| |
| |
| |
Vrijheid, gelijkheid en broederschap... of de dood
I
‘A la lanterne les aristos!’
Het hoofd van Madame de Lamballe wordt, op een piek gestoken, rondgedragen, een bos hooi in den mond...
Het is meenens, daarginds in Parijs.
Hier geen keffende, kijvende, hekeldichten schrijvende kleinburgers, geen politieke tinnegieters, die dapper zijn als de hazen als het op vechten aan komt. Hier zijn de mannen van de daad, de mannen die historie maken, hier draait inderdaad de tijdwijzer der geschiedenis.
Bij honderden worden de aristocraten, de markiezen, de graven, de baronnen, de priesters, de pachtheeren en groote ambtenaren, alles wat heeft gekuipt en uitgezogen tot ramp van de volkswelvaart, naar de gevangenissen gevoerd. Jammerende vrouwen, kinderen, zusters, voor zoover zij hun mannen, vaders en broeders niet in de stampvolle gewelven van de Force, van de Abbaye, van de Carmes moeten volgen, worden uit hun armen losgescheurd. Nog zijn de aangeklaagden aan een schijn van proces onderworpen, nog worden hun barsche vragen gesteld en krassen gehaaste pennen van griffiers over papier. Maar steeds feller klinkt door de straten, waar het volk joelend en zingend rondloopt, het ‘Dood aan
| |
| |
de aristo's!’ Wraak, wraak! En onheilspellend laat zich daar tusschen door al vaker het ‘Dood aan Louis Capet, dood aan de Autrichienne’ vernemen. Europa verontrust zich. De vorstelijke hoven zijn in beroering, de keizers en koningen ‘bij de gratie Gods’ trekken zich het lot aan van ‘broeder Lodewijk’, in wien de heilige majesteit beleedigd is, den gevangene van zijn eigen gepeupel en in de Conciergerie opgesloten als in een gevangenis. Te Pilniz komen de Duitsche vorsten samen met den emigrant Artois, tweeden broeder van den Franschen koning; Catherina II van Rusland, Keizer Franz van Oostenrijk, de koning van Sardinië, tevens koning van Savoye, wapenen zich: Europa wordt een onafzienbaar veld van bajonetten, dat nauwkeurig de grenzen van het revolutionaire Frankrijk afpaalt.
Maar ook in het Fransche land verrijzen de bajonetten. Door het geheele land gaat een golf van enthousiasme: ‘Aux armes, citoyens! La patrie est en danger!’ Wij zullen de uitdaging beantwoorden. Als uit den grond verrijzen de voormannen, door het elan van de bedreigde vrijheid opgeroepen. De geheele Fransche psyche leeft in de offervaardigste eensgezindheid. Koortsachtig arbeiden de werklieden aan de steigers van het nog onvoltooide vrijheidsbeeld, waar rondom de ‘enrôlements volontaires’ plaats hebben: bloemen, vlaggen en geestdriftig gezwaaide mutsen. 15.000 jongelingen melden binnen acht dagen zich aan bij de werf-amphitheaters, waar, naast hun kanonnen, de artilleristen staan, hun wisschers
| |
| |
als pieken in de vuist: een volksleger. Met de hand omhoog zweren de nieuwe Brutussen, de nieuwe Aristides', de Cato's en de Cincinnatussen trouw aan de Republiek: ‘Oorlog aan de tyrannen, vrede aan de volken!’ De jaartelling begint bij ‘l'an I de la Republique’, de Marseillaise stijgt uit de kelen der menigte op als een zegehymne van de gansche verbroederde menschheid. Op de nationale feestdagen dreunen bij het ruischen der vrijheids-fonteinen de zegeschoten der artillerie: ‘Vive le son, vive le son du canon!’ Dansend wordt het democratische en marziale Te Deum gezongen, uit bekende volkswijsjes ontstaan ware stormloopen op de Bastille, uit een onschuldigen Italiaanschen dans maakt men de beruchte en oproerige Carmagnole, uit een vroolijke melodie van het Carillon national het grimmige en eindeloos herhaalde ‘Ça ira, ça ira!’: een strijdbare muziek, een muziek als een borstwering van bajonetten.
Razend snel volgen de gebeurtenissen elkaar op. 14 Juli is de nationale vrijheidsdag, val van de Bastille, 10 Augustus de bestorming van de Tuilerieën, 11 Augustus is de minister van justitie Danton dictator van Frankrijk, 19 Augustus marcheert de geweldige Pruisische armee, die eertijds onder Frederik de Groote bij Rosbach overwinnaar van Lodewijk XV was den Elzas binnen. Karel van Brunswijk voert haar aan, dezelfde Brunswijk, die eenmaal Willem V verloste van de patriotten en die thans Lodewijk XVI gaat bevrijden van de Carmagnolen.
| |
| |
En met hem mee marcheert het kleine leger der emigranten van Condé, begeerig de verloren haardsteden terug te veroveren.
De gewezen minister van buitenlandsche zaken, thans generaal, Dumouriez, Girondist, vijand van de gehate Jacobijnen, die in de Nationale Conventie samen met Danton, Marat, Camille Desmoulins, Robespierre, hebben gezegevierd, staat aan het hoofd van nog geen 83.000 man ongeoefende soldaten, waarvan sommigen zoo jong zijn, dat zij bij de aanwerving niet om hun lengte, maar om hun geestdrift zijn genomen. En dat leger staat verspreid over een front van Duinkerken tot den Elzas. Wat moeten deze volkstroepen tegen de zwaar gedrilde, in den strijd ervaren Pruisische grenadiers, die hen minachtend ‘blauw porcelein’ noemen, om hun blauwe uniformen?
Longwy capituleert: maar geen dier blauwe soldaatjes laat zich inlijven in het emigrantenleger, hard en trotsch wijzen de gevangenen iedere overreding af.
De opmarsch der Pruisen gaat voort. Binnen enkele dagen zal de veldtocht afgeloopen zijn, Lodewijk XVI uit zijn kerker ontzet. De opmarsch gaat voort door het land van Champagne, de weg naar Parijs ligt open, nu ook Verdun gevallen is.
De razende volkswoede verheft zich. Parijs eischt het bloed der verraders, der gehate aristocraten. Een woeste vergadering roept om de hoofden der tyrannen, van ‘Louis Capet’, die Frankrijk aan Pruisen
| |
| |
heeft verkocht en van de verfoeilijke Autrichienne, zijn vrouw Marie-Antoinette. Te langzaam werkt de nieuwe uitvinding, de guillotine, wier valbijl door de lucht giert en de hoofden der aristocraten afhakt. Te langzaam geraken de propvolle gevangenissen leeg. De lakonieke trots der gehate aristo's die hoogmoedig nog schertsen in het aangezicht van den dood, nog in de kerkers hun gewoonten en ceremonieel behouden, van pilaar tot pilaar bij elkaar op bezoek komen en hoffelijk den pennehouder oprapen, die de rechter van instructie liet vallen bij de onderteekening van hun doodsvonnis, verbittert het volk. En wild geworden dringt het gepeupel met pieken, sabels en messen de gevangenissen binnen en het bloed der aristocraten stroomt over den steenen keldervloer, langs de houten trappen, waar de gehakte en verminkte lijken worden opgesleurd. Een heel jong markiezinnetje, haar handen in doodsnood gestrekt tegen de woeste harige beulen, poogt nog haar leven te redden: ‘Ik heb Rousseau gelezen!’-
De slachting der September-moorden jaagt een afschuw door de geheele beschaafde wereld.
En ook de Hollandsche aristocraten, in de kleine gemeente der gevluchte patriotten te St. Omer, verbleeken bij het vernemen der gruwelijke tijdingen. Zijn hun eigen hoofden wel veilig?
De Rijngraaf van Salm, eertijds aanvoerder van het Hollandsche patriotten-legertje tegen de Pruisen, heeft reeds het hoofd op het schavot verloren,
| |
| |
omdat ook hij een der gehate aristo's was.... Wanneer zullen hun eigen hoofden vallen, die zij door de vlucht naar Frankrijk hoopten te redden voor den Hollandschen scherprechter, aristocratische hoofden, ook de hunne?
In de Hollandsche ‘Sans-culotten-societeiten’, waar de vluchtelingen samen komen om kaart te spelen en waar de Beyma's, de van der Capellens, de tallooze burgemeesters en regenten der gewezen patriottenpartij nog het hoogste woord voeren achter hun koffie en bij hun tabakspijpen, wordt met schrik geluisterd naar de ‘boucherie’ daarginds in Parijs!
Wat moet er gebeuren om het dreigende gevaar ook voor hen af te wenden? Het beste is zich ijlings aan te melden bij het volksleger, dat zich bezig is te vormen tegen Europa en zitting te nemen in een comité tot oprichting van een Bataafsch legioen, een Bataafsch vrijkorps in dienst van de Fransche armee. Reeds in 1791 hebben vele gewezen Hollandsche officieren zich te Parijs zelf aangemeld. Maar het meerendeel, zoo het al plannen overwoog, om door oprichting van een eigen legertje de bestuurders van de Fransche Republiek aan te sporen de zaak der Hollandsche patriotten die zoo vurig den val van den Oranje-dwingeland daarginds over den grens verlangen, niet te vergeten, bleef kalm voort krakeelen en intrigeeren over de steun-uitkeeringen, beschikbaar gesteld uit de Fransche Staatskas, uitkeeringen, die in den loop der jaren belangrijk vermin- | |
| |
derden. Het razende en opgewonden volk van Parijs, nauw verzadigd van zijn dorst naar aristocraten-bloed en gestuit in zijn moordlust door een streng ingrijpen van de Nationale Conventie, meent reeds de stap der Pruisische grenadiers te vernemen, het getrappel der dragonders, het geratel van de koetsen der emigranten.
Maar het ongeloofelijke gebeurt. De Elsasser cavalerie-generaal Kellermann, vanuit de Argonnen opgerukt om de Pruisen den weg naar Parijs te betwisten, heeft bij Valmy met ontplooide driekleurige vaandels en onder het zingen van ‘Ca ira, ça ira!’ de logge Pruisische armee in de flank aangevallen en tot staan gebracht. Als de rook boven de kanonnen is opgetrokken zijn de Pruisen op den terugtocht en de jonge Dr. Goethe, die naast zijn vriend den jongen hertog van Saxen Weimar het gebeurde staat aan te zien, zegt, met een helderziendheid, waarover hij zichzelf later verbaasd moet hebben:
‘Van nu af begint een nieuw tijdperk in de historie’ - .
| |
II
‘Hond, dief, oproermaker!’
Vuisten donderen op tafel. Een kaarsenkandelaar vliegt door de lucht. Mevrouw Daendels valt in zwijm.
De jonge baron van Aylva, ‘Beymanist’, tiert en raast voort. Hij is dronken, maar de scheldwoorden
| |
| |
vlieden hem als een gladde stroom over de lippen. Daendels, die zijn servet op tafel heeft geworpen, staat, terwijl zijn bord op den grond knallend in scherven vliegt, op uit zijn stoel, doodsbleek maar uiterlijk zeer kalm.
Terwijl een der gasten bezig is zijn vrouw weer bij te brengen, haalt hij uit zijn jaszak twee pistolen en verzoekt den baron er een te kiezen.
Aylva wischt zich met zijn servet het gezicht af en gaat grommend weer zitten.
Het gesprek liep aan tafel over van Beyma, die voor den Franschen minister van finantiën aan de Hollandsche vluchtelingen te St. Omer de uitbetalingen moet doen. De reeds door den drank verhitte gemoederen vatten vlam, nu ‘de ergernis van den dag’ ter sprake komt: Daendels heeft van Beyma in staat van beschuldiging gesteld.
‘Ik zal het bewijzen, dat hij ons besteelt!’ heeft Daendels geroepen.
Aylva, woedend: ‘Leugens! Jij, meneer Daendels, steekt overal je neus in en brengt de poppen aan het dansen!’
‘Van Beyma is een dief!’ schreeuwt Daendels nog harder.
Reeds dagen lang is de ruzie over de uitkeeringen aan den gang.
Alle gevluchte Hollandsche patriotten hebben van de Fransche regeering hun certificaat van ondersteuning gekregen, maar de verdeeling der gelden, varieerend tusschen 6 en 40 francs in de week, ge- | |
| |
schiedt zonder systeem en willekeurig volgens de opinie van den betaalmeester van Beyma. Bovendien is niemand tevreden met het zijne en probeert door geïintrigeer en gekuip meer te krijgen dan waar hij feitelijk recht op heeft. In de Sansculotten-societeit van St. Omer gaat het steeds rumoeriger toe. De Friesche hoogleeraar Valckenaer vindt, dat ‘de luie honden moeten werken’: de Franschen willen van de Hollanders graag het haringkaken leeren en landbouw, daarvoor zullen zij tenminste het geld beschikbaar stellen, om van hun kundigheden te profiteeren. Maar de deftige heeren vinden het beneden hun waardigheid iets uit te voeren en klagen liever, dat de aalmoes, die hun als hun aandeel in de ‘dette sacré’ wordt toegeschoven, nog te klein voor hen is. De patriottische edelen, die in de ballingschap hun vroolijke leventje van vroeger betreuren worden uitgescholden voor ‘Aristocraat!’ Er vallen klappen over en weer, de politie-knuppel ontruimt het lokaal, het woord ‘Aristocraat’ wordt verboden, dat in deze tijden een te erg scheldwoord is. Er volgt een proces-verbaal; geërgerd over de herrie, die de Hollanders met hun onderling gekijf in het kalme kleine stadje te weeg brengen, dreigt het gemeente-bestuur de vluchtelingen, als zij zich niet beter gedragen allen uit Frankrijk te laten zetten. Zij zijn al duur genoeg, reeds kosten zij aan de schatkist jaarlijks 829.000 francs. En wat krijgt men er voor terug? Dagdieven zijn het, rooken, kaartspelen en ruzie maken!
| |
| |
Het wordt met de finantiën intusschen een steeds hopeloozer warboel. De assignaten, het papieren geld, dat door de vingers fladdert als was het maar wind, overstroomen het land.
Als er ten slotte na een van hoogerhand bevolen onderzoek bij van Beyma een kas-tekort van 2000 livres wordt geconstateerd zet het Fransche gouvernement hem af en benoemt in zijn plaats een Franschman als betaalmeester.
Daendels triomfeert.
Maar hiermee is de kalmte niet teruggekeerd.
De Hollandsche gemeente is in twee kampen verdeeld, die zich Valckenisten en Beymanisten noemen. De woede geldt vooral Daendels. Hij is de schuld van alles!
‘Krijg ik hem voor mijn pistool dan gaat hij er aan’ schreeuwt een van de Beymanisten.
Daendels verneemt dat er een aanslag op zijn leven wordt voorbereid. Hij krijgt een anonieme waarschuwing zich des avonds niet meer alleen op straat te vertoonen, achter iedere lantaarnpaal kan een moordenaar staan.
Het is echter niets voor Daendels zich te laten intimideeren. Zoodra de zon onder is, flaneert hij met getrokken degen door de straten. Natuurlijk laat zich geen moordenaar zien.
En ten slotte krijgt hij zeer positieve mededeelingen over ‘het complot’. Twee namen worden hem genoemd.
Daendels gaat de heeren zelf opzoeken. Hij heeft
| |
| |
zich de donderende allure van den volksman van de Fransche revolutie aangewend.
Den eene slaat hij met den vuist de kaak half uit het lid, bij den ander valt hij met twee gewezen Hollandsche officieren in huis:
‘Hebt ge tegen mij geteekend en behoort gij tot degenen, die mij den volgenden dag om 3 uur zouden komen vermoorden en mijn huis plunderen?’ De ander ontkent natuurlijk.
‘Bij alle duivels!’ schreeuwt Daendels, een pistool trekkend, ‘laten ze maar komen als zij durven!’ De beiden doen schriftelijk hun beklag over Daendels: ‘Je soussigné déclare’, etc. De een is door Daendels gewond, bij den ander heeft hij zich ongeoorloofd vrijen toegang verschaft!
Terwijl er een wijdloopig proces over deze koude drukte, deze herrie in het kippenhok begint, breekt onder de Hollanders van de vluchtelingenkolonie een soort oproer uit. De Beymanisten en de Valckenisten ranselen elkaar op straat af, twee komen vechtend uit een herberg tollen, ergens worden van een huis de ruiten ingegooid en voor het huis van Daendels schreeuwt een verwarde menigte van lieden, die altijd bereid zijn bij een relletje met hun luidruchtigheid te assisteeren. Ten slotte marcheert de garde civile, door Daendels te hulp geroepen, met gevelde bajonet op en veegt de straat schoon; één krijgt een bajonet tusschen de ribben.
Het eind van het lied is, dat Daendels het raadzamer vindt met zijn vrouw en eenige vrienden naar Duinkerken te verhuizen.
| |
| |
Hij wenscht met het geheele gekrakeel niet verder te doen te hebben, en een fatsoenlijke werkkring te zoeken.
Bovendien kan hij ook niet langer toe met de aalmoes, die de Fransche schatkist den hinderlijken Hollandschen leegloopers al trager en trager uitdeelt.
Met Gerrit Buyskes begint hij te Rijssel een handelszaak, onder de firmanaam ‘Daendels en Buyskes’ in tabak. Hij heeft zijn eigen tabaksfabriek te Gravelines staan.
Zijn vrouw bevalt te Duinkerken van een dochter, het eerste van de vijftien kinderen, waarvan hij in den loop van zijn vruchtbaren echt de vader zal worden.
Doch als bij het Fransche volksleger groote vraag naar geweren gaat bestaan doekt Daendels de tabaksfabriek op en met het geld, dat de bankier Abbema hem er voor geeft vormt hij met Gelderman een nieuwe firma, die ‘negotie doet’ in geweren, die van elders worden ingevoerd.
Zoo wordt hij de geweren-leverancier van het Brabantsche, Luiksche en van het op te richten Bataafsche legioen.
Behalve zij die kijven zijn er ook nog de patriotten, die voor de zaak van het te bevrijden Nederland blijven voelen, die een geheime briefwisseling onderhouden met de patriottisch gezinden daarginds en die krachtige pogingen aanwenden het Fransche gouvernement er van te overtuigen, dat het de ze- | |
| |
delijke plicht heeft aan de roepstem van een volk in nood gehoor te geven. Dumouriez staat aan het hoofd van een leger, dat in België tegen de Oostenrijkers gaat opmarcheeren.
De kans is groot, dat hij, wanneer hij overwinnaar is, tevens de Nederlanden zal binnenrukken.
Frankrijk moet den oorlog verklaren aan Willem V, den Hollandschen tyran. Het beste wat men kan doen om de zaak in de hand te werken is aan het Fransche gouvernement een Bataafsch hulpkorps, te formeeren uit de Hollandsche vluchtelingen, aan te bieden, dat met de Franschen mee op zal marcheeren.
Daendels, die het plan daadwerkelijk ter hand neemt gaat met Abbema naar Parijs en krijgt in Juli toestemming zulk een Bataafsch hulpkorps, in den trant als de Belgen er reeds een bezitten in het Brabantsche en Luiksche legioen, bijeen te brengen, echter onder voorwaarde, dat het korps ‘Légion franche étrangère’ zal heeten.
De officieren van het Bataafsche legioen, dat bij het Fransche noorderleger zal worden ingedeeld, worden den 12 October 1792 beëedigd.
Het legioen zelf bestaat uit 2450 man, voor het meerendeel afgedankte Zwitsersche soldaten en Belgische revolutionairen, de Bataven zelf zijn slechts met 300 man vertegenwoordigd, maar als officieren dienen er alleen Hollanders, o.a. de Winter, Chassé, van Boecop, Bruce. Het is ingedeeld in 4 bataillons infanterie, 4 eskadrons cavalerie, 200 jagers te voet,
| |
| |
200 artilleristen met 16 stukken en 50 werkers, onder opperbevel van kolonel Maschek. Daendels commandeert een der vier infanterie-bataillons, zijn oude firmant Gelderman wordt commissaris-generaal voor de ‘vivres’. Allen zijn versierd met den driekleurigen sjerp, het zinnebeeld der Vrijheid.
Onder hen, die achterblijven vormt zich een Bataafsch Revolutionair Comité, welks taak is zooveel mogelijk contact te houden met de patriotten in Holland om daarginds de omwenteling zooveel mogelijk voor te bereiden. Twee van hun representanten volgen het leger te velde.
Zegevierend, met zijn lange sabel en de driekleurige cocarde op zijn steek neemt Daendels afscheid van de zijnen.
Hij twijfelt er niet aan of hij trekt uit om Holland te gaan veroveren!
In een stormachtige laatste vergadering van het Bataafsch Revolutionair Comité, door Daendels met Mr. Gelderman vóór zijn vertrek naar de troepen bijgewoond, is de taal der guillotine-mannen van Parijs gevoerd.
Daendels zal de Republiek zuiveren van al het adelijk en aristocratisch ongedierte en men geeft hem voor de landgenooten een stuk mee, dat veel van een bloedplakkaat heeft:
‘Andermaal zullen wij het ondernemen om het stadhouderlijk juk in ons vaderland te verbreken en alle andere geweld van welken aard ook, voor altijd, verdelgen!
| |
| |
Als één man moet ieder landgenoot met ons opkomen en ons met alle macht bijstaan. Zoo niet, dan verklaren wij solenneel:
Dat wij alle degenen, die 14 dagen na de bekendmaking dezes, zich door eenige handelwijze tegen onzen voor de zaak des volks gemanifesteerden goeden wil zullen verzetten, op alle mogelijke wijze zullen vervolgen en als vijanden van ons lieve Vaderland en haters der algemeene vrijheid tot den laatsten toe zullen uitroeien!
Alle mishandelingen, patriotten aangedaan, zullen duizendvoudig worden gewroken. Hen, die door geweld omkomen als mannen, die zich jegens het vaderland verdienstelijk hebben gemaakt, zal men vereeren, hun vrouwen en kinderen onderhouden, desgelijks de brave militairen (van het Staatsche leger) die zullen deserteeren’.
Met dezen vlammenden oproep worden ook de Bataven van het hulpkorps gelukkig gemaakt.
Op een woord meer of minder komt het in dezen tijd niet aan!
De groote woorden zijn te geef.
| |
III
Trommelen, trommelen...
Daar gaan de Bataven.
Daar gaan de Franschen.
Het vaandel over den schouder, trom voor den buik. De marketenster in het huifkarretje.
| |
| |
De tyrannen tegemoet.
‘On les aura!’ schreeuwen de jonge soldaten.
Het wordt een geestdriftig door allen overgenomen krijgskreet.
De Chef de bataillon Daendels marcheert te midden van zijn mannen, verbroederd en kameraadschappelijk, een man in een volksleger. Eén band: het groote doel.
Men zal met de trompet voor den mond klaroenend door België gaan. Overal waar de troepen langs komen, zullen de boeren te hoop loopen, zich van pieken, seizen en jachtgeweren voorzien en mee op trekken tegen de gehate overheerschers, de bloedzuigers, de priesters, de militaire dwingelanden van den Keizer.
Overal zal proviand aangesleept worden om de dapperen van leeftocht te voorzien. De vlag der Keizerlijken zal worden neergerukt, de Fransche vlag der Vrijheid geheschen!
Grootsch is het schouwspel, dat zich voor de verwachtingvolle blikken verheft.
Na België komt Holland aan de beurt.
Laten zij maar beven en sidderen, de vijanden des vaderlands, de Stadhouder, verlaten en verloochend door hun eigen soldaten zullen zij het veege lijf, het gepruikte hoofd alleen nog kunnen redden door een overhaaste vlucht.
Trommelen, trommelen.
De voetstap der bevrijding dreunt door het Belgische land.
| |
| |
Voor Bergen vertoonen zich de eerste Oostenrijksche uniformen.
De Fransche tirailleurs werpen zich op den buik.
Lenig als katten glijden zij door het terrein.
De eerste schoten klinken.
De witte uniformen verdwijnen, als dorre bladeren, door den wind weggevaagd.
Er wordt verder gemarcheerd.
Geestdriftig zingen de zegebewuste Carmagnolen het ‘Ça ira!’
Maar nog is de ware krachtmeting niet begonnen. Nog komt de gelegenheid voor de volksmannen te toonen, dat een volksleger, bezield met de geestdrift van heilige voornemens en het besef van eigen recht verre de meerdere is van een schandelijk leger van huurlingen, met bloedgeld gekocht en betaald!
Bij Jemappes.
Drie uur lang stooten de kanonnen hun losbarstingen als blaffende honden de lucht in. De kruitdamp rolt in spiralen voort op den wind.
Hoej! Het gieren der kogels!-
Dan geeft Dumouriez het sein tot den grooten aanval: En avant! En avant!
De machtige dijen van zijn zwaar paard zetten zich in beweging, de aardkluiten vliegen onder de galoppeerende hoeven op. Hijzelf zwaait met wentelende pols eenige malen de geweldige sabel, als slingert hij er de overwinning mee voor zich uit.
De kleine tamboers snellen hun generaal achterna,
| |
| |
de jonge, extatische kindergezichten naar hem opgeheven en slaande met een fermen, harden, dwingenden roffel de charge. De Carmagnolen volgen, uit den nog jongen dril der instructiekampen op dit moment tot helden gegroeid, de rechte bliksem der vervaarlijke bajonetten vooruit, hun duizenden voetstappen ploffen op de weeke klei, zij struikelen, als dronken, over hun eigen haast, de driekleurige vaandels geveld als lansen. Schor en wild schreeuwen zij: ‘Vive la Republique!’
De paarden galoppeeren en Daendels, de sabel in de vuist, schreeuwt met de anderen mee:
‘Vive la Republique!’
Dit is een veldslag, een werkelijke veldslag!
Als een kanon bij het in stelling brengen op een wijkenden vijand met een wiel in de modder vastraakt, wrikt hij zelf mee en helpt de gestruikelde paarden, wier pooten stijf zijn van de klei, overeind brengen.
Verwoed zetten de Franschen met de bajonet de vluchtende Oostenrijkers na, dronken van overwinningsroes. Hun eerste veldslag gewonnen!
Daendels ziet de wegen vol gevangenen, met verbonden hoofden en beenen, armen in een verband. Veroverde kanonnen hossen log, door juichende vrijwilligers voortgetrokken, over de heuvels, wagens van de vijandelijke legertrein staan in arremoede en verlaten zonder hun paarden in het veld. Op zij, bij een kruispunt van wagensporen, liggen dooden, alsof zij zich in een laatste stuipachtige poging naar
| |
| |
den kant van den weg hebben gerold.... Dit is oorlog, een werkelijke oorlog!
Een werkelijke veldslag, een werkelijke overwinning! Daendels wascht boven een emmer zijn gezicht af, zwart van den kruitdamp. Hij spreekt zijn opgewonden Bataven toe.
Ja, ja, nu gaat de dans beginnen!
Nu de Oostenrijkers hals over kop naar den Rijn wijken, den weg naar het Noorden openlaten, zullen de Franschen aanstonds in Holland zijn.
Te Brussel!
Te Antwerpen!
Sacrénom! Wat aarzelt Dumouriez thans? Wat beduidt dat politiek gekonkel? Waar is het wachten op?
De Fransche armee ligt stil in Vlaanderen. Zeeland is zoo vlak bij en zij slaat haar kampen op aan de grens!
Onrustbarend teeken! Bij hoopen loopen de soldaten uit de kampen weg: de vrijwilligers van 1792 hebben voor één jaar geteekend, als het jaar om is gaan zij naar huis terug!
Wat komt er zoo terecht van den zegevierenden opmarsch der Vrijheid?!
En daarginds in Parijs wil de Nationale Conventie den nieuwen oorlog niet. Een oorlog met Holland beteekent onvermijdelijk een oorlog met Engeland, dat zich borg heeft gesteld voor het integraal grondgebied van zijn bondgenoot den Stadhouder.
In de avondzitting van 21 December 1792 van de
| |
| |
Parijsche ‘Société des amis de la liberté’ verschijnt een Bataafsche deputatie.
De woordvoerder vraagt den ‘broederkus’ en biedt een adres aan voor de Nationale Vergadering, een bloemrijk geschrift:
‘De Rijn, de Maas, de Schelde zullen op hun oevers de nieuwe boom der Vrijheid zien bloeien. Reeds hebben zich in de voornaamste onzer steden genootschappen gevormd, die met u en uw beginselen sympathiseeren. Amsterdam, Leiden, Dordrecht, Haarlem, Utrecht tellen reeds in hun boezem duizenden Jacobijnen, de vrijheidshymne, het gezang der Marseillaise, weerklinkt in onze huizen: onze vrouwen, onze kinderen, onze grijsaards, allen herhalen het en een warme sansculotterie neemt de plaats in van de vroegere apathie, die eertijds een bewoner van Holland voor niets warm deed loopen dan voor geld en gewin’.
De Nationale Vergadering werpt tegen op de bede om hulp: waarom bewerken de patriotten dan zelf niet de omwenteling, zij die millioenen aan geld bezitten, terwijl Frankrijk arm is en in zwaren strijd met zijn reeds zoo talrijke vijanden?
De woede van Europa verheft zich opnieuw: 21 Januari 1793 is Lodewijk XVI, schuldig aan landverraad, op het schavot onthoofd; de trommen van Santerre hebben zijn laatste woord aan het volk overstemd.
George III van Engeland geeft den Franschen ge- | |
| |
zant te Londen zijn paspoorten: met ‘koningsmoordenaars’ wil hij niet verder van doen hebben. Onmiddellijk openen de Engelsche oorlogschepen een wilde jacht op de Fransche koopvaarders. Het kapersinstinct zit den Engelschen in het bloed, zoo zijn zij gewoon te handelen: vóór de oorlogsverklaringen plechtig zijn overgereikt, halen zij den buit alvast binnen!
Nu is de gevreesde oorlog met Engeland er.
En nu staat ook niets een oorlogsverklaring aan den Stadhouder, die immers de bondgenoot van Engeland is, meer in den weg.
Het rijke Holland, zoo zeggen de Franschen, zal met zijn millioenen de kosten van den geheelen oorlog goed maken. De stoepen zijn er van zilver, het huisraad is er van goud.
De oorlogsverklaring gaat 1 Februari 1793 af.
En in allerijl wordt de aanval voortgezet.
De patriotten juichen.
Nu danst het vroolijk Keesje weer, nu zitten de Oranjemannen op hun beurt in den piepzak!
Met de steken op de geweren gaan de Bataven de grens over. Den trom slaan zij extra hard.
Met fiere borst begroeten zij de eerste Nederlanders, die op hun voorbijtocht langs den weg staan geschaard.
Met volle handen deelen de vertegenwoordigers van het Revolutionair Comité, die het Bataafsche legioen zijn gevolgd, de proclamaties uit, dringen op de grootst mogelijke verspreiding aan. Het is een op- | |
| |
wekking zich bij de uitgewekenen aan te sluiten:
‘Weet slechts te willen! De eendracht zij thans uw sterkte’.
De zwakke garnizoenen van Breda, van Geertruidenberg en Klundert geven zich vrijwel zonder slag of stoot over. Alleen van Boetzelaar, de commandant van Willemstad, zendt den trompetter, die de vesting komt opeischen, ‘anders zal de geheele bezetting gemassacreerd worden’ (het woord is van Daendels!), met een weigering terug. Maar wat beteekent één stad, tegenover een reeds bijna geheel veroverd Staats-Brabant! De gevangen soldaten worden onmiddellijk in vrijheid gesteld onder aansporing zich bij de overwinnende Bataven aan te sluiten. Deze bivakkeeren op de pleinen, de geweren aan rotten en de ransels er tegen, loopen de herbergen binnen, omarmen de bevrijde jonge dochters. Geestdriftige verbroedering heerscht alom. De toeschouwers lachen als de eerste Vrijheidsboom wordt geplant. Ja ja, die Bataafsche bevrijders bennen kranen. En zij betalen alles wat zij nemen. Niets geen roofvolk, geen boosaardige vijand, het zijn nette lieden, lui van beschaving, gestudeerde lui.
Nu wordt het een goede tijd!
Talrijke Hollandsche uitgewekenen, die het leger gevolgd zijn, betrekken in de ontruimde plaatsen de huizen. Met hun 16 kanonnen legeren de Bataven zich in de vesting Breda.
De oude Prinsgezinde regenten in het land achter
| |
| |
den Moerdijk zitten voor de hooge ramen van hun heerenhuizen en zijn zeer aangedaan over den toestand.
Zij bekijken de voorbijgangers, een jood, die stilletjes zijn winst loopt uit te rekenen, een koopvrouw, die zich de keel heeft schor geschreeuwd en die nu wat op haar handkar zit uit te puffen, lakeien, die boodschappen voor hun meesters doen, werklieden, die ergens in een herberg hun glas bier gaan drinken, een kruier, een melkboer, een paar soldaten, die patrouilleeren - en zij begrijpen niet waarvoor al deze lieden eigenlijk ‘bevrijd’ moeten worden. Moeten zulke menschen deel hebben aan de regeering zooals die malle Fransche philosophen beweren? Moet voortaan het gepeupel door de Stadhouderspoort naar het Haagsche Binnenhof rijden in plaats van den Prins? Laat het liever erkennen van regeeren geen verstand te hebben en dit aan anderen overlaten! ‘Spoedig handelen, eenheid van bestuur, streng toezicht en aanmoediging der troepen, aanmoediging ook van de regeering en van de ingezetenen, dat zijn de middelen om de huidige crisis onder Gods zegen teboven te komen’.
En de oude regenten keeren naar hun speeltafeltjes terug, bieden elkander hun snuifdoozen aan en verzekeren elkaar in het plechtige oogenblik ‘Moed past in gevaar en hoe grooter gevaar hoe grooter moed! Amen!’
De Prins heeft het commando te water en te land op zich genomen.
| |
| |
De Voorzienigheid waakt over de Oranjemannen.. Nog is alles niet verloren.
Spoedig moeten de Franschen ondervinden, dat niet alle Hollanders lafaards zijn en dat de Hollandsche troepen niet overal hun eed van trouw aan de Republiek en aan den Stadhouder zoo lichtvaardig verbreken.
Als de Fransche generaal Miranda voor Maastricht aan komt en de vesting van den prins van Hessen, die haar verdedigt opeischt in naam van het Bataafsche volk, krijgt hij zelfs geen antwoord. En als hij met zijn kanonnen de beschieting opent gieren hem de kogels, van de wallen afgezonden, om de ooren.
Daendels is onder de verheugde patriotten de eenige, die zich niet bepaalt bij het reeds bereikte resultaat. Staats-Brabant is Holland nog niet en eerst als hij in den Haag is aangekomen en de Stadhouder op de vlucht is, kan men van een werkelijk resultaat spreken.
Hij is ook de eerste, die na den strijdroes der overwinningen tot bezinning komt. Die verder ziet dan zijn neus lang is.
Want feitelijk is er nog niets bereikt. De patriotten binnensland, van wier steun aan de omwenteling alles afhangt, houden zich nog stil. Zij vergaderen wel is waar in het geheim in hun Jacobijnen-clubs, zij bepraten wel is waar ijverig den toestand, zij dragen in het verborgen kleine gouden en zilveren
| |
| |
Keeshondjes om den hals, maar zij doen niets. Zij kunnen feitelijk ook niet veel doen. De Bataven staan wel in een deel van het land, maar één zwaluw maakt nog geen zomer. En de agenten van den Stadhouder zitten de verdachten overal op de hielen. Het beste is nog maar zich stil te houden en te zien hoe de gebeurtenissen zich verder zullen ontwikkelen. En de loop der gebeurtenissen zal helaas spoedig genoeg uitwijzen, dat zij verstandig hebben gehandeld.
Het is ondertusschen voor Daendels en zijn soldaten een groote teleurstelling, dat de steun van een verwachte binnenlandsche omwenteling zich maar steeds laat wachten.
Daendels heeft niet zonder ongerustheid gezien wat hem de tijd, dat na de verovering van België, de Franschen den opmarsch staakten, heeft geleerd: hoe de Franschen met een stormenderhand veroverd land omspringen. Zij hebben veel mooie woorden gesproken en de Brabantsche vlag, de revolutievlag van de eerste mislukte omwentelingspoging van jonker van der Noot in 1789, '90, laten hijschen. Maar ondertusschen, mede gedwongen door den ellendigen staat waarin het Fransche invasie-leger verkeerde, hebben zij zich niet ontzien gewelddadige requisities te houden, eerst nog met het schijngeld der waardelooze assignaten betaald, doch spoedig, waar zij op een weigering stieten, ook nemend wat zij bemachtigen kunnen. Het wordt langzamerhand een stelselmatige brandschatting,
| |
| |
wat er nog aan waarden is, de eigendommen van de Kerk, de bezittingen der Oostenrijksche in België gevestigde edelen, wordt uitsluitend ten bate van Frankrijk verbeurd verklaard. En een leger van Fransche regeeringscommissarissen met geweldige snorren overstroomt het land, scheurt het in departementen uiteen als was het niets dan een veroverde buit. Zoo dekt het bedrog van schoone leuzen den waren stand van zaken voor hen, die onwetend van den waren aard der Fransche broeders, reikhalzend naar hun komst uitzien.
Inderdaad, Daendels heeft gegronde reden zich zorgen te maken over wat het lot zal wezen van een door Franschen veroverd Holland. Daarom, zoo meent hij, moet er alles opgezet worden een overwinnend Frankrijk voor te wezen: de binnenlandsche omwenteling moet den Franschen ieder motief ontnemen om te kunnen zeggen: Vrijheid? Gij hebt haar met onze wapenen, ons bloed gekocht en gij zult er ons ook naar behooren voor betalen!
Hij besluit na een krijgsraad met zijn onderbevelhebbers tot een waarlijk wanhopige poging: met zijn kleine troep wil hij op eigen gelegenheid over het Hollandsch diep trekken. Wanneer hij eenmaal in Zuid-Holland is, in Dordrecht, in Rotterdam staat hij zoo dicht bij den Haag, dat de geheele Santekraam van den Stadhouder dan wel hals over kop de vlucht zal moeten nemen en die vlucht zal het onvermijdelijk sein voor den algemeenen opstand wezen. Wanneer eerst maar het laatste beetje gezag,
| |
| |
waarover Willem V nog beschikt hem ontnomen is zal de rest van zelf gaan.
Met 800 man wil hij het Hollandsch Diep over en het eiland van Dordrecht overrompelen. In bootjes gaat hij scheep.
Maar het lange talmen der Franschen is hem voor zijn expeditie noodlottig geworden: intusschen hebben de Engelschen zich met tweeduizend man bij Dordrecht geposteerd en een vloot van honderd gewapende kanonneerbooten ontvangt de dappere Bataven met een regen van kanonskogels! Het is te laat, onder aanzienlijke verliezen moet Daendels naar den anderen oever terugkeeren.
En hoezeer van één enkelen slag de geheele toestand afhangt zal hij ervaren als tot overmaat van ramp de tijding komt van de nederlaag der Franschen bij Neerwinden. Dumouriez, door een nieuwen opmarsch der Oostenrijkers in België van het Hollandsche front weggeroepen, laat zich bij Neerwinden verslaan en - verraad of angst voor zijn hoofd, wanneer hij niet als overwinnaar te Parijs kan terugkeeren - loopt naar den vijand over.
De positie van het Fransche Noorderleger is nu onhoudbaar geworden. Generaal Miranda, die reeds zes dagen bezig is Maastricht te bombardeeren breekt het beleg op en in verwarring retireert het gansche Fransche invasie-leger. Ook het Rijnleger van generaal Custine, dat reeds ver in Duitschland was doorgedrongen en Frankfort had bezet, moet terug. Geheel België, de geheele Elsas ligt weer voor de Oostenrijkers en Pruisen open.
| |
| |
Daendels en zijn Bataven zijn wanhopig.
Welk een terugtocht na zoo'n schoon begin.
‘Wij hadden Holland kunnen veroveren, maar vreemd goud heeft het belet,’ roept hij uit, doelend op het verraad van Dumouriez.
In zijn onstuimigheid breekt hij de Bataafsche vlag over zijn knie.
Hij acht de zaak der patriotten verloren.
Maar daarginds in Frankrijk worden de beslissende slagen geslagen.
In Parijs woedt de Terreur onder de ‘verraders’, de guillotine raast dag en nacht, met karrenvol worden de veroordeelden aangereden en het in zijn wanhoop sadistisch geworden gepeupel viert het ‘Bal des victimes’.
De ‘levée en masse’, door het gouvernement bevolen, nu opnieuw het grondgebied door den vijand betreden is, brengt zwermen nieuwe soldaten op de been.
300.000 man scharen zich rond de vrijheidsvaandels. 300.000 wilde grimmige soldaten, deels met geweren, deels met pieken gewapend, in slordige tenue, half militaire, half burger-kleeding. De oogst op de velden is slecht geweest, maar gloeiend van strijdkoorts laten de boeren zich inlijven in de zich vormende legers. Op klompen, een oude broek op een piek gestoken: vaandel en embleem der sans-culotten, melden zij zich aan. Deze soldaten kiezen hun eigen chefs de bataillon, maar zij kiezen goed: het
| |
| |
zijn namen, die door de historie niet meer vergeten zullen worden: Bessières, Victor, Jourdan, Oudinot, Davout, Bernadotte, Ney, Murat, Augereau, Hoche: evenzoovele namen van latere Napoleontische generaals en maarschalken van Frankrijk!
Met deze armeeën en deze mannen trekt de Fransche Republiek opnieuw ten strijde... en gaat tot den stormloop over.
Vóór het jaar 1793 ten einde is zijn de 100.000 man der verbondenen op alle fronten geslagen. Duinkerken, door de Engelsche troepen van York, tweeden prins van Engeland, belegerd wordt ontzet, en op het plateau van Watteignies verslaat Jourdan met zijn ‘armée de Sambre-et-Meuse’ de Keizerlijken, waardoor het ingesloten Maubeuge vrij komt. Hoche, in vier dagen van sergeant tot generaal opgeklommen, verslaat de Pruisen voor Landau, en bij Kaiserlautern en bevrijdt den Elzas. En in het Zuiden ontrukt men den Engelschen Toulon... Inderdaad, nadat de advocaten-regeering is gevallen: Danton, Desmoulins, Robespierre onder de guillotine, houden de nieuwe bewindmannen van de Nationale Conventie met straffe hand de teugels. Er gaan wederom groote dingen gebeuren.
De hoop in het hart van Daendels ontwaakt opnieuw.
Tot de groote plannen, die de Franschen bezielen, nu zij zich overwinnaars weten op alle fronten, behoort, naast een landing in Engeland, wederom de verovering van Holland.
| |
| |
Opnieuw slagvelden.
Slagvelden in België.
De groote vloedgolf van de Fransche Revolutie begint weer over Europa te spoelen, niet meer te keeren ditmaal.
In Ierland barst een opstand uit, in Schotland en zelfs in het hartje van Londen vormen zich revolutionaire samenzweringen.
Daendels, die na de ontbinding van het Bataafsche legioen als zelfstandige eenheid, bij het Noorderleger is ingedeeld en na de verovering van Commines, het bevel over het fort voert, schrijft zijn dringende brieven aan de bevriende patriotten in Holland.
Een op 19 Januari 1794 gedateerde brief bericht aan den advocaat Irhoven van Dam:
‘Zoo wij thans van binnen konden samenwerken en daarvan de verzekering geven aan het Comité de Salut Public, geloof ik, dat hetzelve het plan de campagne zeer gemakkelijk zou kunnen inrichten om onze patriotten met veertig duizend man te hulp te komen.
Wacht niet, want over 14 dagen kan het reeds te laat zijn om iets in onze faveur te doen decideeren.’
Maar de patriotten in Holland achten zich nog steeds te zwak iets beslissends te ondernemen Wel wordt er aan het Fransche Comité de Salut Public uit Amsterdam bericht gezonden, maar Irhoven van Dam ontveinst zich niet, dat ‘zonder hulp der
| |
| |
Franschen nimmer iets goeds zou kunnen worden ondernomen en voortgezet. Holland moet vermeesterd, de Republiek door wapenen geconquesteerd worden.’
Verder heet het, ‘dat nadat de Fransche wapenen de Republiek geconquesteerd zullen hebben, tevens de instelling van een revolutionaire rechtbank, geaccompagneerd van de guillotine noodzakelijk zal zijn’.
Inderdaad, de patriotten willen ‘schrikbewindje’ spelen!
Maar voorloopig is het zoo ver nog niet.
De generaal Souham, die het Noorderleger aanvoert, marcheert nog slechts langzaam op, de Oostenrijkers en Engelschen bieden verbitterder en taaier tegenstand dan een jaar geleden. Zij beschikken vooral over een geduchte cavalerie, die gevaarlijk is in het open veld.
Ook laat de samenwerking der Fransche onderbevelhebers veel te wenschen over. Uit vrije keuze aan het hoofd van hun bataillons en brigades geroepen, vaak geheel gespeend nog van bevelhebbers-routine, ageeren verscheidene met hun afdeelingen op eigen gelegenheid. De een valt aan, terwijl de ander met het geweer bij de voet staat af te wachten. Ook het bataillon van Daendels geraakt door de nalatigheid van de anderen vaak in moeilijkheden en als in Februari 1794 na de verovering van Meenen de inname van Yperen mislukt schuift de generaal d'Avines de schuld daarvan op Daendels,
| |
| |
die te lang gedraald zou hebben met zijn ondersteuning in het gevecht. Maar Souham zuivert hem, na een onderzoek, van alle blaam, de ‘brave et intrépide Daendels’ wordt herhaalde malen eervol vermeld en waar bij de Franschen persoonlijken moed boven alles gaat, klimt hij snel op in rang: in April is hij bevorderd tot brigade-generaal.
In zijn tent zit nu Daendels, brigade-generaal bij de divisie Delmas van het Noorderleger en schrijft zijn rapporten, zijn orders op papier, welks hoofd vermeldt: Egalité, Fraternité, in het derde jaar van de ‘Republique française, une et indivisible’. En hij besluit zijn orders met ‘Vive la République! Salut et Fraternité!’
Langzamerhand zijn de Franschen overal aan de winnende hand.
Na de inname van Yperen ligt geheel Vlaanderen open voor den veroveraar, Coburg retireert naar de Sambre. De Oostenrijkers verliezen de slagen bij Castelberg, Mouqueron; Moreau, die nu het bevel voert attaqueert bij Tourcoing, waar Daendels de linkervleugel van het Fransche leger aanvoert in den strijd. Steeds meer moorddadige gevechten volgen elkaar op: in den slag bij Kortrijk verliest de brigade van Daendels 1100 man. Maar de weg naar Holland ligt nu open, waar alleen de verzwakte troepenmacht van York en Clerfait in een lange linie tusschen Doornik en Sluis den grens bewaakt. De gelegenheid kan niet gunstiger wezen. Bij Fleurus door Jourdan verslagen hebben de Oostenrijkers ook
| |
| |
het oosten van België ontruimd. De geheele verdediging van Holland en Zeeland wordt nu alleen aan de Engelschen en Hollanders overgelaten.
Doch wederom ziet Daendels niet gebeuren wat hij zoo vurig verlangd en verwacht.
De inval in Zeeland wordt voorloopig uitgesteld. In Parijs heeft men meer belangstelling voor een landing in Engeland.
Pichegru krijgt bevel met zijn troepen naar Ostende te marcheeren en zich van de kust meester te maken. Daendels marcheert met hem mee en na de inname van de stad krijgt hij daar het opperbevel en vestigt er zijn hoofdkwartier.
Maar verder geschiedt er voorloopig niets.
Een overtocht naar Engeland blijkt toch niet zoo eenvoudig. Laat men liever de vruchten plukken van de verovering van België en uit het land trekken wat er uit te halen valt. De proviandeering der legers is steeds uiterst gebrekkig geweest, de dappere soldaten hebben vaak bijna gebrek geleden. Laten zij eerst op krachten komen en ook zelf met nieuwe afdeelingen versterkt worden.
Het geduld van Daendels is inmiddels uitgeput:
‘De Franschen zijn niet hardnekkig in het doorzetten van een plan, ofschoon met veel moeite en kosten genomen, zoodra zij slechts zien, dat een ander plan hen beter dient en gelukken zal,’ zegt hij bitter.
Want al is hij generaal in Franschen dienst, hij blijft in zijn hart Hollander en hooger dan de belangen van
| |
| |
de Fransche Republiek gaan hem de belangen van de Hollandsche vrijheidszaak.
Ondertusschen neemt hij de briefwisseling met de Amsterdamsche patriotten weer op. Hij reist naar Antwerpen, waar Gogel en Irhoven van Dam als hun afgevaardigden hem komen ontmoeten. Er gaat in Augustus opnieuw een dringend verzoek naar den bij het leger geplaatste regeeringsrepresentant om Holland binnen te rukken. Men wijst vooral op het belang dat Frankrijk zal hebben bij een beschikking over de Nederlandsche vloot...
Niet langer wachten, niet langer talmen. Als het najaar komt beginnen de rivieren te zwellen en wordt de overtocht steeds moeilijker.
Na een samenkomst tusschen de afgevaardigden en de regeeringsrepresentant te Brugge, Lacombe, wordt besloten op de welsprekendheid van Daendels te hopen en dezen naar het Comité de Salut Public te Parijs te zenden.
De hartstochtelijke Hollandsche generaal, die dapper is als een Franschman en vele malen eervol vermeld in de laatste campagne bereikt met het bezielde woord, wat brieven en missieven niet bereikten. Den 1sten September is hij terug en brengt aan de afgevaardigden, die op zijn komst zijn blijven wachten het verblijdend bericht, ‘dat de orders tot het voortrukken gegeven waren’.
| |
| |
| |
IV
Ook de kleine kadetten van het garde-regiment Oranje-Nassau nemen deel aan de parade. Aardig en ernstig als miniatuur-officiertjes op een kinderbal staan zij aangetreden, pruimedanten-jonkers in glimmend wit satinet, de hand aan den vergulden greep van hun korten degen en op schoentjes als voor een menuet. Lustig maken zij het saluut voordat zij met het gelid mee omzwenken, glimlachend bij een handwuiving, een zwaai met den knop van een wandelstok van hun generaal. Hard stampen zij mee wanneer de stok, opgestoken tot een welwillend compliment, met een dreun op den grond neerkomt als de staf van een tambour-maître.
De kleine kadetten leven reeds het leven van groote soldaten: vroeg opstaan, het eigen bed opmaken, kameraden plagen en vechtend om futiliteiten.
Voor hen is oorlog een feest: uittrekken naar de parade met de Oranje-muziek voorop!
Achter de kazerne ligt het artillerie-park.
De kanonnen schieten bij de oefeningen hun losbarstingen af, die ieder aan het rijk 100 rijksdaalders kosten.
Maar de kleine kadetten, als zij vrij zijn van dienst, komen er om heen staan als gold het het afsteken van een vuurwerk en vermaken zich met de echo's der schoten, die door de wallen en de huizen worden weerkaatst.
De gezichten van de oudere officieren echter zijn
| |
| |
somber. Hun koetsen en wagens staan gereed. Elke officier heeft zijn eigen koets en de hoofdofficieren hebben er twee. Een geweldige bagagetrein volgt de armee, vele officieren voeren, naast hun voorraden, ook hun vrouwen en kinderen mee.
Oorlog is geen feest voor deze oudere officieren, die den miserabelen toestand van een al te lang verwaarloosd leger kennen, waar bezuinigd en beknibbeld wordt op manschappen, op geweren, op ammunitie, op paarden - de cavalerie alleen al telt 1000 paarden te weinig en de compagnieën zijn nauwelijks op tweederden voltallig - waar de traktementen onredelijk zijn verdeeld, waar corruptie door de kapiteins, die hun eigen compagnieën moeten aanwerven en in stand houden tegen handgeld, dat de Staat hun op goed geloof uitkeert, welig tiert. Sommige van deze kapiteins bevinden zich niet eens bij hun troep, zij zijn drie jaar oud of liggen nog in de windsels, volgens de zegen van het Hollandsche nepotisme... Slechte of niet uitbetaalde soldij maakt onder de soldaten veel mopperaars en deserteurs. En om de wanorde te vergrooten zijn bij den aanvang van de nieuwe campagne alle regimenten door elkaar gesmeten, bataillons en compagnieën uit hun verband gerukt en elders ingedeeld. Wat zal dit leger, dat actief slechts 16000 man telt, daar velen in de vestingen in garnizoen zijn gebleven, uitrichten tegen een vijand, die reeds overwinnaar is gebleken van Coburg, van Clerfait, van Brunswijk?
| |
| |
York met zijn Engelschen?
York zit met een woedend gezicht in den Haag, twee handen gesteund op het gevest van zijn sabel, wijdbeensch. De dikke prins van Engeland, tweede zoon van koning George III, - die zelf een monster van wanstaltige dikte is en van tijd tot tijd aanvallen van waanzin krijgt, zoodat de kroonprins, ‘the perfect gentleman’, dan de staatszaken moet behartigen, - bespreekt met den Stadhouder, die wanhopig is, den toestand en acht dezen weinig rooskleurig.
Reeds is Moreau Staats-Vlaanderen binnen getrokken en heeft na een beleg en een bestorming Sluis, de voorpost van Vlissingen genomen.
Over een breed front komen de Sans-culotten uit België de grenzen van de Republiek der Vereenigde Nederlanden over, oogenschijnlijk een havelooze armee van magere slecht gevoede, in uniform-flarden gekleede soldaten, met rood gestreepte broeken, de steken niet meer dwars, maar half-dwars: het nieuwste, op de lange, ongepoederde haren die slordig tot een staartje in den nek zijn samengebonden of in de nek afgesneden, volgens de mode der ‘guillotine’, de lange geweren met de ijselijke bajonetten als pieken in de vuist: een bende avonturiers, in gelederen aanmarcheerend, een hongerleger op weg naar den rijkdom van het protsend-welvarende Holland, maar met een schreeuw in het hart, die hoop en suggestie verspreidt waar zij voorbij trekken: Vrijheid, gelijkheid en broederschap....
| |
| |
De weermacht van de Republiek manoeuvreert en manoeuvreert.
De verplaatsing der troepen geschiedt te traag, zij wachten op proviandaanvoer, op hooi en stroo voor de vrouwen en kinderen der officieren, en de groote bagage sleept zich moeizaam langs de wegen voort. Terugtrekken, terugtrekken is het parool geworden, terugtrekken op de vestingen, op Grave, op 's Hertogenbosch, op Maastricht.
De Oostenrijkers opereeren los van de Staatsche troepen en alleen de Engelschen en Hanoveranen onder den hertog van York houden de verbindingen nog in stand, hoewel ook hun niet veel gelegen is aan de ontruiming van het grondgebied der Nederlanden. Onderweg worden bij de boeren requisities gehouden, vol haat zien deze hoe de vreemde soldaten hun boel over hoop halen bij het zoeken naar levensmiddelen en de struische, blanke boerendochters door de huizen achterna zetten. Dit is niet de juiste methode de bevolking voor Oranje te winnen, evenmin als de cynische verklaring dier plunderingen:
‘Wij zullen voor jullie vrienden de Carmagnolen niets overlaten!’
De Oostenrijkers, op afmarsch naar den Rijn en de Roer, slepen hun groote bagage naar Maastricht, dat door de Mecklenburgers onder von Pressentin verdedigd zal worden. Als de Franschen ten slotte Maastricht voor een beleg insluiten is het garnizoen met 7300 man Keizerlijke troepen versterkt, 10.000
| |
| |
man zijn zoogenaamd tot tegenweer in staat. Na een beleg van zes weken neemt Kleber de vesting in bezit, na er 15.000 bommen en 30.000 kanonskogels op verschoten te hebben. De Prins van Hessen Cassel is reeds met zijn troepen afgetrokken naar Duitschland.
De Engelsche en Staatsche troepen, na de linie van den Dommel en de Aa te hebben verlaten - alleen de vesting Breda houdt nog stand - hebben intusschen geheel Brabant ontruimd en zijn achter de Maas geretireerd. Hier zullen zij opnieuw stand houden, in het land van Maas en Waal.
Maar zonder de verovering van de vestingen van 's Hertogenbosch wil het leger van Pichegru zich niet dieper het land in wagen. De vrees voor de inondaties zit sinds 1672 de Franschen nog in het bloed... Het avontuur op door het water geïsoleerde dijken, in de modder vast met de kanonnen, dit alles lokt hen nog weinig aan.
De ondernemende Daendels begint met toestemming van Pichegru midden September den aanval op de verdedigingswerken van den Bosch. De drie manschappen en een korporaal, die het fort Orthen bezet hielden, nemen op het naderen van de vijandelijke cavalerie de wijk, en den 24sten September laat Daendels het fort Crêvecoeur opeischen. Na de weigering opent hij de beschieting uit licht veldgeschut, nieuwe batterijen worden in stelling gebracht, de beschieting neemt in hevigheid toe, meer bommen ontploffen, en 28 September geeft de
| |
| |
overste Tieboel de vesting over. Na den val van Crêvecoeur, het sterkste steunpunt, is het lot van den Bosch beslist. Nog eenige dagen biedt de stad achter haar wallen tegenweer, dan teekent de commandant de voorwaarden van overgave.
Thans staat niets de overtocht van de Maas meer in den weg.
York verlaat met zijn hoofdkwartier Grave en posteert zijn troepen achter de Waal, samen met de troepen van den Erfprins van Oranje, die de Grebbelinie gaat bezetten.
| |
V
Sabelgerinkel.
Voetstappen.
Daendels komt de woonkamer binnen van Mr. Caspar van Breugel, den gemeenteontvanger, bij wien hij te den Bosch is ingekwartierd.
Hij heeft gisterenavond met dezen Oranjegezinden man een gesprek gehad.
Van Breugel wenschte, dat Daendels al zijn invloed aanwendde om van de Franschen gedaan te krijgen, dat er naar den Haag vertegenwoordigers gezonden werden om over den vrede te onderhandelen, althans een gelegenheid te scheppen, dat over een eventueelen vrede gepraat kon worden. Maar Daendels had hem ronduit gezet: hij wil van geen vrede weten zoolang Holland niet zelf den Stadhouder had afgezet en de patriottische omwenteling be- | |
| |
werkstelligd. Toen is van Breugel naar den Franschen volksrepresentant Bellegarde gegaan. Het bleek, dat er wel degelijk een vredesneiging bij de Franschen bestond. Vandaar ook hun voorloopig staken van den opmarsch. Bellegarde zegt hem, dat er Frankrijk niets aan gelegen is wie er in Holland regeert, of het de regenten zijn of de burgemeesters. De Stadhouder alleen kan niet meer geduld worden omdat hij aan Engeland is verkocht. Een vriend van Engeland kan Frankrijk in Holland niet in het staatsbestuur toelaten.
Daendels, die zeer geprikkeld is over den gestaakten opmarsch, begint opnieuw over het onderhoud van gisterenavond.
Hij staat in zijn generaalsuniform, kaal en vuil van de campagne en met zijn steekhoed op, welks hooge driekleurige pluim verkleurd is van den regen, tegen den schoorsteen geleund, de handen op het gevest van zijn sabel. Hooghartig ziet hij naar den Oranjeman, zoo onduldbaar keurig in zijn jas met goudbrokaat, den zakdoek in den mouw met de kanten lubben en zijn over den degen opwippende jaspanden. Hij herhaalt nog eens: Geen vrede!
En een potlood, dat hij op tafel ziet liggen, nemend, keert hij er mee naar den schoorsteen terug en schrijft iets op de witte kalk.
Met een handgebaar op het geschrevene wijzend, zegt hij:
‘Zie, zóó stel ik mij den vrede voor.’
Van Breugel, naar den schoorsteen gaand, leest:
| |
| |
‘In Hattem den 15den December, in den Haag den 15den Januari’.
En hij speelt nu zijn eigen troef uit:
Hij is bij Bellegarde geweest en deze heeft hem verklaard, dat Frankrijk wel degelijk vrede wil.
Razend geworden komt Daendels met opgeheven vuist op hem af: ‘Intrigant!’ Maar zich beheerschend zegt hij:
‘Ik, Daendels, zeg u van niet! Geen vrede voor wij in den Haag zijn. En desnoods zullen wij den Stadhouder ophangen als het niet anders kan.’
Nadat hij eenige malen de kamer is op en neer gemarcheerd, met zijn sabel kletterend tegen zijn hielen, houdt hij stil.
En zich tot van Breugel wendend:
‘Welnu, hoe stelt ù zich dan den vrede voor, mijnheer van Breugel?’
Van Breugel: ‘Het is de zaak niet hoe ik mij den vrede voorstel. Alleen hoe wij hem kunnen inleiden.’
Daendels: ‘De Franschen willen den Stadhouder niet.’
Van Breugel: ‘Neen, maar zij hebben geen oorlog met Holland. Met Holland kan vrede gesloten worden, indien wij er zelf maar toe medewerken.’
Daendels: ‘Juist: indien wij er zelf maar toe medewerken. D.w.z. wanneer wij zelf, uit eigen kracht de omwenteling tot stand brengen. Welke middelen wij daartoe gebruiken en hoe wij tot ons doel geraken kan hun hetzelfde zijn. Als wij beiden iets
| |
| |
nuttigs voor ons land willen verrichten, dan moet dat ons oogmerk wezen.’
Van Breugel: ‘Laten wij dan beginnen met tot overeenstemming te komen. Het Stadhouderschap zal afgeschaft moeten worden, dat zal wel onvermijdelijk wezen. Maar het volk moet de vrije verkiezing gelaten worden over zijn staatsbestuur. De Franschen mogen het niet een constitutie als de hunne opdringen. Het volk kan zijn eigen regenten en burgemeesters kiezen zooals dat voorheen de stadhouder deed en ook de bevolking van het platteland moet zijn vertegenwoordiging in den staten-generaal hebben.’
Daendels lacht grimmig: ‘Dat alles zou kunnen. Als het tenminste gebeurt.’
Den volgenden dag laat Bellegarde Daendels bij zich komen.
Hij deelt hem zijn gesprek met van Breugel mede. Daendels: ‘Holland moet een Nationale Conventie hebben en geen Staten-generaal. Eerst als met alle vroegere en verouderde instellingen opgeruimd wordt kan er werkelijk van een vrij Holland gesproken worden.’
Als Bellegarde daarop wederom een onderhoud met van Breugel heeft, blijkt zijn meening geheel veranderd:
‘Wanneer gij naar den Haag gaat moet ge den Hollanders zeggen: Daar hebt ge uw constitutie, zóó moet gij haar aannemen. Verbreekt uw bondgenootschappen met Engeland en de andere mogend- | |
| |
heden, sluit u bij Frankrijk aan en gij zult den vrede krijgen zooals hij voor beiden goed en nuttig zal wezen.’
Hij gaat naar Brussel om een paspoort voor van Breugel te halen.
Bellegarde weg?
Daendels: handelen!
Een vrijwilligersleger vormen. Holland moet vóór Frankrijk uitrukken. Door Hollanders moet het werk gedaan worden. De Hollander en de Franschman moeten elkaar bij het opgerichte Beeld der Vrijheid de broeder-hand reiken: gelijke tegenover gelijke strijders voor één Idee, geen bevrijde, die na bevrijding straks dankje moet zeggen tegen den ander en betalen voor de hulp wat de ander eischt. Het is zijn nachtmerrie, dat de Franschen, eenmaal de overwinnaars, over Holland als over een verslagen vijand zullen beschikken, al roepen zij nog zoo hard, dat zij alleen de Stadhouder den oorlog hebben verklaard en niet hun broeders de Bataven. Daendels is allang de argelooze patriot niet meer, die uit de verte met Frankrijk kan dwepen, omdat hij onbekend is met de ware stand van zaken, zooals zoovelen daarginds nog doen en die zich illusies maken over de bevrijding van het slavenjuk.
Reeds is in de vergadering der Nationale Conventie het gevreesde en dreigende woord gevallen: ‘La Hollande, pays conquis’...
Handelen!
Zooals steeds is Daendels de man, die zich door zijn
| |
| |
impulsen laat meeslepen, die voorop gaat zonder om te zien of hem iemand volgt.
Zijn plan is gemaakt:
In den Bosch een revolutionair comité oprichten, soldaten werven, door uit de volkstelling, die al voor de komst der Franschen gaande was, iederen veertigsten man voor den dienst te velde aan te wijzen - onwil wordt gestraft - en met deze troep op weg naar Gelderland en Overijssel, naar de van ouds bekende patriottische steden.
Hij grijpt naar de pen.
Aan de vrienden te Amsterdam schrijft hij: ‘Houdt maar vol, ik zal u komen verlossen of met u sneven!’
Vervolgens stelt hij een proclamatie op, die door de patriotten ondertusschen in de Geldersche en Overijsselsche steden moet worden verspreid.
Een daverende proclamatie.
Dit fraaie stuk, - dat niet geheel en al met de feiten klopt, overigens - laat hij alvast in de meierij te Den Bosch ophangen.
Het luidt:
‘Ontwaakt, mijn waarde landgenooten; de tijd is gekomen, dat wij ons zelf moeten verlossen van de slavernij, waaronder het land en vooral de boerenstand zoo lang gezucht heeft.
Schroomt niet de wapenen op te vatten en u te ontdoen van uwe Drosten, Hoofdschouten, Richters, Ampts-jonkers, Schouten, Collecteurs, Pachters en andere beulen en bloedzuigers.
| |
| |
Gij zult niet verraden worden als weleer door vreemde commandanten; ik en andere Geldersche en Overijsselsche jongens, die onder de Franschen het kunstje van den Oorlog geleerd hebben, staan gereed zich aan het hoofd te stellen en gij zult de hoovaardige en mooi gepoederde officiertjes zien loopen voor boerenjongens in hun linnen kielen. Vreest niet, dat wij niet vol kunnen houden, zoo arm en inhalig voor haarzelven de Oranje-partij is, zoo rijk en edelmoedig zijn de Patriotten, die reeds millioenen guldens uit Holland herwaarts overgemaakt hebben, zoodat wij gemakkelijk ieder man 35 stuivers Hollandsch in de week kunnen geven, nevens één en een half pond brood en één half pond vleesch daags, zooals de Fransche vrijwilligers hebben.
Vreest niet, dat ons wapenen zullen ontbreken; wij hebben er reeds vele duizenden en het noodige kruit en lood, en zullen ons verder bedienen van wat wij in de magazijnen vinden. Begint maar met u te wapenen met jachtgeweren, die ge veel op de havezaten en in de heerenhuizen zult vinden, met pieken, hooigaffels en ander lang en scherp gereedschap. Formeert compagnieën van 125 man en kiest voor Capiteins niet de rijkste, die het mooist gekleed zijn of het beste praten kunnen, maar die u het beste in en uit het vuur kunnen brengen. Oversten zullen wij u bezorgen, die den oorlog kennen.
| |
| |
Laat u niet bevreesd maken, dat als gij de wapenen opvat, gij voor lange jaren soldaat zijt; niemand behoeft langer de wapenen te dragen als zijn zaken het toelaten, of dat Oranje met zijn vergulde knechten het land uit zijn.
Ik zal in het particulier schrijven aan zoodanige onder u, die altoos verstandig de zaak van het volk hebben aangekleefd; die uw vertrouwen hebben en wier raad en voorstellen gij volgen moet, want gij begrijpt licht, dat men geen geheimen drukken kan.
O, mijn vrienden, hoe gelukkig zullen wij zijn als ons land eens gezuiverd is van al dat adelijk en aristocratisch ongedierte; als er geen drostendiensten meer zullen zijn; als ieder vrij zal mogen jagen en visschen; als de lasten en ongelden voor een groot gedeelte zullen verminderd zijn en niet meer voornamelijk den armen drukken, zooals thans plaats heeft; en als het land door brave burgers en boeren, bij algemeene stemmen daartoe gekozen, zal geregeerd worden.
Burgerijen van Zutphen, Arnhem, Doesburg en Deutekom, weest jaloersch om u zelven vrij te maken en wacht niet tot dat de Franschen het komen doen; want ieder rechtschapen Nederlander zal met mij wenschen dat wij zelf met de wapenen in de vuist onze rechten terug bekomen en toonen dat wij onze broeders de Franschen waardig zijn en niet zoo verachtelijk als Willem van Nassau ons heeft afgeschilderd. Harderwijk,
| |
| |
Hattem en Elburg met hare onderhorige dorpen zullen de laatste niet zijn met zich bij mij te voegen en aan Willem van Hattem te toonen, dat het verraad en niet onze lafheid hem onze steden heeft overeleverd.
Van Zwolle verwachten wij alles en verder van geheel Overijssel, dat niet minder de schrik der tyrannen zal zijn als in 1787.
Haast u, mijn vrienden, met aan deze mijn aanmaning te voldoen, want het gewenschte oogenblik is daar en moet niet verloren worden. Ik zal in korte dagen mij bij u voegen met eenige duizenden brave Bosschenaars, die wij thans opwerven, en heb reeds van de Representanten des Franschen volks een verlof van eenige maanden bekomen om mij van de Fransche armee te absenteeren.
Groete en Broederschap! Lang leve de Vrijheid en onze onvervreemdbare Rechten.
Daendels.
's Hertogenbosch, den 30 Vendemiaire, het derde jaar der Fransche Republiek’ - .
Schrik en ontzetting onder de ‘brave Bosschenaars’, die het lezen!
Ondertusschen schrijft Daendels uit de tellingslijsten den veertigsten man op.
Lacombe, de andere volkspresentant bij het Fransche leger, hoort van Daendels' eigenmachtige daad.
| |
| |
Woedend: wat wil die Daendels? Een soort staatsgreep? Hij is een generaal in Franschen dienst en hij handelt als een man, die blijkbaar van plan is op zijn eentje Holland te gaan veroveren! Zooiets kan het belang van Frankrijk niet dulden. Insubordinatie! De Franschen willen geen Holland door Daendels onafhankelijk gemaakt!
Tot Daendels: ‘Ik stel u in arrest! Ik laat u naar Rijssel overplaatsen in een lageren rang als gij u niet naar uw superieuren, die van de Fransche legerleiding schikt!’
Tevens laat hij de proclamatie op de meierij afscheuren en haar vervangen door een aankondiging, die den burgers verbiedt eenig ander gezag te erkennen dan die van de Fransche volkscommissarissen.
Fransche officieren komen tusschenbeiden. Daendels is een achtenswaardig man, een ferm soldaat. Hij heeft schouder aan schouder met hen in België gevochten. Hij heeft op critieke momenten waardevolle diensten bewezen, hij heeft proviand weten aan te voeren op een oogenblik, dat de troepen wegens gebrek aan levensmiddelen een bezette positie moesten gaan verlaten. Men moet bedenken dat hij een vreemdeling is, niet geheel bewust van zijn plichten als Fransch soldaat....
De zaak wordt gesust en Daendels uit zijn arrest ontslagen.
Als hij zoo graag iets wil doen: hij mag Nijmegen gaan veroveren, de verst vooruitgelegen post aan de
| |
| |
Waal, dan is het geheele land bezuiden die rivier in handen van de Franschen.
In den nacht van den 8sten November neemt Daendels Nijmegen en slaat er zijn hoofdkwartier op.
De onderhandelingen van van Breugel in den Haag loopen op niets uit.
Het is intusschen zwaar weer geworden.
Najaarsstormen jagen nu de schuimkoppende golven langs de dijken op.
Vergezeld van zijn secretaris Gerrit Paape en zijn adjudant van Boecop staat Daendels aan de Waal. De geweldige wind waait zijn mantel hoog op en met beide handen klemt hij zijn steek op het hoofd. Nom de Dieu, wat is het een janboel bij de Franschen! Waarom wordt er niet verder gemarcheerd? Nu zijn zij in de Republiek, het land ligt voor het grijpen en nu staakt Pichegru de operaties en schijnt zijn winterkwartieren te gaan betrekken, zich tevreden stellend met zoo nu en dan nog eenige schoten op de vesting Grave te lossen?
Woedend keert Daendels in een kletterenden regen om.
Dan verschijnt in het hoofdkwartier van Daendels te Nijmegen opeens zijn oude vriend en studiemakker Krayenhoff. Als uit de lucht gevallen.
Vol aandoening omhelst Daendels hem en voert hem aan de hand zijn huis binnen.
Krayenhoff vertelt van zijn avontuurlijken tocht.
| |
| |
Op het bericht van den aanmarsch der Franschen heeft hij Amsterdam verlaten, waar hij al dien tijd als practiseerend geneesheer is werkzaam geweest. Maar niet alleen aan zijn zieke patiënten heeft hij gewerkt, ook aan de ziekte van het land. Hij is met hart en ziel patriot gebleven, hij is lid geworden van den Amsterdamschen Jacobijnenclub, waarin ook v. Dam en Gogel zitting hadden, hij heeft meegeholpen de volksklasse te ‘verrevolutioneeren’ door het oprichten van z.g. leesgezelschappen, waar men tweemaal in de week ‘leesavonden’ hield, zij telden op dat moment reeds 4000 leden, geheime broedplaatsen van de komende revolutie. Zij bestaan ook in andere plaatsen, vooral te Haarlem zijn ze roerig. Wonderlijk genoeg doet de regeering weinig tegen de ‘naamlooze paskwillen’.
Heimelijk is Krayenhoff nu naar het Fransche leger gegaan, met de opdrachten van zijn partij en hij hoopte Daendels in den Bosch te treffen. Des nachts is hij in een bootje over de onder water gezette landen ten noorden van die stad komen roeien; maar in den Bosch verneemt hij, dat Daendels zich reeds te Nijmegen bevindt.
Daendels, met den ouden vriend uit Harderwijk alleen, ontveinst hem niet, dat de stand van zaken hem zorgen baart.
Er moet nu alles opgezet worden om Pichegru van hooger hand tot voortrukken te dwingen.
Geen gehoor vindend bij de legerleiding, besluit Daendels voor eigen rekening een koets te huren en
| |
| |
zich in persoon naar Parijs te begeven om daar opnieuw de zaak der Hollandsche patriotten te gaan bepleiten. Hier verneemt hij, dat het tot stilstand komen van den veldtocht te wijten is aan vredes-geruchten, die door de Verbondenen verspreid worden, echter alleen om tijd te winnen, naar spoedig blijkt. Woedend over de teleurstelling - de oorlog drukt zwaar op het land en op de financiën en in hun hart wenschen de Franschen zelf niets liever dan een vrede, maar een vrede, die een overwinning beteekent en de erkenning van de nieuwe Fransche Republiek - beveelt men het leger in Holland opnieuw voorwaarts te marcheeren. Aanvallen is het beste wat het Fransche leger kan doen, reeds heerscht er daar gebrek aan levensmiddelen, het aanhoudende slechte weer maakt veel zieken, de sans-culotten beginnen te morren, dat men hun de vruchten van een overwinning, in het rijke Holland te halen, onthoudt.
Daendels leidt in persoon den inval in de Bommelerwaard. Nog altijd houdt hij vast aan zijn denkbeeld door zijn optreden de omwenteling achter het front te bespoedigen en hij rekent er op, dat zoodra door den nederlaag van de troepen van den Stadhouder de zwakheid van diens krachten bewezen zullen zijn, het land vanzelf de omwenteling zal doorvoeren. Nog altijd beseft hij niet, dat de Franschen zijn ‘razende plannen’ wantrouwen en in zijn doortastendheid alleen zoeken naar eigen roem zien. Met dezen Daendels zullen zij nog opgescheept
| |
| |
zitten als men het vette land gaat plunderen en verdeelen en reeds ontstaat bij de legerleiding het plan hem naar de Pyreneën, naar het Spaansche front te verplaatsen, waar hij minder hinderlijk zal wezen. En bovendien komt Daendels door zijn onbesuisdheid het voltrekken van zijn eigen vonnis te hulp: met een te zwakke troepenmacht het fort St. Andries attaqueerend, nadat een hevige kanonnade langs de Maasoever den aanval is voorafgegaan, geraakt hij zoowel in het front als van opzij onder het vuur van verborgen opgestelde batterijen der Hollandsche verdedigers en een regen van kartetsen doet de Franschen overhaast op de vlucht slaan. Daendels beschuldigt Pichegru van onvoldoende ondersteuning bij den aanval, doch deze wijst geergerd alle schuld van zich.
In zijn hoofdkwartier teruggekeerd geeft Daendels luide zijn misnoegen aan Krayenhoff lucht, die hem geholpen heeft bij het peilen van de diepte der inondatie en de bevaarbaarheid voor de platboomde schuiten bij het overzetten van troepen: ‘Pichegru is een man zonder eenige bekwaamheid, hij heeft alleen maar geluk!’ Het is een ironie van het noodlot, dat de anderen juist hetzelfde van hem, Daendels zeggen....
Eind December is een zoo felle vorst komen opzetten, dat Maas en Waal dichtliggen.
‘Zoo vast als de begane grond’ bericht Daendels aan de legerleiding.
Als Pichegru nog steeds met den overtocht blijft
| |
| |
talmen worden zelfs de regeerinscommissarissen der Fransche Republiek, die zich bij het leger bevinden, ongeduldig en bevelen den generaal binnen twee uur den overtocht van de Maas te hebben volbracht. Anders zal hij in staat van beschuldiging worden gesteld.
De verovering van de Bommelerwaard is nu slechts een kwestie van uren.
Daendels staat in den vroegen morgen, versterkt met de brigade van generaal Osten, in drie kolonnes klaar. Op het sein van een kanonschot uit het fort Crêvecoeur zetten de troepen zich in beweging. In doeken en dekens gewikkeld, de steken bovenop de met lappen omwonden hoofden, rillend van de kou gaan de Fransche soldaten den bevroren Maas over, waar, op den anderen oever, neergehurkt achter den dijk, de lage, verlaten boerenhoeven liggen tusschen de kale takken der knotwilgen. Roerloos, in het ijs vast, liggen de kanonneerbooten, leeggehaald, zonder kanonnen, zonder manschappen, niets dan weerlooze rompen, die gemakkelijk beklommen worden. Geen schot klinkt er. Nergens is meer een vijand te zien, een klein, achtergebleven detachement Hollanders, met enkele kanonnen, de bezetting van het onneembaar geachte fort St. Andries, heeft zich zonder slag of stoot aan een aanval van den generaal de Winter overgegeven. De geheele stelling van den vijand ligt nu tusschen Gorcum over Culemborg, Pannerden en Wezel: de linie van den Erfprins van Oranje, van York en van den generaal der Keizer- | |
| |
lijken d'Alvinzy, tesamen 60.000 man. Nadat de Engelschen Tuil hebben opgegeven, trekken de Franschen ook over de Waal. 2 Januari verlaat de brigade Daendels de Bommelerwaard, bombardeert Heusden, dat zich na acht dagen overgeeft en welks garnizoen toestemming krijgt op eerewoord af te trekken.
De gebeurtenissen hebben nu een snel verloop. De zege, die Daendels zich voorstelt kan hem nu niet meer ontgaan. Nog eens meenden zijn vijanden in het eigen kamp te triomfeeren, door te bereiken, dat hem op 1 Januari tegelijk met zijn aanstelling als divisie-generaal een schrijven gewerd dat hij zich gereed moest maken naar het leger in de West-Pyreneën te vertrekken. Maar hoewel hij het bevel niet kan doen herroepen weet hij tenminste uitstel van vertrek te krijgen en hij zet er nu alles op den kostbaren tijd, die hem overblijft, zich ten nutte te maken.
De staatsche troepen retireeren op Utrecht, ontruimen niettegenstaande het uitdrukkelijk bevel van den Erfprins van Oranje de Grebbelinie.
17 Januari wordt de provincie Utrecht overgegeven en op de Neude te Utrecht treedt het garnizoen aan en legt de geweren en degens af. De generaals Daendels en Salme, daarna Pichegru met het Fransche Noorderleger houden hun intocht in de stad. De staatsche troepen trekken verder terug naar Noord-Holland. In de ontruimde plaatsen verrijzen de Vrijheidsboomen; niet zonder protest van de
| |
| |
burgerij: in Naarden wordt de vrijheidsboom omgehakt. De hertog van Mecklenburg vraagt zijn troepen terug, daar de contracten zijn afgeloopen.. Er is nu geen twijfel meer aan, de campagne in de Republiek der Vereenigde Nederlanden is zoo goed als ten einde. Amsterdam zal geen nieuwe moeilijkheden meer opleveren. De poorten zullen al openstaan voordat er een trompetter van den vijand nadert om de stad op te eischen: de Amsterdamsche patriotten zoo groot in aantal zullen het stadbestuur omver werpen en de wacht ontwapenen.
Zóó precies taxeert Daendels, door berichten van de Amsterdamsche patriotten, door brieven van Blauw en van Irhoven van Dam op de hoogte, de gesteldheid en gestemdheid in de hoofdstad, dat hij aan zijn vriend Krayenhoff in zijn eentje de ‘verovering’ van Amsterdam opdraagt.
Buiten het Fort van Nieuwersluis, welks garnizoen op den eisch van Daendels zich over te geven geantwoord heeft door in den nacht stilletjes af te trekken, klimt Krayenhoff in een boerensjees, bespannen met één paard en begeeft zich, vergezeld van een door het garnizoen achtergelaten bereden trompetter op weg naar Amsterdam.
Het is 18 Januari 1795, des morgens 11 uur.
Omstreeks dien zelfden tijd loopen zenuwachtige lakeien en hofdignitarissen heen en weer door de vertrekken van het Prinselijk Paleis in den Haag, slepen met kisten en balen, reistasschen en paketten.
| |
| |
Binnen vier en twintig uur kunnen de Franschen, die reeds Schoonhoven zijn gepasseerd in den Haag wezen.
Alles is voor het vertrek in gereedheid gebracht.
De innigste wensch der patriotten gaat in vervulling: te Scheveningen zullen de ‘Nero van Gelderland’ en zijn ‘Messalina’, bij de Oranjepartij ‘Vader Willem’ en ‘Willemijntje’ geheeten, de Hollandsche bodem verlaten, koers zettend naar Engeland.
Een lange stoet van rijtuigen en vrachtwagens beweegt zich voort onder de ontbladerde boomen van den Scheveningschen Weg, op een der koudste dagen van dien barren winter. De Prinses is reeds vooruitgegaan. Weldra verneemt de Prins, dat zij ingescheept is, ‘Dieu merci!’
Op een vrij sterken golfslag dobberen de pinken. Aan het strand dromt een ontzaggelijke menigte samen, niemand dier prinsgezinden durft op dit aandoenlijk moment, als de Stadhouder zich over het strand naar de wachtende pink begeeft ‘Hoezee!’ te roepen. Langen tijd staat Willem V nog op het strand, eindelijk gaat hij, zijn zwaarlijvigheid ondersteund door den admiraal van Kinsbergen en den kapitein ter zee Verhuell en zijn armen om hun halzen geslagen, over de loopplank aan boord van het vaartuig.
‘Vaarwel!’ roept de Prins tot de visschers, die snikkend met de mutsen in de hand staan, ‘Ik ga, maar kom weder’ - .
| |
| |
Om 4 uur is Krayenhoff te Amsterdam aan den Weesperpoort: de wacht treedt in het geweer en hij maakt zijn verzoek bekend bij den militairen gouverneur graaf Golofkin gebracht te worden. Men houdt hem een uur aan de Weesperpoort op, dan wordt hij door een majoor afgehaald, die hem een rijtuig aanbiedt om hem naar den plaatselijken commandant te brengen. Maar Krayenhoff, die reeds heeft bemerkt, dat een groote menigte is samengedromd en hem nieuwsgierig gade slaat stelt zich voor, dat een tocht te voet te midden van dezen oploop bij het volk het meeste indruk zal maken: voor alles moet het volk op zijn hand worden gebracht. Met moeite baant hij zich een weg, reeds gaan overal waar hij langs komt kreten op: ‘Leve Frankrijk! Leve de Republiek!’ Graaf Golofkin, in zijn hart ervan overtuigd, dat alles verloren is en verdere tegenweer nutteloos, leest zwijgend den brief, dien Krayenhoff hem overhandigt en die den eisch bevat het militaire commando van Amsterdam en omliggende plaatsen onverwijld aan Krayenhoff over te geven, anders zal de stad door de Franschen stormenderhand genomen worden. In allerijl vergaderen de burgemeesters ten huize van burgemeester Straalman: er valt niet veel meer te beraadslagen, zij staan voor een fait accompli. Reeds laten de wachten zich door de overmoedig geworden patriotten ontwapenen.
Om 8 uur is Krayenhoff in het bezit van de macht. Een deputatie komt hem vragen de Volksvergade- | |
| |
ring in het Wapen van Embden op den Nieuwendijk toe te spreken. Krayenhoff begeeft zich er heen in een rijtuig, waarin ook zijn vrouw en kinderen gezeten zijn en hij verkondigt van het spreekgestoelte:
‘De Franschen komen als vrienden van de Hollandsche natie, geenszins als overwinnaars. Zij willen een vrij volk niet onderwerpen, zij zullen het niet dwingen de assignaten te accepteeren, zij willen slechts een bondgenootschap’ - .
Die verzekering over de assignaten vooral maakt indruk bij een volk van kooplieden. Zie nu eens, die pessimistische regenten hebben al zoo gezucht: ‘Wij zullen het Fransche papier voor goed geld moeten aannemen en ons goed geld er voor in de plaats moeten geven’....
Als er maar niet aan het lieve geldje gekomen wordt kan er veel gebeuren.
Inmiddels is er een Revolutionair Comité opgericht, waar de leden gekozen worden, die den volgenden dag de taak van de oude regeering zullen overnemen. Den burgemeesters, den raden, en den hoofdschout wordt onder plechtige dankzegging voor hun bewezen diensten aangezegd, dat de oude regeering niet meer bestaat. Daar tegelijkertijd de tijding binnenkomt, dat de Prins-Stadhouder den Haag heeft verlaten en uit Scheveningen naar Engeland is geweken, aanvaarden zij zonder verdere tegenspraak het hun gegeven ontslag. Zij verzoeken
| |
| |
alleen, dat Krayenhoff het garnizoen in de wapens zal houden, om eventueele wanorde in de stad te keeren en aan dit verzoek wordt voldaan. Des avonds om elf uur nog maakt het Revolutionair Comité bij proclamatie op den Dam bekend, dat de omwenteling is volbracht.
Plechtig oogenblik! De schutters, op de trappen van de Waag opgesteld, presenteeren in het licht der fakkels de geweren.
Dien nacht nog komt de generaal Daendels, gehuld in een pelsjas met brandenbourgs, een wapperende pluim op zijn met gouddraad afgezette steekhoed en galoppeerend temidden van een eskorte van 25 huzaren, Amsterdam binnen.
Burgers met flambouwen ontvangen hem, vergezellen hem naar de vergadering van het Revolutionair Comité, dat zitting houdt in den herberg de Karseboom, in de Kalverstraat.
Allen verheffen zich van hun stoelen als de groote bevrijder met zware stappen het lokaal binnengaat. Gejuich begroet hem. Daendels is nauwelijks zijn aandoening meester: het doel, waarvoor hij jaren heeft geleden en gestreden, is bereikt. Amsterdam, het land is bevrijd van het gehate stadhouderlijk bewind. Hij geeft de representanten van een nieuw volk de hand.
Als den volgenden dag Pichegru zelf onder gelui van klokken aan het hoofd der Fransche troepen de stad binnenkomt is de vergadering het eens geworden welke vergoeding men den Franschen broe- | |
| |
ders moet geven voor de verleende hulp: in de eerste plaats eten en kleeren!
Omringd door de bajonetten der Fransche Carmagnolen gaat de Bataafsche Republiek haar eerste levensjaar in- .
Toespraken.
Toespraken tot het Volk.
Het Souverein geworden Volk.
De in 1787 uitgeweken patriot Kamminga spreekt, breeduit met de handen steunend op zijn lessenaar, over de rechten van den vrijen mensch:
‘Vrijheid, gelijkheid en broederschap!
Eindelijk heeft men den gulden eeuw!
De mensch heeft zichzelf, in zijn waarde leeren kennen.
Gezegend tijdstip, in geen eeuwen begeerd, ja zelfs gekend.
De wijsgeer, die er van durfde spreken, werd belacht en vervolgd. Zoo dwaas en verslaafd heeft de Heerschzucht, de Priesters en het geld het menschdom weten te houden.
Nu is het uw beurt, blinkende wreedaards, om u te vernederen voor de roepstem van het Heelal.
Uw paleizen, uw goud, uw weidsche kleedingen hebben uitgediend om het menschdom te verbazen!
| |
| |
Zalige Gelijkheid!
Het is nu niet meer ruim baan voor een fraai kleed.
De hatelijke woorden: Heer, meester en baas zijn in een eeuwige vergetelheid.
Zalige Gelijkheid!
Gij behoeft niet meer te schrikken, in het verzoeken om recht, voor een raadsheerlijke of burgemeesterlijke pruik.
De pleitzalen der roofzuchtige advocaten, die geringe geschillen ten uwen koste jaren wisten slepende te houden, zullen met een eeuwig nachtslot gesloten worden.
Gij behoeft u niet meer te versteken als de gewetensbeulen uw huis naderen.
De milddadige zal geen smart meer gevoelen door het gezicht, dat zijn gunsten door de uitdeelers zoo willekeurig en kwalijk worden besteed.
Nu zal een iedere moeder niet meer schrikken tegen den aannaderenden tijd, wanneer haar kind, met zijne armen om haar hals geslingerd, zijn vreeze te kennen geeft voor den met zijn houten plak gewapenden barschen schoolmeester.
Nu zullen uw jongelingen niet meer door valsche eerzucht verlokt worden ten koste hunner onafhankelijkheid, om de gunst der zoogenaamde grooten.
De huwelijken zullen nu meer sympathiseerende
| |
| |
en gelukkiger kunnen slagen, doordien de distantiën zijn weggenomen.
Zalige Gelijkheid!’
Enz. enz.
Geen Heeren meer, maar Burgers!
Nu zweert de regeering trouw aan ‘de onvervreemdbare rechten van den Mensch en Burger, aan het Volk en de Wet’ - .
Nu zijn de advocaten, de gestudeerde lui aan het bewind.
De advocaat Mr. Pieter Paulus, voorzitter van de vergadering der ‘Provisioneele representanten van Holland’ in den Haag, de advocaat Rutger Jan Schimmelpenninck, de advocaten Blauw en Irhoven van Dam, de advocaat generaal Daendels: de burgerij.
De regeering is alleen een eindje opgeschoven. Waar voorheen alleen de edelen zaten, de aristocraten, zitten nu de burger-regenten, de burger-ambtenaren, wijdbeensch: nu is het onze beurt. Maar op hun beurt koppig, eigenwijs, alwetend.
De patriottische edelen, zij, die nog in 1787 het hoogste woord hebben gevoerd, de partij van Capellen van de Marsch, wenden zich verontwaardigd over de toestand van 1795 af, keeren als ambteloos burger naar hun havezaten terug of vestigen zich in Duitschland.
Nu hebben wij, naar Fransch model, de advocaten-regeering, de regeering der gestudeerde lui.
| |
| |
De niet-gestudeerden morren:
‘Studie? Studie? Hoe minder gestudeerd, hoe beter regent. Natuurlijk oordeel en een goed hart, ziedaar alles en genoeg!’
De advocaten vergaderen.
Eindeloos gaat het gepraat over de nieuwe Constitutie voort.
‘Zullen wij den Franschen staatsvorm overnemen of niet? De één en ondeelbare Republiek, naar Fransch voorbeeld, met een voor allen geldende Constitutie, die plaatselijke en provinciale privilegiën opheft?
Dat is inderdaad de wensch van hen, die zich Unitarissen noemen.
Maar dan vraagt de advocaat Schimmelpenninck het woord:
‘Men begaat een groote dwaasheid, burgers, wanneer men de omstandigheden van Frankrijk gedurende den loop van deszelfs revolutie wil gelijk stellen met onze omstandigheden! Het systeem der Terreur kan op ons plekje grond geen oogenblik geduld worden zonder ons voor altoos te bederven!’ Zoo spreken de anderen, die zich Federalisten noemen, de voorstanders der staten-unie, en die de vroegere grondslag van het landsbestuur willen handhaven: een Republiek als voorheen bestaande uit de verbonden zeven souvereine provinciën.
Discussies; woord en wederwoord.
Ongeduldig gehamer van den voorzitter Pieter Paulus:
| |
| |
‘Wat wil men? Wat is er nu besloten?’
Niets, niets is er besloten.
De ‘burgers’ kunnen het gewicht van hun nieuwe positie niet aan.
Geeuwend stelt een der aanwezigen voor de vergadering voortaan met een nieuw gebed te openen:
‘Heere, Heere, bewaar ons voor nutteloos rede-
twisten, voor beuzelen, voor dagdieven. Amen!’
| |
VI
En dit wordt het schoone besluit van de met goed en bloed - van anderen verworven Vrijheid:
De Keesjes dansen poot in poot om den Vrijheidsboom op den Dam.
Geen heeren meer, maar allemaal ‘burgers’!
De hevig transpireerende kruidenier danst met Ka, de vischvrouw en de eerwaardige heer notaris met de baker van zijn kinderen.
Die Vrijheidsboom is toch zoo mooi!
Zie toch die driekleurige linten en wimpels aan den hoogen Vrijheids-den, bekroond met de Hollandsche Vrijheids-hoed en versierd met de schilden: Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap.
En voort gaat de dans der dolle en losbandige Keezinnen, in het wit, met rood-wit-en-blauwe sjerpen, rond den Vrijheidsboom: juffer Vaatdoek en juffer Plezier, actrices van de Tooneelclub, de dochters van den corsettenmaker en de dochters van den beul.
| |
| |
Kom Jan, zwaai het witte kousenbeen! Kom Trijn, zwaai de mousseline-rok!
In hun brooddronkenheid meenen sommigen den ouden tijd weg te werpen door zich de pruiken van het hoofd te rukken en het lichtschijnsel van het afgestoken vuurwerk te laten weerspiegelen op den eigen glimmenden kalen knikker....
De burgers stroomen met vrouw en kinderen toe om dit verheffend schouwspel te genieten en met fieren borst, vol zelfbewustheid van ‘Ook gij waart daarbij’ er om heen te wandelen.
De burger-cavalerie en een compagnie schutters marcheert eveneens om den Vrijheidsboom, de sabels en vaandels tot een saluut omlaag. En als zij zich voor de Waag in het gelid hebben gesteld vangt de reidans om den boom der Vrijheid opnieuw aan. Fransche soldaatjes dansen met de meisjes van het Burgerweeshuis, en een paar aangedane oude heeren omhelzen elkaar onder tranen en wisselen met elkaar den broederkus: het is alles tè schoon. Dat zij dat nog hebben mogen beleven!
Bij God, zij zullen nog wat anders beleven!
Nog is er geen vrede tusschen Holland en de Fransche Republiek.
En dan komen de harde voorwaarden.
Zooals Daendels al gevreesd had: alle betoogen, dat de omwenteling in Holland door het ‘oproer’ te Amsterdam voltooid werd, baten niet bij de Fransche regeeringscommissarissen, die in de verovering van de Republiek der Vereenigde Nederlanden
| |
| |
slechts een etappe zien op den weg naar de groote afrekening met de vijanden van de Fransche Revolutie.
Nog staat de rest van Europa in wapenen.
Nog steeds is het Fransche vaderland in gevaar.
Nog steeds moet Frankrijk een reusachtige armee op de been houden en dat alles moet betaald worden. En wie betaalt dat, nu de Fransche schatkist allang alleen nog maar den bodem laat zien en de bedriegelijke stroom der assignaten, ook aan de Hollanders als betaalmiddel opgedrongen, slechts leege handen laat en uit leege handen terugkomt? De Louis d'or stijgt in één maand van 2500 papier-francs op 4000 en twee dagen later staat hij op 6500. De ‘steenrijke’ Hollanders, bij wie men zegt, ‘dat het ducaten regent’, willen de bondgenooten van de dappere Fransche natie wezen? Goed, maar betalen, vader, en niet met waardeloos papier, maar in specie: 100 millioen in ronde Hollandsche guldens. Verder: geheel Staats-Vlaanderen, de helft van Vlissingen en de vestingen Maastricht en Venlo komen aan Frankrijk.
Vervolgens moet de nieuwe Bataafsche Republiek jaarlijks 25.000 man Fransche troepen op haar grondgebied dulden, ze voeden, kleeden en onderhouden.
Dan moet de Bataafsche Republiek troepen-contingenten afstaan in den oorlog tegen de andere vijanden van Frankrijk. En deze troepen-contingenten zullen onder Fransche generaals staan.
| |
| |
Een vrije Republiek?
Het mocht wat.
Een vazalstaat van Frankrijk, daarheen wordt het gedreven.
Laten de domme Keesjes maar om den mooien Vrijheidsboom dansen, later zullen zij nog eens, pootje over neus, bloedige tranen weenen!
|
|