hoofd ziende, vraagt Augereau:
‘Qui est votre général en chef?’
En dan maakt hij bekend, dat het de wensch van Bonaparte is, dat het commando voert ‘un général qui fait la guerre depuis six ans et qui ne risquera pas de perdre sa réputation qu'il a en Europe!’
Daendels voelt hoe hem bij deze woorden het bloed naar het hoofd vliegt: dat is een toespeling op zijn onfortuinlijke gevechten in Noord-Holland!
‘Insolent!’ denkt hij, zich op de lippen bijtend.
De Franschman komt hem de hiel op den nek zetten! Een onbeschaamde kerel, pralend met zijn decoraties, zijn overwinningen, zijn machtsbesef....
Natuurlijk moet men zich onderwerpen.
De Bataafsche Republiek vermag immers niets meer
| |
| |
tegen dezen Bonaparte, die in zijn beslissingen niet van plan is er rekening mee te houden of het grievend is voor Daendels en voor het Uitvoerend Bewind, dat een Augereau voortaan zal zeggen wat er in het land gebeuren moet.
Bonaparte wil precies uitgevoerd hebben wat hij voornemens is.
Hij stuurt met volle vaart op de beteugeling van ‘het monster der anarchie’ aan, zoowel in Frankrijk als in Holland. Hij wil overal een absoluut bewind: een volksvertegenwoordiging, die meepraat, belemmert slechts het nemen van snelle besluiten!
Onder pressie van Bonaparte verandert het Uitvoerend Bewind van samenstelling, wordt ‘aristocratisch’, noemt zich ‘Staatsbewind’, en neemt onder zijn tot twaalf uitgebreid ledental zelfs oudregenten op, zooals van Haersolte, van Hoogstraten, Brantsen, Lewe.
Wat beteekent dat: treedt men zoo de democratische beginselen met voeten? Regeeren voortaan twaalf aristocratische prinsjes het land?
Vooral de vroegere Jacobijnen is de nieuwe koers van 1801 niet naar den zin!
Dit staatsbewind mag niet aanblijven, moet omver gegooid.
Men wendt zich daartoe wederom tot den generaal Daendels, den man, bedreven in het uitvoeren van staatsgrepen.
Maar ditmaal vindt men hem weinig bereid tot medewerking.
| |
| |
Het staatsbewind is op wensch van Frankrijk ingesteld, derhalve voelt hij er weinig voor nog eens de kastanjes uit het vuur te halen.
Daendels is niet meer de man van 1798.
Men durft den ‘verslagene’ thans openlijk belasteren:
Het blaadje ‘De Politieke Blixem’ gooit zijn venijnige schichten naar hem.
Hij heeft een binnenlandsch verlof aangevraagd, ingaande Oct. 1800, ‘om gezondheidsredenen’, en zich voorloopig naar Hattem teruggetrokken.
Maar politie-spionnen volgen hem op de voet, angstig letten zij op alles wat Daendels zal doen. Deze kent ze al van aangezicht, op straat wendt hij zich spottend en minachtend naar hen om.
‘De generaals Daendels en Dumonceau hebben hebben samen gedineerd. Dat beteekent een staatsgreep!’
‘De generaal Daendels heeft zich gisteren in uniform op Het Loo vertoond’.
Zoo berichten de spionnen.
‘Wat is er aan van de Daendeliaansche woelingen?’ vragen de burgers nieuwsgierig aan elkaar.
Groote opschudding ontstaat. Want er is een zoogenaamd ‘Bulletin aan de Bataafsche Armee’ verspreid, dat afkomstig heet te zijn van de generaals Daendels en Dumonceau en waarin het wordt voorgesteld alsof beiden een zoodanige wending aan de zaken hopen te geven met medewerking van het leger, dat het veel heeft van
| |
| |
verzet tegen de maatregelen van het Staatsbewind.
Het bulletin is valsch. Maar de naam van Daendels is weer genoemd, men kan niet te voorzichtig wezen.
Men ontbiedt de beide generaals in den Haag om voor den president van het Staatsbewind te bewijzen, dat zij inderdaad geen deel hebben aan het geval.
Zullen zij komen?
Zij komen.
Daendels begeeft zich in groot generaalstenue naar den Haag.
Glimlachend verklaart hij part noch deel aan de zaak te hebben - en gaat vervolgens dineeren.
Is het waar?
Misschien is het niet heelemaal waar.
Maar een vrienschappelijk schrijven van Schimmelpenninck uit Parijs doet hem er spoedig van afzien nog iets in die richting te ondernemen.
Geen herhaling meer van 22 Januari!
Waartoe ook?
De mislukkingen van vroeger hebben hem het volslagen nuttelooze van al dergelijke omwentelingen doen inzien zoolang niet de Bataafsche Republiek zelf, maar Frankrijk er goedkeuring aan moet hechten.
Daendels gelooft trouwens allang niet meer in het heil van zijn land, dat voortaan alleen nog bestaat bij de gratie van Bonaparte....
| |
| |
Zijn schuld is het niet: hij heeft zich waarlijk al genoeg moeite gegeven.
Zoo komt er dan ook van de geheele beoogde omverwerping van dit Staatsbewind, dat in het leven geroepen is door dienzelfden Bonaparte, niets.
De regelen, door Helmers acht jaar later gedicht, passen reeds geheel op den toestand:
‘Het vonnis is geveld, ja, Grieken, gij zijt slaven!
Leert nu, in 't juk gekromd, op 's vreemdlings wenken draven.’
|
|