Charlie Chaplin
(1955)–Constant van Wessem– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
[pagina 101]
| |
‘Steeds wanneer de mensen mij vragen hun te zeggen ‘waardoor ik toch aan het lachen maak,’ voel ik mij slecht op mijn gemak en ik zou er mij het liefst met een grapje vanaf maken. Er is niet meer verborgens in mijn komische werking op het witte doek dan in die, welke het publiek b.v. om Harry LauderGa naar voetnoot1) laat lachen. Alle twee weten wij enige eenvoudige waarheden aangaande de menselijke natuur en daarvan bedienen wij ons in ons beroep. Ieder succes berust ten slotte op deze kennis van de menselijke natuur, of men koopman, hotelhouder, uitgever of acteur is. Waar ik mij vooral op baseer is het publiek een persoon te laten zien, die zich in een lastige en lachwekkende situatie bevindt. Het feit van een hoed, die afwaait is op zich | |
[pagina 102]
| |
zelf niet lachwekkend. Maar zijn eigenaar, die er achter aan holt met zijn haren in de wind en zijn jaspanden achter zich uitfladderend, is het wel. Wanneer iemand op straat loopt wekt dat niet de lachlust. Maar geplaatst in een bespottelijke situatie wordt een mens gerede aanleiding tot vrolijkheid voor zijn medemensen. De gehele werking van het komische baseert zich daarop. De komische films hebben een onmiddellijk succes gehad omdat zij voor het merendeel politieagenten lieten zien die in een riool vielen of in een emmer met kalk enz. Ongelukken te zien overkomen aan mannen, die vaak zozeer van de waardigheid van het gezag zijn vervuld, treft de lachlust van het publiek te meer omdat dat publiek zelf aan de macht der politieagenten onderworpen is. Nog lachwekkender is een persoon, die weigert te erkennen, dat hem iets lachwekkends is overkomen en die alle moeite doet om zijn waardigheid te bewaren. Het beste voorbeeld daarvoor levert de dronken man, die, hoewel zich verradend door zijn taal en zijn gang, toch met alle geweld ons wil overtuigen, dat hij niet dronken is. Daarom vindt men de dron- | |
[pagina 103]
| |
kenschap op het toneel gewoonlijk ook voorgesteld als een lichte graad van beschonkenheid, waarbij de desbetreffende persoon zijn best doet ‘gewoon’ te lijken. Bij al mijn films heb ik gezocht naar ‘lastige gevallen’, om de gelegenheid te hebben daarin wanhopig mijn best te doen maar een gewoon mannetje te schijnen, met wie niets aan de hand is. Daarom, wanneer ik mij in een lastige positie bevind, is dadelijk mijn eerste zorg mijn stok op te rapen, mijn hoedje weer op te zetten, mijn das recht te trekken, zelfs wanneer ik op mijn hoofd ben gevallen. Ik let er echter op spaarzaam met mijn middelen te wezen. Wanneer b.v. één voorval op zichzelf twee keer doet lachen is het beter dan twee voorvallen, die ieder één keer doen lachen. In ‘The Adventurer’ ben ik daarin geslaagd, terwijl ik n.l. met een jong meisje ijs zit te lepelen op de galerij van een feestzaal. Onder ons heeft een dikke en statige dame in zwaar gedecolleteerd avond-toilet plaats genomen. Opeens valt een portie ijs van mijn lepel af, glijdt langs mijn broek naar beneden en valt van de galerij in de hals van de dikke | |
[pagina 104]
| |
dame. Het eerste lachsalvo wordt verwekt door mijn eigen verwarring, het tweede, nog sterkere, door de woedende sprongen, die de ontstelde dame in kwestie begint uit te voeren. Eén voorval heeft aldus twee lach-salvo's verwekt. Hoe eenvoudig dit voorval op zichzelf ook schijnt, worden er twee elementen van de menselijke natuur in betrokken: het ene is het genoegen dat het publiek nu eenmaal heeft de rijken in moeilijkheden te zien, het andere is het medeleven van het publiek met dezelfde sensaties als de speler op het witte doek ondergaat. In een schouwburg leert men al spoedig opmerken, dat het publiek in het algemeen voldaan is wanneer de rijken aan het kortste eind trekken. Dat komt omdat negen tiende van het mensdom arm is en in zijn hart jaloers op dat ene tiende, dat rijk is. Wanneer ik b.v. het ijs had laten vallen in de hals van een arme werkster, zou men inplaats van te lachen medelijden hebben gehad met deze vrouw. En ook omdat een werkster geen waardigheid heeft te verliezen zou dit voorval niet grappig zijn. Een portie ijs, die in de hals van een rijke | |
[pagina 105]
| |
dame valt is in de ogen van het publiek een ongeluk dat deze juist verdient. En wat het medeleven betreft: bijna ieder onder het publiek, die het ijs in de hals van die dame ziet vallen, voelt het als het ware langs zijn eigen rug glijden en rilt zelf mee. Het is zaak, dat de sensaties, die de speler ondergaat aan het publiek bekend zijn: wetende, dat het ijs koud is rilt het publiek. Daarop is ook gebaseerd het effect van de roomtaarten, waarmee in mijn allereerste films wordt geworpen. Ieder weet, dat deze taarten gemakkelijk uit elkaar spatten en welke onaangename sensaties zij iemand geven, die er door getroffen wordt. Inderdaad, grappen maken is een ernstige zaak. Het eist een diepgaande studie en een geconcentreerd waarnemingsvermogen. Het is de zaak van een humorist te weten, wat de mensen aan het lachen maakt en waarom het hen laat lachen. Hij moet een psycholoog zijn, alvorens hij een succesvol komediant kan worden. Iedereen lacht graag. Voor hem, die in lachen handelt, komt het er op aan, uit te vinden, hoe hij de meeste mensen aan het lachen | |
[pagina 106]
| |
maakt. Er zijn enige manieren van lachen, die bijna evenveel voorhoofdfronsen als lachen veroorzaken. Dat is geen goede soort van humor. Het is de soort, die de exposant van schilderijen dikwijls zuurzoet doet glimlachen, omdat hij zijn begunstiging naar twee kanten heeft uit te delen. Het Amerikaanse publiek houdt van de grotesque. Het Franse en het Engelse houden er eveneens van. Voor enkele jaren nog wisten wij niet, dat de Chinaman zin voor humor had. Ernstige en geleerde heren verzekerden ons, dat de Chinees nooit lachte, dat hij desnoods soms glimlachte. Nu wil ik de voornaamste reden noemen, waarom de Mutual Corporation mij jaarlijks 670.000 dollars betaalde. Ongehoord veel, zo schijnt het, niet waar? Het is dat echter niet. Mijn werkgevers hadden hun geld na korte tijd weer terug. Zij rijden thans op zijden kussens. Ik doe dat ook om dezelfde reden. Ik kreeg dit salaris niet, omdat ik alleen de Amerikanen kon vermaken, maar wijl dat, wat de Amerikaan aan 't lachen maakt, ook de Chinezen doet lachen, omdat het langs de hele Yang-Tse de daken van ontelbare morsige | |
[pagina 107]
| |
kleine theaters doet schudden; omdat het de humoristische ader van de plechtstatige Japanner opent, de Turk in Constantinopel het gezicht vertrekt en uit de moesjik het geld slaat, dat hij voor wodka placht uit te geven. Kortom, wij hebben met behulp van de film de zeldzame karaktertrek, waarin allen met elkander verwant zijn, ontdekt - de soort van stof, die iedereen aan 't lachen maakt.
Voor mij is de uitwerking, die mijn films op het publiek gemaakt hebben de toetssteen of ik in mijn effecten geslaagd ben of niet. Daarom kijk ik naar mijn eigen films als ze vertoond worden met één oog naar de film en het andere en mijn twee oren naar het publiek. Ik let op wat het publiek laat lachen en wat niet. Als, bijvoorbeeld, na verscheiden vertoningen het publiek niet lacht bij een scène, die ik als grappig bedoeld heb, span ik mij in te weten te komen, wat er in mijn opzet of in mijn uitvoeringen mislukt is of zelfs in de opname, die men er van gemaakt heeft. Heel dikwijls merkte ik een kleine vrolijkheid op bij een gebaar, dat ik niet had overwogen; dan | |
[pagina 108]
| |
zet ik mijn beide oren open en let op, waarom dit gebaar juist doet lachen. Op deze manier mijn eigen films bekijkend, doe ik een beetje als die koopman, die gaat zien, wat zijn cliëntèle doet, koopt en zegt. Men heeft mij vaak gevraagd of het gemakkelijk is een komische film te maken. Ik wou wel, dat men eens de gehele ontwikkeling kon volgen van een film vanaf zijn idee tot op het moment, dat in de opnamen blijkt, dat van alles partij is getrokken. Ik schrik wel eens als ik zei hoeveel keer de film gedraaid heeft om één enkele scène te laten slagen. Ik heb wel 60.000 voet film afgedraaid om de 2000 voet te verkrijgen, die het publiek ziet. Het duurt soms 20 uur om op het witte doek de 60.000 voet film te vertonen. Ik concentreer al mijn energie op wat ik maak; maar wanneer ik toevallig niet slaag, na mij tot het uiterste te hebben ingespannen, probeer ik iets anders, daar men zijn tijd niet moet verliezen met iets, dat slecht uitvalt, om dan na enige tijd weer op mijn oorspronkelijk denkbeeld terug te komen, wanneer dit mij nog blijkt te trekken. Bij mijn werk heb ik alleen vertrouwen in mijn | |
[pagina 109]
| |
eigen goedkeuring. Het gebeurt, dat sommige omstanders opgetogen zijn over scènes, die men bezig is op te nemen en dat ik ze toch verwerp omdat ze mij niet aardig genoeg schijnen. Niet omdat ik mij scherpzinniger acht dan mijn omgeving, doch alleen omdat ik het ben, die alle blaam of alle lof over een film krijg. Ik kan niet voor het publiek gaan staan bij de aanvang van de film en zeggen: ‘Publiek, ik neem het u niet kwalijk als ge niet lacht. Ik vond deze scène zelf ook niet grappig, maar mijn omgeving was van een andere mening en daarom heb ik mij geschikt.’ Eén van de dingen, waar ik vooral op let is niet te overdrijven of te veel de nadruk te leggen op een bepaald punt. Door overdrijving doodt men de lach. Wanneer ik te bruusk iemand omver werp, mis ik mijn effect. Zich matigen is een zeer belangrijk iets, niet alleen voor een acteur, maar voor iedereen, wie ook. Eén of twee roomtaarten zijn amusant, maar wanneer de lach alleen afhangt van zulke roomtaarten, wordt de film spoedig eentonig. Mijn gehele geheim is mijn ogen open te | |
[pagina 110]
| |
hebben gehouden en de geest waakzaam voor alles wat in mijn films van nut kan wezen. Ik heb de mensen bestudeerd omdat ik zonder mensenkennis niets in mijn vak zou hebben bereikt. Want de kennis van de mensen is de basis van alle succes.
Hoe ik aan mijn ‘type’ gekomen ben? Het is de synthese van vele Engelsen, die ik in Londen heb gezien toen ik er nog woonde. Toen de Keystone Film Company mij vroeg de pantomime-troep van Karno, waarin ik meespeelde, te verlaten, heb ik geaarzeld, voornamelijk omdat ik niet wist wat ik voor moest stellen om grappig te wezen. Maar na enige tijd bedacht ik, dat er wel wat te maken was uit al die Engelsmannetjes met kleine zwarte snorretjes, nauwe jasjes en bamboe-wandelstokken, die ik had gezien en ik besloot ze als model te gebruiken. Het idee van de wandelstok is misschien wel mijn gelukkigste trouvaille geweest. Want mijn stok heeft mij het meest beroemd gemaakt en ik heb hem bovendien zo leren hanteren, dat hij op zich zelf al iets komieks heeft gekregen. Dikwijls | |
[pagina 111]
| |
heb ik hem bij toeval aan het been of de schouder van iemand vastgehaakt en kreeg op deze wijze een lachsucces zonder het mij bewust te zijn. In het begin heb ik ook niet helemaal geweten hoezeer bij de grote massa een wandelstok juist iemand als ‘dandy’ typeert. Het is ook een gelukkige omstandigheid voor mijn type, dat ik klein van postuur ben. Ik kan daardoor zonder moeite de contrasten bereiken, die ik nodig heb. Als ik achtervolgd wordt door een politie-agent maak ik de politie-agent zwaar en onhandig, terwijl wanneer ik tussen zijn benen doorglip, ik zelf licht en vlug lijk. Iedereen weet, dat het publiek altijd op de hand is van het kleine mannetje, dat achtervolgd wordt. Met deze neiging voor de zwakste voor ogen draag ik er zorg voor mijn zwakheid te accentueren door mijn schouders te laten hangen en een geïntimideerd air aan te nemen. Dat alles behoort natuurlijk tot de kunst van de pantomime, maar wanneer ik groter was geweest zou ik minder gemakkelijk sympathie hebben kunnen wekken. Terwijl het publiek om mij | |
[pagina 112]
| |
lacht heeft het tegelijk sympathie voor mij. Men vraagt mij vaak wat ik voorstel. Ik stel niets voor. Ik ben geen revolutionair, geen aanklager. Ik ben Chaplin.’ | |
[pagina t.o. 112]
| |
Uit ‘Limelight’: Calvero in het costuum van een van zijn vroegere ‘nummers’.
|
|