| |
| |
| |
‘Het moet gebeuren!’
I
De Bataafsche Republiek!
Zij is verrezen met haar eigen vlaggen en wimpels. In de hoek van het rood-wit-en-blauw staat de leeuw in het tuintje; met de klauwen omklemt hij de lans met den Vrijheidshoed.
De galante Franschen bieden de vergadering van het Voorloopig Bewind den admiraalstaf aan van Tromp, gevonden onder den ‘rommel’ van den Stadhouder. Welk een ‘cordialité’ heerscht er tusschen de beide zusterrepublieken!
De idealisten juichen: het is niet waar, dat de Franschen gekomen zijn als de onderdrukkers. Zij gaan met ons om als met een onafhankelijk volk! Wat beduidt anders dit overreiken van den admiraalstaf van Tromp?
Niet waar: ziethier, helden, wij huldigen uw herleving als groote zeemogendheid met de eereteekenen van uw vroegere grootheid?
Zij eerbiedigen zelfs den wensch van de republiek door haar ‘bevrijder des vaderlands’ als generaal te mogen worden aangevoerd.
Met toestemming van de Fransche republiek gaat Daendels uit den Franschen dienst over in dien van de Bataafsche met den rang van luitenant-generaal-opperbevelhebber.
Het is een groote en triomfantelijke dag voor Daendels. Hij krijgt een daverende toespraak en de ver- | |
| |
maning ‘als een vader voor zijn soldaten te wezen’. Na de beëediging gaat hij voor zijn vrouw de nieuwste hoed met pluimen koopen en voor zijn drie kleine kinderen twee ballen en een rammelaar.
Op straat spreken velen hem aan, nemen met een diepen uithaal den hoed voor hem af.
Wie is die lange slungel met sjerp en bril, die hem daar voorbij loopt met de neus in de lucht? Kan hij niet groeten?
Het is de Christenleeraar, die gezegd heeft, dat de omwenteling al in de Openbaring staat voorspeld. Maar die woedend is als er over een scheiding tusschen Kerk en Staat wordt gesproken. Geen afschaffing van den godsdienst, dat zou hem zijn tractement kunnen kosten.
Daendels ziet den man spottend na: zoo loopen er velen in de nieuwe Republiek op hooge beenen rond! Werklieden zijn bezig aan de openbare gebouwen de teekenen van Oranje weg te hakken.
Op een kar gooit men de wapenschilden op een hoop, die uit de kerken zijn weggehaald.
Bij een uitdrager voor de deur hangt voor een prikje een livrei te koop, die den lakei der aristocraten is uitgetrokken.
Gezegende tijd!
Er zijn geen adelijken meer, alleen maar ‘burgers’. Nieuwe ontmoetingen.
‘Mee een pijp rooken en een kop koffie drinken, burger-generaal?’
| |
| |
In de clubs, in de ‘Een-en-ondeelbaarheid’-societeiten is het waarlijk amusant.
Daendels zet zich met vrienden aan de lange tafels, waar men rookt, drinkt, praat of de couranten leest, ‘De Politieke Opmerker’, ‘De Domkop’, ‘De Politieke Sleeper’, ‘Heraclyt en Democryt’. Sommigen buigen er zich met gebrilde bijziende oogen overheen, anderen lezen ze op een afstand voor zich uit, wijdbeensch. Het is een verzameling van de meest verschillende typen, hoofden met de gekrulde haardracht uit den pruikentijd naast de kort geknipte met de bakkebaarden van het Directoire, sommigen dragen nog de kleine kokette steken uit de Oranjetijd, anderen de lange schuitvormige steekhoeden met hangende punten naar Fransch model.
Daendels neemt ijverig aan de gesprekken deel.
Zijn eene buurman maakt zich verbazend druk over ‘het verdelgen der tyrannen, het wegbliksemen der despoten, het van den zetel bonzen der aristocraten, het verbrijzelen van ketens en jukken’...
Zijn andere buurman verklaart:
‘Wij willen een constitutie, een vaste regeling, waarnaar het land bestuurd wordt. Wij mogen de heilzame uitwerking der revolutie niet laten verijdelen’. De eene is een Jacobijn, de andere een Unitarist.
En tegenover hen zit de Franschman, die mee viert zijn ‘entrée fraternelle et amicale chez les Bataves’. Hij zit daar met een groote steekhoed op en likt zich met den tongpunt het scharrebier van de geweldige snorren.
| |
| |
Hij maakt zich breed tusschen de teekenen van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, die aan de wanden zijn opgehangen, nadat de kleuren en teekenen die aan Oranje herinneren, er zijn weggenomen.
De Franschman, die met een vreemdsoortig uitgerust ‘zoodje’, waarvan sommigen geen schoenen hebben en op sandalen loopen, het land is binnen gekomen, heeft zich ijlings naar de wapen- en kleedingmagazijnen laten brengen en de verachtelijke sans-culotte van weleer komt er uit als een gloednieuw soldaat, in de beste spullen van het leger van den Stadhouder gestoken.
In een fatsoenlijk pak gekleed betoont hij zich de gedroomde cavalier der jonge en niet jonge vrijheidsmaagden, hij is vroolijk, galant en verraadt verleidelijke manieren. Met de beker in de hand klinkend op de Vrijheid ontwaakt al zijn esprit. Het bevalt hem best in Holland, hij gaat niet meer weg, hij zorgt er wel voor, dat hij zijn plaats behoudt in de 25.000 man, die de Bataafsche Republiek voortaan krijgt te herbergen....
Ondertusschen laat hij het zich aan niets ontbreken. Best bier hebben de Bataven en vooral hun jenever is goed....
| |
II
Het jonge schrijvertje is ingedommeld.
Het inktpotje heeft een stoot gekregen, op de rand van de lessenaar loopt met een zwart straaltje de inkt uit het omgevallen fleschje.
| |
| |
Mijn God, de Generaal jakkert zijn menschen af. Is me dat een hondenleven!
‘Zijt gij nog niet klaar? Waar zijn de lijsten? Heb ik je niet gezegd, dat deze namen geschrapt moeten worden? Je voert geen donder uit, meneer!’
Verschrikt kijkt het schrijvertje uit vakerige oogen naar den barschen kop van Daendels, die onverwachts het bureau is binnen gestormd en die nu staat te brieschen, dat er niet gewerkt wordt!
‘Je zit hier niet je geld te verdienen met slapen, jongmensch! Anders kun je nu dadelijk naar den administrateur gaan, je duiten vragen en verdwijnen!’ Er mòèt gewerkt worden, er zàl gewerkt worden, denkt Daendels, terwijl hij met de handen op den rug langs de lessenaars marcheert.
Hij werkt immers ook. En nog heel wat harder. Het is geen kleinigheid een heel leger te moeten reorganiseeren, dat een schande voor de natie is, wanneer het niet verduiveld gauw in een toonbare armee wordt omgetooverd.
Een tijdroovend werk: de geheele oude administratie moet overhoop gehaald, de staat van dienst der officieren van het gewezen Staatsche leger nagesnuffeld. Alle verdachte elementen, zij, die om hun te sterk getoonde Oranjegezindheid, wantrouwen verdienen, moeten uit de ranglijsten geschrapt. Vooral die der zeeofficieren vragen een geduchte herziening: weg met van Kinsbergen, van Bijlandt, Verhuell, die den Prins tot het laatste toe getrouw zijn gebleven en hun schepen eerst bij het vredesverdrag met de
| |
| |
Fransche Republiek hebben uitgeleverd.
Het schrijvertje zit weer met den tong uit den mond te pennen.
Daendels, hem zoo hard aan den arbeid ziend, moet ondanks zichzelf glimlachen.
De ijzeren vuist! Hij zal den Hollanders leeren wat werken is, onder den Stadhouder hebben zij hier op de bureaux lang genoeg kunnen luieren. Die tijd is nu voorbij. Men zet niet voor niets een Daendels aan het hoofd van de leger-reorganisatie. Hij zal den Hollanders, die verstokte anti-militaristen, wel krijgstucht bijbrengen. Wie heeft er meer dan hij den vervloekten Jan Saliegeest van zijn land gehaat! Maar er is nog een heeleboel te doen.
Het leger wordt in divisies en brigades ingedeeld, zooals bij de Franschen. De Zwitsersche regimenten moeten weg, al dat vreemde soldeniersvolk is niet goed voor den nationalen geest van het leger. Alle oorzaken van de vroegere misstanden moeten verdwijnen, er is onder den Stadhouder met het geld geknoeid, dat het niet om aan te zien was. Geen werfofficieren meer, geen compagnieën meer, die het eigendom zijn van kapiteins of ritmeesters, de nuttelooze posten van Gouverneurs, Commandeurs en Groot-majoors, die in den Oranjetijd zoo zwaar betaald werden, vervallen. De Staat heeft nu alles in handen, bekostigt voeding en kleeding van zijn soldaten. Zoo is er tenminste toezicht op te houden waar het geld blijft!
Van de bureaux gaat Daendels naar de vergade- | |
| |
ringen van het Comité voor de algemeene zaken van het Bondgenootschap, waaronder ook het leger ressorteert.
Hier zitten ook de windhonden.
‘Het moet niet alles zoo vlug gaan,’ meenen de heeren, ‘er moet over alles eerst behoorlijk gepraat worden’.
‘Opschieten!’ meent Daendels. Het kan niet aldoor over honderd schijven loopen; en hij rammelt met de sabel als er aan het geredeneer geen einde komt. ‘Wat verbeeldt de generaal zich wel? Hij is gehoorzaamheid verschuldigd aan de door het volk gekozen representanten,’ wordt er uit de banken gebromd.
Gehoorzaamheid! Wat gehoorzaamheid? Jazeker, gehoorzaamheid aan wat de door hem op zich genomen werkzaamheden voorschrijven!
Denken de heeren soms, dat zij verstand van legerzaken hebben, omdat zij toevallig, ondersteund door het spraakwater, de representanten ervan overtuigden, dat zij het best in dit Comité op het kussen thuis hooren? Weten zij het soms beter dan een generaal, die te midden van den rook der kanonnen heeft gestaan, soldaten in een werkelijken veldslag aangevoerd en met den bajonet ‘gewerkt’? Hij heeft hier zijn post en vanaf deze post zal hij alles regelen zooals het hem naar eigen ervaring goed dunkt. In de societeit loopt hij den burger Cockinga tegen het lijf, een dier waanwijze Comité-leden, wier gezicht alleen hij al niet uit kan staan.
| |
| |
‘Is de lijst der officieren nu eindelijk in orde?’
Cockinga antwoordt:
‘Daar moet nog een extra-vergadering over gehouden worden’.
‘Vergadering! Vergadering!’ blaft de generaal hem aan. ‘Jullie voert geen donder uit, jullie hebt geen systeem en houdt alles expres op!’
‘Wij doen onze plicht, burger-generaal. Wij zijn net zulke goede patriotten als gij!’
‘Een goed patriot? Jij bent een verwaande kwast! Hier, ik zal je bij den neus grijpen!’
Cockinga zwijgt: met een gek als Daendels valt niet te praten.
Den volgenden dag staat Cockinga aan een speeltafeltje toe te kijken hoe de anderen hun spel ombre spelen.
Opnieuw komt Daendels op hem af, nu over de soldaten, die door geheime Oranje-agenten tot wegloopen worden aangezet:
‘En, burger-gecommitteerde, welke maatregelen heeft men genomen om de deserteurs van het voormalige regiment Oranje-Nassau te achterhalen?’ Cockinga blijft hem het antwoord schuldig.
Nu is het lieve leven aan den gang.
De ombre-spelers springen verschrikt overeind, verontwaardigd, dat zij in hun spel gestoord worden door het gebulder van den generaal.
‘Jullie weet niet wat jullie plicht is. Ik moet zeggen, er komt wat moois uit jullie handen. Jullie bent een troep glorieuze gekken!’
| |
| |
En zich tot de anderen wendend, roept hij, op Cockinga wijzend:
‘Kijk dezen man eens aan! Daar staat de grootste gek van allen!’
Wit van woede verlaat Cockinga de societeit, waar de snuivende Daendels blijft rondloopen, ieder protest der anderen met beide handen afwerend.
Cockinga schrijft aan het Comité, dat hij zijn ontslag vraagt en niet verder met een man als Daendels wenscht samen te werken.
Op de eerstvolgende zitting komt deze ontslagaanvrage ter sprake.
Daendels, over het voorgevallene gehoord, springt overeind en vuurrood van drift met de vuist op tafel slaand, buldert hij:
‘Ja, het is waar, dat ik dat alles gezegd heb! En ik zal jullie nog meer zeggen: 70 à 80.000 gulden kosten jullie jaarlijks aan het land en er wordt geen bliksem uitgevoerd!’
Nu rijst ook de voorzitter overeind:
‘Burger-generaal, ik verzoek u de eerbied niet uit het oog te verliezen, die gij aan de vergadering verschuldigd zijt’.
Grillige luimen en redelooze passies duldt zij niet van een ondergeschikt officier!
Deze zaak jaagt inmiddels veel stof op en de kwestie wordt voor de Staten-Generaal gebracht.
Daendels voelt zelf, dat hij voor het moment te ver gegaan is en bindt een beetje in.
Zuurzoet verklaart hij:
| |
| |
‘Men kan niet alles met fluweelen handschoenen afdoen. Ik heb gemeend, dat andere middelen dan die, welke door het Comité werden aangewend, noodig waren om de moeilijkheden uit den weg te ruimen’.
Nu, als de generaal in het vervolg zich voor ‘ongemesureerde expressiën’ wil wachten en door zijn gedrag een voorbeeld geven van den eerbied, dien ieder in een welgeregelde Republiek aan het gouvernement verschuldigd is....
Wat zitten ze nu weer te kletsen, denkt Daendels, als er een soldaat wordt voorgeleid, die op straat Oranjeliedjes heeft gezongen.
Zoo'n vent verdient den kogel.
Maar de advocaat betoogt, dat dit een zaak is van de burgerlijke rechtbank en niet van de militaire. Ten slotte is het zingen van Oranjeliedjes naar rechten een commun en geenszins een militair delict, meent de verdediger van den aangeklaagde:
‘Vermits een burger evenzoowel zulke liedjes kan zingen en ook een militair, die zulke liedjes zingt zulks niet doet als militair, maar als mensch’.
‘Juristerij’, zegt Daendels.
Zoo treedt het Comité op tegen ‘de pesten van het leger’, zoo bestrijdt het de slechte elementen, die voortgaan de soldaten tegen het tegenwoordige bewind op te stoken!
| |
III
De brave Bataven zetten groote oogen op bij het
| |
| |
lezen van de laatste nieuwsberichten uit Frankrijk. Daverende overwinningsbulletins!
Wie is die overwinnaar, die toespraken tot zijn soldaten houdt als had hij ze rechtstreeks uit Plutarchus overgeschreven?
Het is een kleine generaal, wat nonchalant in zijn jas geknoopt, met ongekamde, naar voren hangende haren ‘à la guillotine’, de steekhoed dwars en zijn gezicht heeft het holle en magere van hen, die door een vreemde, hongerige koorts worden verteerd. Hij is omhoog gestegen uit de verwonderde en bewonderende blikken van zijn strijdmakkers, die den somberen jongen man, die koud voor zich uit ziet, als een grap de anderen brullend doet lachen, schuwvervreemd naast zich hebben gevoeld, maar opeens het beklemmende besef ondergingen, dat hun eigen eerzuchtige droomen in den jongen Buonaparte hun meerdere hadden gevonden. Deze kleine soldaat, uit de krijgsschool van Brienne gekomen op zevenmijlslaarzen, ‘la paille au nez’, heeft de slordig geleide, slecht uitgeruste en matig geproviandeerde volkslegers een weg en een doel gewezen. Met zijn kromme sabel vooruit heeft hij de brug van Lodi bestormd, bij Arcola is hij met het vaandel voorop gegaan, met zijn scherpe en uitstekende toespraken heeft hij in zijn soldaten den geestdrift der antieken ontvlamd: de tijden van Alexander en Caesar zijn weergekeerd.
Alles wat soldaat en militair is houdt de oogen gericht op dezen Buonaparte. Zal hij de onkwetsbare
| |
| |
onoverwinnelijkheid hebben van de helden der oude sagen?
De Oostenrijkers moeten een smadelijken vrede teekenen en Noord-Italië in de macht der Franschen laten; alle veldslagen hebben zij verloren voor de oogen van hun oude beproefde generaals: de logge, degelijke krijgstaktiek houdt geen stand tegen die van den jongen generaal, die overal onmiddellijk tot den aanval overgaat en voordat zijn tegenstander zijn strijdmacht volgens voorschrift tegenover hem heeft ontplooid... De veldslag is geen hoffelijk wisselspel meer van duelleerenden, deze plebejer erkent geen regels: hij attaqueert. Eerst veel later en te laat ook zullen zijn vijanden zijn eenvoudige taktiek leeren verstaan en navolgen, tot zijn schade... Wat vooral opvalt: deze Buonaparte schijnt de gave te hebben zich te verdubbelen, te verdriedubbelen, in al zijn generaals vaart iets van zijn geest, van zijn onverschrokkenheid, van zijn geloof in een eigen gelukster.
Op alle fronten, aan den Rijn, in Duitschland, in Zwitserland worden de Verbondenen verslagen.
‘Gaan wij nu spoedig aan den dans, generaal?’ vragen de jonge officieren aan Daendels, met verheugde gezichten.
‘Wij zullen het hopen, heeren. Het zal den Bataven geen kwaad doen als zij ook eens wat kruitdamp krijgen te ruiken!’
Ook hij heeft van dien Buonaparte gehoord.
| |
| |
Bestaan er nog zulke mannen?
Militaire glorie op de slagvelden van Europa!
Zijn eigen paard kan minstens zoo driftig trappelen als het paard van dien jongen Buonaparte!
Hij kan zijn paard net zoo op de achterbeenen laten steigeren als men op die pas verspreide gravures van den nieuwen Alexander ziet.
Huup peerd! Moet je de zweep onder den neus hebben!
Ha, die daverende overwinningsbulletins van de Fransche armee in Italië... Alle kleine Buonapartetjes gaan er hun steken met pluimen bij wuiven. Ja zeker, de Bataafsche armee komt in het vuur. Daar zijn in Den Haag de Franschen, die nu een dreigende en fiere borst op zetten.
De Fransche generaal Beurnonville vraagt namens zijn regeering van de zusterrepubliek, haar bondgenoot, de 15.000 man hulptroepen, die aan Frankrijk bij tractaat van bondgenootschap zijn beloofd. Frankrijk heeft ze noodig voor zijn campagne in Duitschland.
Dit doet de heeren van het Voorloopig Bewind ontstellen.
En het geld?
Reeds zijn de 25.000 Fransche soldaten, die de Bataafsche Republiek te onderhouden kreeg, naar den Rijn afgemarcheerd. Handenvol geld hebben deze troepen gekost sinds de Franschen de aardigheid uithaalden om ze zoodra ze gewapend waren en van alles voorzien, naar een der bedreigde fronten weg
| |
| |
te zenden en ze te vervangen door nieuwe ongewapende en ongekleede manschappen, die naar Holland kwamen.
De heeren protesteeren. Nu ook nog 15.000 man van de Bataafsche troepen uit het land te zenden beteekende openlijk partij kiezen tegen de vijanden van Frankrijk, beteekende de kusten bloot stellen aan een beschieting en zelfs een eventueele landing der Engelschen. Waarmee zal men de kusten verdedigen als men 15.000 aan de nationale weermacht onttrekt en deze tot 20.000 verzwakt? En wat zal er van de koloniën worden als men oorlog met Engeland krijgt?
Het helpt niet.
De zwakke Bataven kunnen zich toch niet verzetten tegen de bevelen uit Parijs. Het zal bovendien goed doen de teugels daar in Holland wat strakker aan te halen.
De Franschman met de groote steekhoed en de geweldige snorren, eertijds een beminnelijke convive bij den maaltijd en in de societeiten, daarna de door het Directoire onderhouden politie-spion geworden, heeft met zijn stapel dossiers, die te Parijs liggen, het Directoire er van overtuigd, dat bij een zoozeer verdeeld bewind geen waarlijk verzet is te vreezen. De Bataafsche armee gaat in het vuur.
De soldaten zijn best en de officieren ook, maar de administratie blijft een janboel.
Daar zorgen de heeren in Den Haag weer eens voor! Geld? Zie maar, dat je het krijgt. Wij hebben het
| |
| |
niet. Vraag het maar aan mijnheer de Franzoos! Sedert September 1796 ligt Daendels met zijn divisie te Nijmegen, en het schiet maar niet op.
Waar blijven de orders, moet hij niet voortrukken?
Werkeloos en boos loopt Daendels door zijn kampement op en neer.
De luitenant-kwartiermeesters verzekeren hem, dat er zelfs geen eten meer voor de soldaten is.
‘Wat drommel, dan halen jullie het,’ briescht de generaal.
Er worden soldaten uit gezonden, die bij de boeren in den omtrek runderen ophalen en naar het kamp drijven. Betaling, ik heb het niet, geef ze maar een bonnetje op de schatkist.
De boeren gaan zich in den Haag beklagen.
Het Comité acht het noodig den generaal over zijn handelwijze een berisping te zenden.
Daendels roept zijn officieren bij elkaar, leest de missieve voor en scheurt haar lachend aan flarden. Gebrek aan eerbied voor 's lands wetten? Noodzaak is hier wet!
Eindelijk krijgt de divisie bevel zich op marsch naar Hamburg te begeven.
Maar waarom rukt zij niet verder?
De wapenstilstand bij Leoben, op vier mijl afstand van Weenen gesloten, geeft Daendels het antwoord. Tot zoover was Moreau, na zijn geforceerde marsch door het Zwarte Woud, langs de Donau reeds gevorderd.
| |
| |
Nu is het woord aan de onderhandelaars over den vrede.
Teleurgesteld komt Daendels met zijn divisie in Holland terug.
...‘Daar het geld ontbreekt om de troepen te betalen verzoekt de Commissie u met alle kracht van redenen het Fransche gouvernement te permoveeren af te zien van het idee, dat de troepen zouden campeeren’.
Wederom het geld, denkt Daendels als hij deze missieve van de Commissie voor de Buitenlandsche Zaken leest, waarbij hem wordt gevraagd naar Parijs te gaan en te verhinderen, dat de Fransche troepen uit den veldtocht wederom in Holland terugkeeren. Hij ontvangt dit verzoek niet zonder een zekeren triomf: nu komen de heeren met hangende pootjes bij hem.
In ieder geval, hij kan naar Parijs gaan. Het is niet ongewenscht zich eens persoonlijk op de hoogte te stellen omtrent die expeditie naar Ierland, waar Carnot hem over geschreven heeft. Hij zal er daar meer van hooren, in Den Haag laat men er weinig over los. Blijkbaar wil men daar struisvogel-politiek voeren. Maar als het bevel komt zal het Bataafsche leger toch aan deze expeditie moeten deel nemen, evenals de vloot.
‘Wij zullen order geven, dat de Fransche troepen in Hollandsche soldij voorloopig nog niet in de Republiek terugkomen en dat de Republiek van over- | |
| |
tollige troepen zal ontheven worden’, verzekert de Fransche minister van Oorlog aan Daendels als deze hem te Parijs het verzoek van de Commissie overbrengt. Maar de landing in Ierland gaat door. Hij kan meteen zeggen, dat men Daendels het opperbevel over de Bataafsche troepen geeft, die met de Franschen zullen samenwerken.
Daendels wil niets liever. Ieder militair avontuur wekt nieuwe ambities in hem.
Als hij terug komt toont de Commissie zich verblijd over het bereikte resultaat en het bericht, dat de Fransche troepen aan de Hollandsche grens zullen halt houden.
Men maakte zich blij met een dooie musch: na October 1797, als de vrede van Campo Formio is geteekend, zijn de Fransche troepen er weer.
‘Als er herrie komt, laten wij gewoonweg op het volk schieten’, dreigen de Fransche generaals.
‘Ik zou de matrozen niet vertrouwen’, zegt Daendels tot Jan Willem de Winter, - eertijds zijn krijgsmakker in den Bommelerwaard en thans vice-admiraal van de Bataafsche vloot -, terwijl zij samen door den Helder wandelen, de scheepstimmerwerven en de arsenalen inspecteeren en de plannen voor de Iersche expeditie bespreken. ‘Het zijn vanouds Oranjeklanten. In '95 hebben wij een harden dobber aan ze gehad. Zij zingen nog altijd braaf Oranje boven en Engeland is hun vijand niet.
| |
| |
Engeland is het land, dat den Stadhouder asyl heeft verleend’.
De Winter werpt tegen: ‘Ook de matroos heeft toch zijn krijgsmanseer? De vloot van de Ruyter en Tromp heeft een naam hoog te houden. Het zou lafhartig wezen zich zonder slag of stoot aan den Engelschman gevangen te geven, wanneer deze als vijand kwam’.
‘Toch zou ik de matrozen niet vertrouwen, mijn waarde. Ik heb van alle marine-officieren er nauwelijks een vijftal als betrouwbaar uit de Stadhouderlijken tijd kunnen overnemen. Wie kan weten of al die nieuwelingen het prestige bezitten den matroos tot vechten te dwingen als het er op aan komt’.
‘In ieder geval zal zijn admiraal zijn plicht doen’, verzekert de Winter hoogmoedig.
‘Ik commandeer liever het Bataafsche leger dan de Bataafsche vloot’, denkt Daendels. Op de landmilitie kan hij vertrouwen. Als de lui in den Haag er maar niet waren, die hem nu weer dwars zitten over dat bezetten van de vacante officiersplaatsen, omdat zij meenen, dat de bevoegdheid daartoe alleen hun toekomt....
Wat een bedillerij! Nu wacht maar, heeren, later zult ge nog eens aan den generaal Daendels denken, besluit hij profetisch.
De admiraal doet zijn plicht.
In zee gezonden - niet om in Ierland te landen, want op het allerlaatst komt het bevel, dat de expeditie niet door gaat, daar de Fransche vloot nog ont- | |
| |
takeld te Brest ligt, maar om die andere vlieg te klappen, nu de vloot toch eenmaal zeewaardig is: de herovering van de Hollandsche koloniën in de West, die in handen van de Engelschen zijn gevallen - stoot hij, niettegenstaande de verzekering, dat de Engelsche vloot door stormen uit de koers is geslagen, op het eskader van den admiraal Duncan. Een order om terug te keeren, per specialen courier naar Holland gezonden, bereikt hem te laat: reeds is hij in gevecht met den Engelschman. En hij lijdt bij Kamperduin een nederlaag als er geen tweede bekend is in de Hollandsche zeegeschiedenis....
Reddeloos geschoten, na een hardnekkigen strijd van drie uren, gaat het admiraalschip ‘De Vrijheid’ onder. Een symbolische gebeurtenis voor velen in den lande, die met woede Holland steeds meer in de toestand van een vasalstaat van Frankrijk hebben zien terugvallen...
De Winter, aan boord van zijn tegenstander gebracht, geeft zijn degen aan den Engelschen admiraal over.
Het wordt een geweldig schandaal.
Het Comité, van landverraad beschuldigd, heeft zich voor de Nationale Vergadering te verantwoorden over het noodlottige avontuur; en de nederlaag bij Kamperduin, waardoor het grootste gedeelte van de kostbare Bataafsche vloot voor Frankrijks doeleinden ter zee verloren is gegaan, geeft Talleyrand in de pen namens het Directoire naar Holland te schrijven:
| |
| |
‘La Republique française ne peut concevoir la possibilité d'un tel gouvernement’ - .
Men behoeft waarlijk geen Franschman te wezen om te weten wat dat beduidt...
| |
IV
Waar men ontevredenen over de zaken des lands bijeen ziet kan men ook den generaal Daendels vinden.
Ook hij kan een dergelijk gouvernement niet dulden, dat hem dwars zit bij zijn militaire bemoeiïngen en bij alles wat hij ten bate van het leger wil doen lijdelijk verzet pleegt.
Als er in de woonkamer achter in den winkel van den lakenhandelaar van Langen geheime politieke samenkomsten worden gehouden is Daendels er aanwezig.
‘Hebt ge kleine burgers nooit voor conspirateurs zien spelen’, zegt Daendels tot zijn vrienden, ‘dan moet ge daarheen gaan’.
Zijn vriend Pieter Vreede heeft hem er geïntroduceerd en de ambitieuze lakenfabrikant acht het een eer den ‘bevrijder des vaderlands’ onder de zijnen te ontvangen. Hij heeft ook een allerliefste vrouw, een van de eerste Hollandsche vrouwen, die de Fransche Directoire-broek draagt, die met kanten pijpen om de beenen sluit en waarom heen de rok in tweeën valt. Het is bepaald verleidelijk te zien hoe zij het voetje op de stoelsport zet om de lussen te strikken en wat bij dit bukken op ongegeneerde
| |
| |
wijze zichtbaar wordt, - welnu, Daendels is er de man naar te betreuren, dat hij niet eens even geestigjes het rottinkje mag laten spelen... Ongevoelig voor mooie vrouwen is hij niet. Daarmee wordt hij zijn eigen vrouw toch niet ontrouw?
Evenwel, de politiek gaat voor en politiek is mannenwerk. Derhalve vertoont Mevrouw van Langen zich alleen als de koffie of het glaasje jenever wordt rondgediend.
Een der binnenkomenden zwaait een nieuwsblad: ‘Weet ge het al? In Parijs vechten ze weer eens. Die Buonaparte heeft de royalisten uit het Wetgevend Lichaam laten gooien!’
‘Kwam hij bij ons ook maar eens opruiming houden’, meent er een.
‘Wij kunnen zoo'n gang van zaken niet langer toelaten’, barst van Langen in moedige verontwaardiging uit. ‘Dat zit maar op het kussen en kletst, kletst. Dit bewind bedriegt ons allen, het land zoowel als het volk. Wat moest er ook goeds komen uit zoo'n samengeraapte verzameling van mannen, die in hun districten hun kiezers met mooie woorden hebben bepraat en hun stem met jenever gekocht. Schreeuwers als van Beyma en Hahn hebben het hoogste woord in de Nationale Vergadering, de tweede al, sedert de eerste zich heeft vastgepraat, en het zijn nog altijd dezelfde Hollandsche praatvaers, die met hun allen niet in staat zijn de Bataafsche Republiek een bruikbare grondwet te geven. En voor wat anders kwamen zij bijeen?’
| |
| |
‘Ja, die redeneerzucht der Hollanders!’ zucht een ander, de oogen ten hemel slaand.
Vreede staat op:
‘Heeren - of burgers, zooals wij nu heeten - kort en goed: wij gooien die slijmgasten er uit!’
En na dit veel beteekenend woord gaat hij resoluut weer zitten.
‘Ik moet den geachten spreker bij vallen’, beaamt Daendels. ‘Dit is juist gezegd: naar den duivel met dit bewind! Het kost het land schatten geld en wat krijgen wij er voor terug? Wat komt er van de eenheid van ons land terecht zoolang de partijen onderling het niet eens worden en voort krakeelen in plaats van ons de rust en de duurzaamheid te geven, die wij behoeven in den vorm van een wettelijk vastgelegde staatsregeling? Nogmaals, ik beaam wat Vreede zoo even heeft gezegd: wij gooien die lui er uit!’
‘Bravo! Leve de generaal Daendels!’ roepen sommigen der aanwezigen.
Anderen hebben echter bedenkingen:
‘Maar wat zal Frankrijk doen als wij op eigen gelegenheid revolutie gaan maken?’
‘Het zal ons feliciteeren en de hand reiken’, meent Daendels.
‘Als dat nu maar zeker was. Er valt op de Franschen geen staat te maken. Komt het in hun kraam te pas dan helpen zij ons, zoo niet, dan gaan wij er aan’.
‘Mij dunkt, voor zulk een vrees bestaat geen reden.
| |
| |
Frankrijk zal het veel te aangenaam zijn als dit redeneerzuchtig bewind wordt opgeruimd. Het heeft er zelf veel te veel belang bij, dat hier een geregelde toestand komt, de Kamperduinsche geschiedenis is ook daarginds in Parijs hoog opgenomen en de omstandigheden voor een uit te voeren staatsgreep kunnen moeilijk gunstiger wezen. Het voornaamste wat wij op dit moment te doen hebben is zelf een partij te vormen, die de andere kan vervangen zoodra zij verdwenen is. Er mag vooral geen toestand van anarchie ontstaan. Dat zou ons fataal worden. Derhalve: laten wij zelf aan het werk gaan’.
Er worden namen genoemd. Natuurlijk Vreede, van Langen, de predikant Fijnje, Wiselius, Wilfrik en nog eenigen.
Daendels?
‘Als militair moet ik mij voorloopig afzijdig houden. Maar komt het tot een ingrijpen gewapenderhand, dan rekent ge niet tevergeefs op mij’, antwoordt Daendels.
Hij moet in zijn vuistje lachen: hij ziet in de verbeelding de geheele gehate commissie al voor zich uitrennen als hij ze met den punt van de bajonet komt opjagen....
Eenigen tijd later zit er een nieuwe Fransche gezant in den Haag.
En ook de generaal Beurnonville krijgt een opvolger in den houwdegen Joubert.
| |
| |
Dat zijn de gevolgen van de koersverandering in Parijs.
De nieuwe Fransche gezant, Charles Delacroix, zit met een weeldrig gekapt hoofd à la Saint Just aan zijn werktafel en tegenover hem zit zijn schrale rattenstaartjes-secretaris, een zekere Ducange.
Deze man is bij hem gehuisvest, eet aan zijn tafel en werkt voor hem. Het is een avonturier, die met de patriotten te St. Omer in verbinding heeft gestaan, vroeger in Holland journalist en huisonderwijzer is geweest, tijdens het Schrikbewind te Parijs de rol vervulde van politie-spion, een vermogen verdiende, de vlucht moest nemen naar Hamburg, alles verloor en thans, in 1797, in Holland terug is - om opnieuw een vermogen te verdienen.
Dit louche heer is nu Delacroix' rechterhand.
Hij heeft zich in diens vertrouwen weten in te dringen door de handigheid, waarmee hij achter alle nieuwtjes wist te komen. Hij is diens onmisbare helper geworden door de sluwe wijze, waarop hij alle inlichtingen weet te verstrekken over de gewillige en de ongewillige persoonlijkheden in het Bataafsche Bewind, op de beproefde manier: door zich bij de heeren te dineeren te laten vragen.
Weldra heeft Delacroix deze lieden zoo in zijn macht, dat hij de taak, waarvoor het Fransche Directoire hem naar Holland zond, n.l. den steeds niet eensgezinden Bataven een constitutie op te dringen, gecopieerd naar Fransch model, kan beginnen; zij onderteekenen het door hem opgestelde
| |
| |
constitutieontwerp. Vervolgens wil hij de Commissie tot de Buitenlandsche Zaken dwingen generaal Joubert tot opperbevelhebber van het Bataafsche leger te benoemen. Maar de Commissie weigert.
Ducange dringt nu bij Delacroix op geweldmaatregelen aan.
Het beste zal wezen de Vergadering uiteen te jagen en er zelf orde op de zaken te stellen, meent hij.
‘In de plaats van het weggejaagde zetten wij een voorloopig bewind, welks eenige taak zal wezen de constitutie door te drijven. Dit bewind vormen wij uit de werkelijke constitutie-aanhangers’.
‘Wie zijn dat?’
‘De partij van Vreede en van Langen’.
Ducange gaat zich nu met toestemming van Delacroix met de ‘Conspirateurs’ verstaan; zelf zal hij de tusschenpersoon wezen tusschen deze en den gezant.
Hij treedt in onderhandelingen, die echter niet ‘het karakter van een ambassadeur mogen hebben’, zegt Delacroix.
Behoort ook niet de generaal Daendels tot de omwentelingsgezinden?
Een der volgende dagen spreekt hij Daendels op een der samenkomsten bij van Langen.
‘Hij is op onze hand, hij stemt in met het optreden van een voorloopig sterk bewind, geschikt de constitutie door te zetten die het land de eenheid zal geven en hij staat in voor zijn aandeel: de omwente- | |
| |
ling gewapenderhand te zullen steunen’, rapporteert Ducange.
‘Mooi’, zegt Delacroix en glimlacht fijntjes.
Vier dagen vóór den staatsgreep heeft de partij van Vreede nog een stormachtige samenkomst in het Oost-Indisch huis op het Blijenburgh, achter het Plein.
De heeren zijn vrij zenuwachtig.
Het is geen geringe zaak zoo aanstonds zelf op het politieke schouwtooneel te moeten verschijnen, de brave burgerlijke broodwinning te moeten verruilen tegen de plaats achter het stuurrad van het schip van staat. Ook: zullen zij ernstig kunnen blijven wanneer zij daar allemaal weer zitten zooals zij te samen in de achterkamer bij van Langen zaten, maar nu met een zacht, fluweelen kussen onder zich.... En dat voorrecht alleen te danken aan het feit, dat zij volbloed revolutionairen zijn, - die overigens op dat moment in het land maar als een der mindere partijgroepen hebben gegolden!
Welnu, zij zullen er komen bij de gratie van Frankrijk en de bajonet.
Desondanks loopen de ‘conspirateurs’ geagiteerd in de vergaderzaal van het Oost-Indisch huis door elkaar. Schreeuwend en met drukke gebaren.
Neen, neen, wat Ducange daar zegt mag niet gebeuren! Geen aanranding van het particulier eigendom! Het is al mooi genoeg wanneer de vertegenwoordigers, die er van beschuldigd worden zich te
| |
| |
verzetten tegen de beginselen van de revolutie worden gevangen genomen. Maar niet hun goederen verbeurd verklaard! Dat is strijdig met het respect, dat ieder rechtgeaard Hollander nog voor het particulier eigendom heeft behouden: dat behoort buiten de politiek te blijven. Een schrikbewind wil men hier niet noch al te drastische maatregelen. Wil die Ducange in troebel water visschen?
Zij kijken hem zoo dreigend aan, dat de Franschman niet meer op het onderwerp terug komt. Hij zal zich wel op een andere manier schadeloos stellen! Den dag voor den 22sten Januari.
Na een conferentie met den generaal Joubert, spreekt Daendels zijn groote woord:
‘Het moet gebeuren!’
Den volgenden dag, des morgens vroeg zullen de vijftig onderteekenaars van het constitutie-ontwerp in het Logement van Haarlem bijeenkomen, Daendels zal daar ook wezen, met Joubert. En dan op marsch naar het Binnenhof met een detachement soldaten!
Dien nacht is de heele militie op de been.
Alle toegangswegen tot de stad worden afgezet, niemand kan meer in of uit.
Patrouilles marcheeren door de verlaten straten.
Bij het schijnsel van een lantaarn worden 22 leden van de volksvertegenwoordiging benevens de 6 mannen van de Commissie tot de Buitenlandsche Zaken van hun bed gelicht en naar het huis ten Bosch gevoerd, te voet of in rijtuigen al naar gelang van rang en aanzien....
| |
| |
Den volgenden morgen gaat de partij van Vreede onder aanvoering van den Jacobijn Midderigh, die zich zoo aanstonds tot Voorzitter van de aldus geselecteerde Nationale Vergadering zal laten uitroepen, op weg.
In statige optocht, vooraf gegaan door een troep soldaten en een tweetal kanonnen.
Ook bij het Binnenhof vinden zij een gewapende macht opgesteld.
Kanonnen in waaiervorm verspreid, om aanstonds bij kanonschot bekend te maken dat de ‘omwenteling’ is voltrokken; en bij de poorten ieder een piket cavalerie. Niemand komt deze patrouilles voorbij, als hij zich niet eerst behoorlijk kan legimiteeren....
Midderigh vindt de Vergadering bijeen, zwijgend en in spanning over de dingen die komen zullen. Hij bestijgt den kansel, ontneemt den voorzitter diens hamer en verklaart met luide stem, naar Fransch voorbeeld ‘het vaderland in gevaar’.
Dreigend eischt hij van de aanwezigen:
‘Zweert trouw tegen alle regeeringloosheid, tegen de aristocraten en tegen hen, die een gematigd bewind willen. De tijd van praten is voorbij, die van daden is gekomen!’
Applaus, gejuich.
De Fransche gezant Delacroix, de triomphator komt binnen. Midderigh en hij wisselen met elkaar den plechtigen broederkus.
Opnieuw applaus en gejuich.
| |
| |
Daendels, buiten op wacht, geeft bevel de kanonnen af te vuren.
De omwenteling is voltrokken.
Een nieuw bewind, het Bataafsche Directoire, kan de teugels van het staatsbestuur in handen nemen.
Vijf mannen, Vreede, van Langen, Fijnje, Wilfrik en Fokker nemen op hun beurt plaats op het regeeringskussen.
In snel tempo wordt gestemd voor aanneming van de clausule in het nieuwe grondwet-ontwerp, die bepaalt, dat het Bataafsche leger voortaan onder opperbevel van een Fransch generaal zal staan, na een toelichting door Vreede:
‘Een vereeniging van macht tegen een algemeenen vijand der beide Republieken is noodig. Niemand twijfelt er aan, dat onze algemeene vijand Engeland is. Ziet hier, burgers representanten, ons advies naar ons beste weten opgemaakt. Men moet volkomen geloof slaan aan het advies van den Franschen generaal Joubert, die de vereeniging van het Bataafsche leger met de Franschen noodzakelijk keurt. Gij weet, dat geen onzer in de diplomatie is opgeleid.... ‘Hoera!’ schreeuwen de aanwezigen, ‘leve de Republiek, leve alle goede en ware patriotten! Naar den duivel met alle aristocraten en federalisten, in secula secularum, amen!’
Het is geschied.
Waar Daendels ook officieren en vrienden tegen komt, allen schudden hem de hand.
| |
| |
Glimlachend laat hij zich den aanspraak ‘membre du Directoire Exécutif’ welgevallen.
Dat is hij nog wel niet, maar wat niet is kan komen.
| |
V
‘Wat wilt u, meneer Daendels!’
Van Langen houdt de handen met een wanhopig gebaar wijd uiteen.
‘Ik kan toch geen geld maken als ik het niet heb!’ En zich naar Fijnje omwendend:
‘De generaal Daendels kan met zijn generaals-tractement niet meer toe. Hij zegt dat hij een staat moet voeren naar zijn positie in den lande. Welke positie? Het is mij niet bekend, dat de heer Daendels iets anders in den lande is dan luitenant-generaal. En voor dien rang staan de tractementen precies vermeld....’
Daendels kijkt hem strak aan, terwijl hij met beide handen op het gevest van zijn sabel leunt:
‘Hoeveel hebben jullie betaald aan het Fransche Directoire om de handen vrij te krijgen voor je eigen zaakjes?’
Van Langen haalt de schouders op.
‘Ik zal het je zeggen: 800.000 gulden. En hoeveel zullen jullie betalen om aan te mogen blijven, terwijl jullie behooren af te treden, nu de Constitutie dan eindelijk door de beide Kamers is bekrachtigd?’ Van Langen kijkt bepaald onnoozel.
‘Ik begrijp niet goed, waar meneer Daendels zich mee bemoeit noch waar hij het over heeft’.
| |
| |
‘Ge vergeet’, gaat Daendels voort, ‘dat gij eenige verplichtingen hebt....’
‘Wij hebben uw diensten beloond, generaal. Ontkent ge, dat wij u een span paarden voor uw rijtuig hebben aangeboden? Mij dunkt....’
‘Wat heb ik aan paarden? Er staan er mij genoeg ter beschikking’.
‘Generaal’, zegt van Langen, een welwillender toon aanslaand, ‘geloof me, wij schatten uw diensten aan het vaderland bewezen hoog genoeg. Maar als ge de erbarmelijke staat zag waarin de schatkist verkeert nu het land uitgeput is en noch van de aanzienlijken noch van de boeren meer geld is los te krijgen zoudt ge het billijken, dat wij weigeren aan officieren in 's lands dienst meer uit te keeren dan hun wettelijk toegestaan is. De eenige raad, die ik u kan geven is: wees zuiniger, dan behoeft ge geen schulden te maken’.
Impertinente taal, denkt Daendels.
Hij draait zich op de hielen om en gaat heen.
Hoe dom van de heeren zich in den val te begeven om zoo'n paar stomme stuivers meer. Hij overvraagt hen werkelijk niet: het tractement is te laag: ‘Ik heb een zwaar gezin, mijn vrouw moet ook als een generaalsvrouw leven, men laat mij schulden maken en men scheept mij af met de bewering, dat het land niet eens in zijn eigen geldbehoeften kan voorzien. Maar gij zijt nog niet van den generaal Daendels af!’
Neen, waarlijk niet.
| |
| |
Onder vrienden beklaagt Daendels zich bitter over dit Bewind:
‘Er wordt door deze lui al even hard met geld geknoeid als door de anderen. En wat beteekent het, dat de heeren maar kalm op hun zetels blijven zitten inplaats van af te treden, en aan de volksstem het recht ontnemen zelf bij verkiezing de landbestuurders te benoemen? Dit Bewind was maar een noodmaatregel, ik heb het gesteund als overgang naar betere toestanden, omdat het land zonder grondwet ten prooi blijft aan die eeuwige verdeeldheden, die alle voor ons vaderland noodige besluiten onmogelijk maken. Maar thans behoort het woord aan het volk zelf te wezen....’
Daendels weet zeer goed, dat hij woorden spreekt, die weerklank vinden. Niet alleen zijn vrienden zijn ontevreden over de handelingen van mannen, die zich eerst met steun van de eigen partij op het kussen hebben laten brengen en vervolgens hun gegeven beloften niet nakomen, ook de publieke opinie geraakt langzamerhand in verzet, omdat de aangenomen constitutie nog steeds niet tot wet verheven is en er op onverklaarbare wijze mee getalmd wordt de zaken tot een einde te brengen.
De vijandig gezinde bladen vallen het bewind op zulk een felle wijze aan, dat Ducange, de man, die als belooning voor ‘geschenken’ het kussen voor de vijf leden van het Bataafsche Directoire vast houdt, van Delacroix gedaan krijgt het verschijnen
| |
| |
van deze bladen te verbieden, ‘daar zij de eer van het bewind en van de natie aantasten’.
Maar de verbittering barst eerst goed los als bekend wordt, dat Ducange bij den gezant heeft doorgedreven een decreet van aanblijven van dit toch als voorloopig bedoelde Bewind te laten uitvaardigen onder de leuze: ‘La grande nation le veut’.
Welke grande nation? schreeuwt de oppositie.
Weg met dit bewind! Weg met de knoeiers, die in gemoedelijke onder-onsjes het land bestelen!
‘Geef de afschriften der rapporten maar eens hier, die bij den Agent van Politie liggen,’ roept Daendels, temidden van een vergadering van de verzet-mannen. ‘Daar ziet ge zwart op wit de bewijzen welk een allerzonderlingst gebruik er van sommige der getrokken wissels is gemaakt. Hoe zullen de heeren kijken als wij ze deze papiertjes onder de neus houden, met het vriendelijk verzoek ons voor het gerecht uit te leggen wat dat allemaal te beduiden heeft?’
Volgt voorlezing van eenige der stukken over uitgaven aan 's lands schatkist in rekening gebracht: ‘Tafelgelden’ (diners) gedurende 4½ maand: f 16.000
Voor geleverde hoeden: f 311; voor een sjerp: f 125. Voor ‘tafelgelden’ aan den generaal Joubert f 1000 's maands (afgehouden van het geld voor de artillerie-paarden).
Kas tekort, bij van Langen geconstateerd: f 50.000. Voilà! Noemt men dat soms niet het land bestelen?
| |
| |
Daendels weet, dat hij sterk staat, wanneer hij zich aan het hoofd van de oppositie gaat stellen.
De heeren zullen ervaren wat het beteekent zich den generaal Daendels niet te vriend te hebben gehouden....
Onderwijl overlegt het driemanschap Vreede, van Langen, Fijnje, de beide lakenfabrikanten en de dominee, die den storm voelen opsteken, wat hun te doen staat.
Van Delacroix kunnen zij zeker zijn, de man heeft nog onlangs een ‘present’ van f 10.000 van hen aangenomen, van Ducange ook, die al aardig met zijn nieuwe fortuin opschiet. - Wanneer men het Fransche Directoire, in laatste instantie de beslissende macht in de Bataafsche Republiek, nu nog eens drie millioen om onderling te verdeelen aanbood? Men moet er wat voor over hebben om dien Daendels met zijn bende uit den weg te kunnen ruimen. Reeds hebben zij een geheimen agent in dienst, die Daendels' gangen nagaat. Bestaat er niet een middel om hem hier weg te krijgen, bijvoorbeeld door hem te deporteeren?
‘Dat wordt een burgeroorlog!’ schreeuwt Daendels, als hij van deze deportatieplannen hoort. ‘Het leger staat achter mij, het heeft mee gestemd vóór de constitutie en zal mijn optreden billijken’.
Ook Joubert billijkt zijn optreden: ook hij staat antipathiek tegenover den ‘pruikenboel’. De sabeldictatuur zal onvermijdelijk wezen!
| |
| |
‘De vrouwen geven den barometer aan’, constateert Daendels, als op straat Mevrouw van Langen zijn militairen groet beantwoordt door obstinaat haar hoofd om te draaien, ‘de spionnen van de tegenpartij doen hun werk. De storm steekt op’.
Daendels neemt op zich den aanval te openen met een fel protest tegen de onrechtmatigheid van het 4 Mei-decreet. Hij zal dan tevens een krachtige stoot toebrengen aan het prestige van dien Ducange en Delacroix in zijn gezicht zeggen dat deze niet anders dan een speelbal is in de handen van dien intrigant.
‘Bravo!’ roepen zijn vrienden. Daendels is de meest geschikte man voor het ‘ruwe’ werk!
Diner bij Delacroix.
Behalve Daendels zitten aan Ducange en de secretaris van den Franschen minister Talleyrand, de heer Champigny.
Het glas, dat hij in de hand houdt, op tafel neerzettend begint Daendels over de onrechtmatigheid van het decreet van 4 Mei.
‘De met 142.000 stemmen vóór aangenomen constitutie is nog altijd niet in werking getreden. Hoe komt dat?’
En met den vinger op Ducange wijzend, die langzaam den scherpen, geknepen blik naar hem opheft, roept hij uit:
‘Vraag dat dezen man! Hier zit de schelm, die geheel alleen de schuld is aan het ongeluk van mijn land! Hij heeft het decreet aangeraden en gedicteerd!’
| |
| |
Ten hoogste verbaasd komt Declaroix op deze beschuldiging van zijn gunsteling tusschenbeiden: hijzelf is toch immers de auteur van het decreet? Wat heeft Daendels tegen dit decreet? Wel verre van nadeelig zal het juist zeer heilzaam voor de Hollanders wezen, die een straffe hand, die hen regeert, zoo noodig hebben!
Daendels wordt op dezen tegenspraak steeds heftiger: ‘Ik ben in '95 gekomen om mijn land te redden, ik heb den 22sten Januari meegewerkt om door steun aan den staatsgreep het de eenheid te brengen, waaraan het behoefte had in den vorm van een door het volk bekrachtigde regeeringsvorm. Het opstellen en doorvoeren van de constitutie was de taak van dit nadrukkelijk als voorloopig gekozen bewind. Maar nu, nu de constitutie er is heeft het volk het recht zijn eigen regeering te kiezen en niet wij!’
‘Maar ik heb dit Uitvoerend Bewind gehandhaafd’, merkt Delacroix koel op.
‘Dit Uitvoerend Bewind en zijn aanhang moet weg en zal weg!’ schreeuwt Daendels. ‘Zestig schurken hebben er nog hun plaats en alleen Fijnje, die overigens een kletskous en een prul is, heeft belet, dat er niet nog dertig bloedzuigers meer bij zitten!’
Woedend springt Delacroix nu overeind en gooit zijn stoel om:
‘Generaal, uw taal is die van een rebel! Ik zal uw woorden ter kennis brengen van het Uitvoerend Bewind en ongetwijfeld zal er een aanklacht tegen u volgen!’
| |
| |
Daendels, plotseling weer tot kalmte gekomen, antwoordt alleen:
‘Dat zullen wij zien. Ik heb wel meer mijn hoofd voor mijn vaderland over gehad’. En verlaat de woning van den gezant.
Delacroix dient een aanklacht tegen Daendels in bij het Uitvoerend Bewind.
Maar kan men Daendels laten gevangen nemen? Achter hem staat het leger. Het zal zeker niet lukken zonder medewerking van zijn superieur den generaal Joubert. En het is bekend, dat beide mannen thans op een voet van vriendschap met elkaar verkeeren.
Het Uitvoerend Bewind verzoekt Joubert ter vergadering te komen.
De imposante Fransche generaal met zijn groote steekhoed en zijn zware bakkebaarden wijst in beleefde, maar besliste bewoordingen iedere persoonlijke inmenging in deze zaak af:
‘Volgens mijn meening is het alleen een gekrakeel tusschen de patriotten onderling, wat mij leed doet. Ik ken Daendels als vriend en wapenbroeder, het lijkt mij onwaarschijnlijk, dat een man, die zich zoo verdienstelijk heeft gemaakt jegens zijn eigen vaderland en zelf heeft meegeholpen aan het totstand komen van het huidige gouvernement zonder eenige reden zich tot lasterlijke uitlatingen over dit gouvernement zou laten verleiden. Over de waarachtigheid van Ducange heb ik evenmin te oordeelen. In kabaal en intrige begeef ik mij niet’.
| |
| |
Men moest de zaak overigens maar in der minne schikken, raadt hij aan.
Men besluit alweer de veelgebruikte middenweg, de uitweg der zwakken te bewandelen en aan Daendels voor te stellen een verklaring van ‘houw en trouw’ aan het gouvernement af te leggen.
Als men Daendels komt zoeken is hij onvindbaar: verdwenen naar Parijs met een verlofpas van vijftig dagen!
Deserteur?
Maar in ieder geval met volledige instemming van Joubert, die hem behalve een ‘passavant’ nog een van zijn eigen officieren heeft meegegeven. Men zou Daendels zelfs onderweg niet hebben kunnen opvangen, gesteld, dat men het geprobeerd had...
Daendels komt te Parijs aan.
Hij laat zich aandienen bij de Talleyrand.
De beroemde ‘hinkepoot’ van de Fransche diplomatie, een ‘aristo’, die ondanks zijn staatsgevaarlijke afkomst, het reeds ver gebracht heeft en het nog veel verder zal brengen, staat hem een langdurig onderhoud toe en luistert oplettend naar Daendels' grieven: een onwaardig Uitvoerend Bewind, dat het land besteelt en de Constitutie tegenhoudt, een onruststoker Ducange, die in troebel water vischt, een zwak gezant, speelbal van dienzelfden Ducange: belemmeringen van de volkswelvaart en van de eensgezindheid in de Bataafsche republiek. Zoo ontketent men den burgeroorlog!
| |
| |
Hij blijft in zijn stoel zitten, terwijl Daendels opgewonden door het vertrek op en neer loopt, hij volgt hem door den face à main, die hij voor de oogen houdt en dan weer laat zakken: de markies is geboren diplomaat, maar ook menschenkenner. Hij heeft twee brieven voor zich liggen, een van Delacroix en een van zijn eigen secretaris Champigny. Hij laat den brief van Delacroix onder tafel vallen en leest die van Champigny nog eens opmerkzaam door. Het is een verslag over het bewuste diner ten huize van Delacroix. Champigny schrijft, dat Daendels woedend is weggegaan en dat de heeren in de grootste opwinding waren over dien ‘scélérat, ce monstre, ce intrigant Daendels’. Hij geeft ook een signalement van dien Ducange, waarom de twist begonnen is: een man, ‘de naam van Franschman onwaardig’.
Talleyrand, die het geheele verhaal nog eens uit den mond van Daendels verneemt, stommelt overeind uit zijn stoel en hinkend komt hij, op een stok geleund, op den verbitterden Hollander toe, die het zoo goed meent met zijn land. Pathethische scènes stuiten hem altijd een beetje tegen den borst. Hij zegt alleen: ‘Ik zal voor u instaan.’
Daendels, nu zeker ervan dat zijn zaak gewonnen is, gaat te Parijs zijn oude vrienden opzoeken, de broer van den dichter Rouget de Lisle, die hij nog uit de revolutietijd kent, en den advocaat Blauw, zijn kennis uit den tijd van den inval in Holland en thans Hollandsch gezant te Parijs. In de beste
| |
| |
stemming geraakt is hij met zijn vrienden zeer gastvrij en gul. Aan Rouget de Lisle leent hij 1200 livres, een diner, dat hij aan eenige leden van het ‘Corps Légistatif’ geeft, kost hem 100 Louis - .
De brief van Delacroix bevat een eisch om Daendels wegens desertie te Parijs te laten arresteeren. Talleyrand ontvangt Daendels nogmaals bij zich. Hij belooft hem de herroeping van het decreet van 4 Mei.
Naar Holland schrijft hij: ‘Ducange weg’.
Voor het hem wordt aangezegd is Ducange al met een paspoort naar Brussel verdwenen.
Vlak daarna ontvangt Delacroix een hoffelijk schrijven: ‘Daar uw diensten in den Haag niet meer noodig zijn wil men uw ijver en uw talenten elders gebruiken’. Robejeot zal hem vervangen; totdat deze gearriveerd is moet de gezant op zijn post blijven.
Er is geen twijfel meer mogelijk, Daendels heeft een volledige overwinning behaald.
Hij behoeft slechts naar den Haag terug te keeren en orde op zaken te stellen.
Maar nog altijd bestaat tegen Daendels de eisch, dat hij zich voor een vierschaar heeft te verantwoorden wegens desertie. De hem toegestane termijn verstrijkt 5 Juni. Hij wordt in zijn rang van luitenant-generaal geschorst en men geeft aan Joubert kennis van dit vonnis. Nu acht Joubert, die van de ware stand van zaken inmiddels vanuit Parijs op de hoogte is gebracht, het oogenblik gekomen het openlijk voor
| |
| |
Daendels op te nemen. Hij spreekt zijn hoogste verwondering er over uit, dat men een man als Daendels, door het Directoire erkend als ‘aangewezen om in zulke oogenblikken als de tegenwoordige, dat de Engelschman de Hollandsche kusten bedreigt, zijn vaderland diensten te bewijzen’ afzet. Bovendien heeft de uitwijzing van den ‘perfiden’ Ducange genoegzaam aangetoond, dat men daarginds hem in het loopende conflict in het gelijk heeft gesteld. Het Uitvoerend Bewind weigert echter op zijn besluit terug te komen, niet vermoedend, dat het zich daarmede zelf ten doode opschrijft.
Joubert bericht nu zelf aan Daendels zijn afwezigheid geen dag langer te rekken.
Dan komt den 10den Juni de ‘deserteur’ in den Haag terug.
Hij stormt aan als een man, die naar zijn groote triomf gaat.
| |
VI
Dit laat Daendels zich niet ontgaan: een geweldig entree.
In volle galop jaagt zijn koets met vier paarden bespannen door de straten van den Haag.
Hij is de overwinnaar.
Op dit moment de grootste man van zijn land.
De toekomstige dictator!
Want dat nu de dictatuur gaat komen, daaraan twijfelt hij zelf niet meer. Wat kan hem gebeuren
| |
| |
met een man als Talleyrand achter zich? Hij heeft in dezen het volste vertrouwen.
Nog steeds in galop passeert zijn koets het gebouw, waar het Bataafsche gouvernement zitting houdt. De wacht vliegt naar buiten, presenteert het geweer. Mooi, denkt Daendels, terwijl hij met een breeden armzwaai salueert, zij durven mij niet te weerstaan. Bij Joubert stapt hij af; hartelijk geschudde handen en complimenten:
‘Wij weten hier alles reeds, generaal. Morgenavond is er een feest in den Ouden Doelen. Daar zult u de Vrienden van de Constitutie bijeen vinden aan een groot diner. En als ge straks naar uw woning gaat wacht u nog een kleine verrassing. Het Uitvoerend Bewind heeft er om te toonen, dat het u geschorst heeft, de Bataafsche schildwachten weggenomen. Welnu, ik heb er twee Fransche voor in de plaats laten zetten. Die zullen zij niet wagen naar huis te sturen...’
Den volgenden avond is de feestzaal van de Ouden Doelen stampvol. 160 personen: Fransche en Bataafsche officieren van het garnizoen, de Agenten van Oorlog, van Marine, van Finantiën en vele aanzienlijke particulieren. Buiten is met verlichte letters een groot transparant aangebracht: ‘De Vrienden van de Constitutie’.
In groot tenue, een reusachtige, zwierige pluim op zijn generaalsteek en met rinkenlenden sabel gaat Daendels er binnen. Lakeien in gala nemen hem buigend mantel en sabel af. Het wordt een ont- | |
| |
vangst als van een vorst. Heil! Heil! Leve de Republiek! Leve Frankrijk! Leve de Constitutie! Glazen gaan omhoog, toast op toast wordt gehouden. Daendels' vrienden dansen als dol. Daendels stemt daverend in met toespraak en heil-geroep. Schetterend barst het koper van het orkestje los. De militaire kapel steekt de trompetten. De handen gaan omhoog als de Bataafsche volkshymne klinkt, stormachtig wordt het gejuich als de Marseillaise volgt. Allen stijgt het naar het hoofd. Op een groot papier zetten de aanwezigen hun naam onder een adres, waarin eerlijke uitvoering van de constitutie wordt geëischt! De eisch der ‘Doelisten’!
Eerst tegen drie uur in den morgen gaat men uiteen, met militaire muziek voorop trekt men nog een tijdlang de straten rond eer men Daendels huiswaarts geleidt. Als een uitdaging wordt onderweg voor het gebouw van het Uitvoerend Bewind halt gehouden en nogmaals heft het muziekkorps de volksliederen aan, door allen meegezongen.
Zoo behandelt men een geschorst generaal!
Den volgenden morgen stormt de Agent van Politie, wien door het Uitvoerend Bewind, verwittigd van Daendels' terugkomst, bevolen is diens gangen na te gaan de bijeen gekomen vergadering binnen en brengt verslag uit. Kort na hem verschijnt de commandant van het garnizoen Gelderman en bezweert met tranen in de oogen de regeering om dadelijk af te treden, anders kan hij voor de gevolgen niet in staan.
| |
| |
Ten hoogste ontsteld hoort het Uitvoerend Bewind dit alles aan.
De voorzitter geeft zich aan zijn aandoening over en deelt onder snikken mede, dat hij zijn ontslag als lid van de vergadering neemt. Van Langen en Fijnje schreeuwen hem met gebalde vuisten toe: ‘Lafaard!’ Het tumult heerscht op alle banken, stoelen worden omgesmeten, de kreet ‘Verraad!’ klinkt, slechts Wilfrik bewaart het beroemde Hollandsche flegma en verzekert, dat inplaats van bezinningloos door elkaar te loopen men liever moest handelen. De officier van de wacht wordt binnen geroepen en men neemt hem staande de vergadering opnieuw den eed van trouw af. Tevens besluit men met algemeene stemmen het Comité van de vrienden van de Constitutie te laten arresteeren en den generaal Joubert van het commando van het Bataafsche leger te ontheffen. Vreede en Fijnje zullen zelf van deze eisch de beide Kamers op de hoogte stellen. Er wordt om het schavot geroepen, de hoofden der rebellen moeten vallen.
‘Bloed? Moet er bloed vloeien?’ kermt een beangst raadslid.
‘Ja, bloed! Bloed!’ antwoordt men hem met lugubere stem.
De wacht komt na eenigen tijd terug met het bericht, dat de beide leiders van het rebellen-comité gevangen genomen zijn.
Delacroix, van het gebeurde op gisterenavond verwittigd, snelt de vergadering binnen. Hij verklaart,
| |
| |
dat hij aan Joubert een brief gezonden heeft, waarin hij hem verantwoordelijk stelt voor alles wat er volgen gaat.
Eenigszins gerustgesteld wordt de zitting opgeheven en de leden van het Uitvoerend Bewind keeren huiswaarts om te dineeren en later opnieuw bijeen te komen.
Het is inmiddels middag geworden.
Den 12den Juni, den dolsten dag, die de Bataafsche Republiek beleeft, is nog niet ten einde.
De energieke daden waartoe het gouvernement heeft besloten blijken even zoovele slagen in de lucht. Het lot van het Uitvoerend Bewind is reeds beslist. Woedend over de gevangenneming van de beide aanvoerders der ‘Doelisten’ besluit Daendels ten snelste te handelen.
Hij is des middags bij Joubert.
‘De bajonet, generaal, de bajonet! En als er tegenstand wordt geboden geven wij vuur!’
‘Juist, generaal!’
Joubert verstaat hem, zelf een militair. Die weet hoe het behoort. Hij heeft zelf bommen en kogels hooren vliegen onder het trommelen der revolutie-legers, hij was zelf eens grenadier en is nu, met 30 jaar, een gevierd en veelbelovend generaal.
Een adjudant komt binnen.
‘Generaal, het is tijd’.
Daendels verheft zich van zijn stoel voor de tafel,
| |
| |
waarop hij spelenderwijs zijn vuist eenige malen heeft laten neerkomen.
De generaal Joubert werpt met een stoot van de knie de forsche sabel naar achteren, die hem voor de beenen hangt.
Hij zegt trotsch:
‘Mij hebben ze een koppel fraaie witte hengsten aangeboden. Daarmee koopt men mij niet’.
‘De heeren hebben paarden te veel’, zegt Daendels, ‘maar mij hebben ze de paarden voor mijn artillerie niet willen geven. Welnu, ik zal ze zelf gaan halen!’ Joubert reikt hem de hand, achteloos-grootmoedig: ‘Geluk, generaal!’
Resoluut trekt Daendels de wijde leeren handschoenen aan.
Buiten staan zijn drie compagnieën grenadiers aangetreden.
Bajonettendans.
Op marsch naar het gebouw van het Uitvoerend Bewind.
Om over half vijf hooren Vreede, Fijnje en van Langen, die met Delacroix en enkele anderen aan tafel zitten de trom, die luider wordt. Het doffe geluid zwelt aan tot een waren roffel.
Wat beduidt dat? Allen snellen naar het raam, dat uitziet op het Plein. Het Plein is zwart van toegeloopen volk. Grenadiers staan in gelederen voor het huis opgesteld, grenadiers zetten de toegangen tot het Plein af, dringen de toeschouwers achteruit.
| |
| |
Op trappelende paarden de generaal Daendels met een piket cavalerie!
Hij stijgt af en geeft de teugels aan zijn adjudant over.
De wacht, die naar buiten is gekomen, legt op een sommatie van den generaal de geweren neer.
Met getrokken sabel snelt deze, gevolgd door eenige officieren met pistolen in de hand en een detachement grenadiers met de bajonetten op het geweer het gebouw in.
Daendels!
Achter zich de bajonetten van zijn grenadiers!
Temidden van het tumult tracht van Langen zich verstaanbaar te maken.
Op een teeken van hun generaal grijpen vier grenadiers van Langen vast, ten bewijze, dat hij hun gevangene is. Fijnje en Vreede springen door het achterraam in den tuin.
Delacroix, die in de verwarring door de grenadiers ook voor een der leden van het Uitvoerend Bewind wordt gehouden en vastgegrepen, weet zich te bevrijden. Hij schreeuwt hen in het gezicht, dat zij zich zullen hebben te verantwoorden over hun aanslag op het leven van een Fransch gezant en dat van hun superieuren: met den kolf der geweren wordt hij uit den weg gestooten. De zoon van Fijnje, die de vlucht van zijn vader niet heeft bemerkt en hem in gevaar meent, trekt een pistool en wil op de aanvallers vuren: men slaat hem het wapen uit de hand.
| |
| |
Intusschen heeft een knecht van het gebouw de beide radelooze vluchtelingen in den tuin opgemerkt en langs een achtertrap brengt hij hen naar boven, naar de zolder.
Delacroix tot Daendels: ‘Schurk! Je zult je te verantwoorden hebben bij de Fransche Republiek over je gewelddaden!’
Daendels tot Delacroix: ‘Ik heb lak aan jou, tyran van mijn land!’
Hij geeft bevel van Langen weg te voeren en met gescheurde kleeren sleept men den man naar buiten, een jammerlijk beeld van vernederde grootheid... De cavalerie maakt keert.
Delacroix rent naar het huis van Joubert, hij gilt: ‘Generaal, men heeft mij zoo juist vermoord!’
De schoone en krijgshaftige generaal - die helaas al het volgend jaar bij Novi moet sneuvelen! - ziet het geheele geval koelbloedig aan: hij heeft geen medelijden met het levende lijk en vraagt hem spottend waar hij dan getroffen is en of hij den eersten chirurgijn van het leger zal sturen om hem te verbinden.
Woedend vervolgt Delacroix zijn weg naar huis en brengt dadelijk schriftelijk aan Talleyrand verslag uit van het gebeurde.
Inmiddels is Daendels met zijn grenadiers naar het gebouw getrokken waar de beide Kamers zitting houden. De zitting is nog niet begonnen, de leden wandelen nog heen en weer. Een officier, die binnen komt, roept de namen af van de leden die hij moet
| |
| |
arresteeren, waarbij de voorzitter. Tumult, tafels gaan omver, papieren over den grond. De voorzitter weigert, hij heeft van hem geen orders aan te nemen. De wacht voert den voorzitter als gevangene af met de drie andere genoemden: zij zullen zich wegens corruptie hebben te verantwoorden!
Zoo heeft Daendels ijlings en zonder bloedvergieten zijn staatsgreep volvoerd. Hij begeeft zich naar de bijeenkomst van zijn vrienden, die zichzelf tot een ‘Intermediair Bestuur van de Bataafsche Republiek’ constitueeren. De gevangen gezette leden van het verjaagde Uitvoerend Bewind worden op eerewoord vrijgelaten, alleen van Langen houdt men vast. Papieren en documenten worden verzameld en verzegeld en men stelt een bericht van de voltrokken omwenteling aan het Fransche Directoire op.
De bajonet heeft beslist.
De dag van 12 Juni is Daendels' groote dag geweest.
Als de Wraak is hij teruggekomen, als de Wraak heeft hij gezegevierd. Hij wordt een tweede Brutus genoemd, ‘die de dwingelandij in het hart heeft aangetast en de Bataven aan zichzelven weergegeven!’
De generaal Dumonceau schrijft hem: ‘De natie heeft aan u hare vrijheid te danken, zij zal u het wierook van goedkeuring en erkentelijkheid aan uwe grondstellingen toezwaaien!’
Wat kon Daendels zich anders voorstellen, dan dat hij nu van de militaire naar de politieke carrière
| |
| |
overging, ja, dat hem misschien wel de opperste post van dictator zou worden opgedragen....
Zijn vijanden zijn vernederd.
Mevrouw van Langen roept de gerechtigheid van het Fransche Directoire in voor haar man, ‘traité de la manière la plus cruelle par les satellites de Daendels’ - .
‘Neen’, zegt Talleyrand. ‘Ik heb de omwenteling daarginds toegestaan om het bewind uit den weg te ruimen en een burgeroorlog te voorkomen. Maar den triomf van de sabel-dictatuur wil Frankrijk niet’. Delacroix, te Parijs terug, schildert hem de Terreur, die daar ginds in Holland heerscht in de schrilste kleuren af. De gevangenissen zijn propvol - in werkelijkheid hield men behalve van Langen alleen nog den inmiddels gearresteerden Fijnje vast - en het Bataafsche volk is zelf tenzeerste tegen de handelingen van Daendels gekant.
‘Neen’, zegt Talleyrand nogmaals. ‘Frankrijk wil orde en kalmte in de Bataafsche Republiek. Daendels moet zich niet te veel gaan verbeelden. Wij hebben aan één Buonaparte al genoeg. De omwenteling in den Haag is te ver gegaan, zij heeft de militaire dictatuur gebracht in plaats van de burgerlijke. Nemen wij derhalve met de andere hand terug wat wij met de eene gaven....’
Onder pressie van Parijs valt de samenstelling van een nieuw Uitvoerend Bewind geheel anders uit dan
| |
| |
Daendels zich had voorgesteld. De moderaten komen nu op het kussen in plaats van zijn vrienden. Er wordt zelfs nadrukkelijk bevel gegeven Daendels te passeeren voor het geval, dat hij een plaats in het bewind zou ambieeren: een man als Daendels is door zijn hoogmoed staatsgevaarlijk. Ook een generaal Joubert, die met hem één lijn trekt kan daarginds niet blijven en hij krijgt order naar het Italiaansche front te vertrekken.
Diens vertrek is het sein om de gevangenen in vrijheid te stellen, van Langen wordt zelfs in het nieuwe bestuur gekozen, heftiger dan ooit steekt de reactie het hoofd op.
Daendels ziet het zich langzamerhand geheel en al ontgaan ook op politiek gebied zijn land van dienst te wezen. Trotsch en teleurgesteld door de lafhartige wijze, waarop Holland zich door Frankrijk op sleeptouw laat nemen, inplaats van door het uitspreken van een eigen volkswil achting en respect in te boezemen, trekt hij zich geheel naar zijn militaire werkzaamheden terug.
Wellicht ook heeft hij de mogelijkheden te zeer overschat: wat kan ten slotte een land doen, dat zich al reeds, door daadwerkelijk zijn onafhankelijkheid aan Frankrijk prijs te geven, in de hand van zijn zooveel machtiger bondgenoot tot de vernederende staat van een vasal heeft laten terugbrengen?
Tragisch feit: Daendels is geboren in de kleinste periode, die Holland ooit in zijn geschiedenis heeft doorgemaakt.
| |
| |
Welk een rol zou hij, in Frankrijk ter wereld gekomen, hebben gespeeld!
Een rol, die hem òf onder de guillotine had gebracht òf op een der hoogste posten van het landsbestuur....
Zijn militaire werkzaamheden?
De politieke constellatie groepeert zich al meer en meer om een strijd met den onverbiddelijksten tegenstander: Engeland.
Maar Buonaparte zal niet aan de oevers van de Theems den gehaten vijand gaan neerwerpen, hij heeft zijn vloot nog niet klaar. Neen, in zijn hoofd rijpt het denkbeeld Engeland in Indië te gaan treffen, als een tweede Alexander wil hij door Azië marcheeren en hij bereidt zijn vermetele tocht voor, die in Egypte een aanvang zal nemen.
Van een Hollandsche expeditie naar Indië onder bevel van den generaal Daendels, die de Bataafsche Republiek hem aanbiedt, wil hij niet hooren.
Hij zelf zal in Indië de vrijheid der zeeën gaan veroveren en voor de Bataafsche Republiek het verloren Ceylon en de Kaap-kolonie.
Laat Holland zijn leger en zijn vloot versterken.
Laat het klaar wezen om zijn eigen kusten te verdedigen.
‘Wees weerbaar tegen den Engelschman’ schrijft hij naar Holland. ‘Houdt uw leger paraat en uw vloot in een dreigende houding in de havens tegen een aanval der Engelschen op de Bataafsche kusten’.
Want die gaat nu zeker komen!
|
|