Theater
Een franje en een tooneelkwast schommelden zachtkens in den tocht.
Wat tocht het, wat tocht het in de kleine tooneelzaal!
De roode voor-gordijnen hangen in hun eigen dikke plooien te dutten. Zij zijn te zwaar om te kunnen ‘tochten’.
Onder de gordijnen verschijnt een wijle het been van een tooneelknecht, die uitgegleden is bij het opstellen der requisieten. Door de gordijnen golft het wat, als door dikke paf-wangen, die zich verontrusten.
Een schelletje rinkelt door als een wekkertje, dat men instinctief zou willen gaan stopzetten. Het gordijn wijkt uiteen of het middendoor gescheurd wordt. Diep in het orkest beginnen een paar ontstemde violen een ondefinieerbaar geluid.