Het variété varieert zich zelf
In de circusruimte staat een Kerstklokken-toren opgesteld.
De klokken beieren. De klepels worden opeens kleine clowns, die, drijvend op hun wijde broeken bol als gasballons, wegzweven, zich sturend met vlerkjes groot als kinderhandjes.
Beneden staat August de Domme en slaat zich op de heupen, en bij iederen lachgil vliegt zijn punthoed omhoog, en dan keilt hij ten slotte zijn eigen schedeldak af, en een danseres te paard springt er uit. Het paard rent in de rondte en de danseres balanceert op de punt van een teen en werpt onnoozele kushandjes. En zij gooit vloeipapieren hoepeltjes op, waardoorheen de clowntjes zichzelf dartel als amouretten mikken en dan, buitelend, naar omlaag zakken door de lucht.
Maar opeens, als de laatste clown zijn mooisten ‘doodval’ door het laatste vloeipapieren hoepeltje heeft volbracht, als de geheele variété-wereld als volgespannen is met de draden, waarlangs de wonderen der acrobatiek de gestes eener geheele gemeenschap zijn geworden en de stand met de neus op het koord de juiste stand schijnt, springt daar de waanzin der fantasie de circusruimte binnen, zwiert als een kinderballonnetje omhoog (o! o!) en strooit verwarring onder deze menigten, die hun kunsten wegwerpen en hun doel vergeten, zoodat het Amerikaansche film-meisje, bezig in nacht-toilet en met een revolver een dief na te zitten over de daken van New-York, plotseling in de armen vliegt van dien loenschen Chinees, die zoo juist een giftpil liet glippen in het thee-glas van de oude Markiezin, ‘die van zijn geheim weet’. En alles wat kan en niet kan, wil en niet wil, stoelen, tafels, bierglazen, hoeden, klompen, pluimen, handschoenen, couranten sigaren, hoost door een dans-orkaan gegrepen de lucht in, een wijle rondwentelend als gebonden aan een razend snel rad en vliegt vervolgens, losgelaten, de richting der vier windstreken uit.