Cesarine
Mijn Arabische vrouw wacht en rinkelt met haar snoer van koperen munten om haar gepolitoerden hals. Haar stijve borsten glimmen als de pyramiden uit zilverpapier. Aan haar voeten spelen rusteloos de kleine teenen. Zij leunt in het gewelfde deurgat, met haar korte hand gedrukt tegen d'omlijsting, en zij lacht haar onhoorbaar lachje van heimwee, liefde en dierlijkheid rond de harde, gesprongen lippen. Om haar gekooide oogen waaieren de glanzende wimpers neer als een veeg blauwe schaduw over haar wangen: een zacht verdriet.
‘Cesarine, dans!’
Zij heft de bonte tambourijn achter haar hoofd met kwijnende en verveelde langzaamheid, buigt even in de heupen en werpt, als een ‘neen,’ haar bellende tambourijn hard rinkelend met korte slag op de knokkels van de andere hand. Ik staar haar aan, deze jonge vrouw, sidderend als een ademtocht, en hoor door mijn bloed spelen een Arabische wals uit Mexico.
En ik leg het hoofd in de handen, omdat ik slaaf ben van haar, die ik zelf gevangen nam.