V.
Hoe Paul ‘ontwaakte’ heeft van Eeden ons zeer schoon en wijdingvol beschreven in zijn soberen, verhalenden stijl. Die bladzijden zijn echt en zonder schrijverspose. De menschelijkheid van den schrijver is zoo heerlijk klein gehouden tegenover het groote, dat hij bijwoonde.
Het ‘ontwaken’ van Paul heeft hij ons tot in de kleinste bijzonderheden beschreven en de lezers, die hem begrepen hebben, zullen het hebben ingezien: dat dit juist het belangrijkste was, n.l. de groote beweging tot in zijn kleinste wendingen voor ons vast te leggen. Dit beoogde hij en dit heeft hij bereikt. Want wij verstaan het, het is voor ons natuurlijk geworden: dat zij, die bij Paul's sterven aanwezig waren geweest niet droevig konden zijn en rouw bedrijven. Ook wij, die alles gevolgd hebben wat er van gebleken is voor de beschouwers, moeten erkennen dat wat zij gezien hebben iets onbeschrijfelijk schoons en heerlijks was. Er kwam maar één uiting te midden van het stilzwijgen, waarmede het versterven van den glans in Paul's wijd open gebleven oogen, werd afgewacht, en die luidde: