Hoe moeten wij Paul's ontwaken van Frederik van Eeden eigenlijk lezen?
(1914)–Constant van Wessem– Auteursrecht onbekend
[pagina 7]
| |
I.Paul is een Novalis natuur. Wel zelden heb ik het wezen van dien dichter nadrukkelijker teruggevonden in een moderne beschrijving van een zielsgesteldheid. In Paul van Eeden vond ik waarlijk terug, wat ik eens in een opstel over NovalisGa naar voetnoot1) aldus beschreef: ‘Wij zien hem verkwijnen als een, die bij de geboorte een merkteeken met zich meekreeg uit gelukkiger oorden en zijn heimwee naar deze voor ons niet te verbeelden streken, maakte hem het aardsche leven ondragelijk, welke behoeften geen gelijken tred hielden met zijn innerlijken groei.’ Maar bij van Eeden's zoon zie ik ook dit nog duidelijk: dat, terwijl zijn lichaam afstierf - en wellicht dóórdat het afstierf - zijn ziel meer en meer genas. Hieraan leeren wij het woord van Novalis verstaan, dat een geheime bekentenis over zichzelf loslaat: ‘Leben ist eine krankheit des Geistes’. | |
[pagina 8]
| |
Ligt daarin een levensontkenning opgesloten? Mogelijk. Dit hangt van het standpunt van den beschouwer af. Maar zeker is - en dit bracht mij er toe de namen van Paul van Eeden en Novalis te samen te noemen - dat, door het klaar worden van wat de jongen gedurende vier en twintig levensjaren aan merkwaardige teekenen van groei en innerlijke wording gaf, veel van den ‘langzaam aan zijn ongeneeselijke heimweewonde stervenden’ dichter voor ons onder nog duidelijkere belichting komt. Ook in Paul zien wij, volgend de geheel onopzettelijke beschrijving, welke van Eeden van diens leven geeft, het Novaliswoord bewaarheid: ‘Tod ist eine Selbstbesiegung’ (Magische Fragmente, No. 1769). Met reden meen ik dus dat wij, wanneer wij het boekje ‘Paul's ontwaken’ rustig in beschouwing nemen, op menige er mee verband houdende uitlating van Novalis terug mogen wijzen. Het herkennen van twee zelfde naturen, bij wezens, die in den aard hunner ontwikkeling door het tijdverloop zoover uit elkaar liggen, geeft kracht aan het geloof in mogelijkheden, die, geïsoleerd beschouwd, niet aan te nemen zijn. |
|