tevens opgenomen, dat men het aardsche, waar dit nog onbewerkt van het goede, neer ligt, niet mag loslaten en verachten, uit vrees voor de gevaren, waarin men zich wagen kan, zoo men er zijn krachten op breekt. Want dit is waarheid: door elke overwinning van den Hemel wordt ook Satan beter!
Maar Paul heeft toch in het aardsche leven niets verricht, zult ge misschien zeggen?
Het was zijn taak niet. Ware het zijn taak geweest, zoo was hij anders toegerust ter wereld gekomen. ‘De een heeft meer kracht dan de ander’, schreef hij zelf.
Was zijn stofwording dan voor ons geheel doelloos?
Neen! Hij toonde aan den vader, wiens taak het was in het tot kunst beheerschte woord mede te deelen al wat hem zelf voor schoons geopenbaard werd, aan de menschen, hoe hij tot voorbereiding en reiniging kwam; dezen blik in zijn ziel droeg hij aan den vader op ons te geven.
Daarom was het geen belachelijke daad, alleen te verontschuldigen uit overheersching van vadersmart, dat van Eeden die taak als berichtgever van den zoon aanvaardde. Alle gevoelens, die in den mensch warm kunnen worden, drongen hem er toe met algeheele overgave Paul's ongeschreven testament uit te voeren; eerbied, wilskracht, liefde en dank.
Zoo ontstond het kleine, in allen eenvoud geschreven boekje over Paul's ‘ontwaken’, dat als een gave, ‘ook voor meerderen bedoeld’ de wereld werd ingezonden om van hart tot hart te gaan.
En wanneer zulks geschiedt dan zijn wij een bezit rijker geworden.