Charlie Chaplin
(1955)–Constant van Wessem– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
[pagina 115]
| |
En thans over hem, die met zijn doopnaam Charles Spencer Chaplin (of Chapman, volgens sommigen) heet. Charles Spencer Chaplin is inderdaad een beroemd man. Bij iedere stap, die hij doet wordt hij door een zwerm reporters vergezeld, die hem rekenschap vragen van die stap en nog een massa vragen meer, van dit soort: - Mr. Chaplin, wat doet u met uw oude snorretjes? ‘Weggooien!’ - Mr. Chaplin, en wat doet u met uw oude wandelstokken? ‘Weggooien!’ - Mr. Chaplin, en wat doet u met uw oude schoenen? ‘Weggooien!’ - Mr. Chaplin, is u bolsjewiek? ‘Nee!’ - Mr. Chaplin, neemt u vacantie? | |
[pagina 116]
| |
‘Pardon, ik sliep niet al te best in de trein en ik ga nu naar bed.’ Zo is de roem. Rekent men daarbij dat Chaplin op één dag soms 73.000 brieven krijgt, waarbij 28.000 bedelbrieven, gaande van £1 tot £100.000, brieven, gericht aan ‘Charles Chaplin’, aan ‘Koning Charles’, aan ‘de Koning der Vrolijkheid’ en waarin de een hem schoolgeld voor een zoon of anders diens plaatsing bij een filmonderneming vraagt; de ander geld voor een boot verzoekt ‘omdat zijn broer de enige is in de wereld, die weet waar Kapitein Kidd zijn schat begroef, en reeds alles heeft, kaarten, mappen, benevens pikkel en houweel, maar de boot niet kan betalen’ en de helft van de buit aanbiedt; of, bescheidener, een jong meisje hem vraagt haar zijn oude schoenen te sturen, als hij ze niet meer dragen kan -, dan is het duidelijk waarom Chaplin een huis met 40 kamers nodig heeft, waarin hij zo nu en dan spoorloos kan verdwijnen.
U zult waarschijnlijk benieuwd zijn de | |
[pagina 117]
| |
levensgeschiedenis van deze Charles Spencer Chaplin te kennen. Ik ook. Maar als Charlie ons zijn eigen biographie niet geeft zullen wij over zijn leven uit zijn levensbeschrijvers nooit veel wijs kunnen worden. Iedere biograaf bedenkt een eigen film ‘Het leven van Charlie Chaplin’, tragisch of vrolijk al naarmate zijn opvatting van de figuur is, en het slachtoffer neemt niet de moeite het tegen te spreken. Charles Spencer Chaplin werd 16 April 1889 in een achterbuurt van Oost-Londen geboren. Anderen zeggen: in een kermisgelegenheid bij Fontainebleau (misschien uit hoffelijkheid jegens de Fransen, die inderdaad de eerste Europeanen waren, die Charlie, door hen ‘Charlot’ genoemd ‘ontdekt’ hebben?) Maar Charlie is ‘very nice’ en zegt niet neen. Zijn geboortedatum schijnt echter vast te staan en ook dat Chaplin opgegroeid is in een Londense buurt rondom Kennington Road, de buurt, waar de derde-rangs music-hall-artiesten woonden, waarvan Charles Chaplin Senior er ook een geweest is. In ieder geval, Chaplin | |
[pagina 118]
| |
heeft in een boek ‘My trip abroad’ zijn reis naar Europa beschreven en daarin ook verteld van een bezoek aan deze buurt. Hij heeft er de Baxter Hall teruggezien, waar hij als kind voor één penny de voorloper van de huidige bioscoop heeft meegemaakt: de toverlantaarn met voorbijglijdende plaatjes, een gelegenheid ‘waar je een kop koffie kreeg met een stuk koek en tegelijkertijd de kruisiging van Christus zag.’ Hij heeft gelopen door die buurt, waar de meisjes voor de deur zitten, naaiend of met haar poppen het universele spel van ‘moeder’ spelend. Hij heeft Kennington Cross teruggezien, waar hij de muziek ontdekte, waar een harmonica en een klarinet het aandoenlijk lied van ‘The Honeysuckle and the Bee’ ten beste gaven. En hij heeft er zijn ‘eerste liefde’ herdacht, Hetty Kelly, die hij eertijds bij Kennington Gate opwachtte, als jongen van 19, in een stijf rokjasje met hoed en wandelstok. Hij is zelfs een paar momenten uit zijn taxi gestapt om te staan zoals de 19-jarige daar eens stond en de chauffeur dacht wel dat hij gek was. In deze buurt - waar zich taferelen af- | |
[pagina 119]
| |
speelden, die in een Dickens-roman beschreven konden zijn - kreeg Chaplin zijn eerste lessen in de mensen te ‘zien’ en wel door zijn moeder, toen hij als kleine jongen naast haar voor het raam stond. Dan zei zijn moeder: ‘Daar gaat Billy Smith. Hij sloft en zijn schoenen zijn niet gepoetst. Hij schijnt woedend, ik wed, dat hij weer met zijn vrouw gevochten heeft en dat hij zonder ontbijt is weggegaan. Zie maar, hij loopt een melksalon binnen om een broodje en een kop koffie te kopen. Daarop vernam ik (zo vertelt Charlie) dat Billy Smith inderdaad met zijn vrouw gevochten had. Deze wijze van de mensen te observeren was het kostbaarste wat mijn moeder mij kon leren, want op deze wijze heb ik geweten wat op de mensen een komisch effect maakt, en kon ik op mijn eerste film, toen men zich nog afvroeg wat een een en twintig jarig jong mens eigenlijk wel van de mensen af zou weten, al dadelijk ‘een heer’ spelen. Charles Chaplin Senior, die ‘comique-excentrique’ was bij een rondtrekkende Engelse troep, stierf toen Charlie nog pas enkele | |
[pagina 120]
| |
jaren oud was en zijn vrouw, de gewezen chanteuse Sarah HarleyGa naar voetnoot1), kreeg de beide jongens Syd en Charlie op te voeden. Van dit opvoeden kwam uiteraard niet veel meer dan ‘het zorgen voor de boterham’. De school, die Charlie doorliep, was die van het harde leven zelf. Hij moest al spoedig het zijne bijdragen, eerst door wat klein geld op te halen met dansen en over het hoofd buitelen bij draaiorgels, later door zelf in een variëté op te treden. Charlie kende ‘de planken’ sinds hij als baby van enkele maanden oud op de arm van zijn moeder het toneel werd opgedragen voor een scène in een stuk, waarin men een baby nodig had. Officieel debuteerde Chaplin echter acht jaar oud in een dans op klompen uitgevoerd door de ‘Eight Lancashire Lads’, een music-hall-nummer. ‘Mijn eerste engagement,’ vertelt Chaplin, ‘sloot ik af als veertienjarige met William Giletto, een Amerikaans acteur, om in “Sherlock Holmes”, een Amerikaans stuk, de rol van Billy, de “garçon de bureau”, te spelen tijdens | |
[pagina 121]
| |
de voorstellingen te Londen. Daarna deed ik gedurende enige jaren van allerlei, dansen, zingen, vioolspelen, totdat ik mij eindelijk - 17 jaar oud - bij de pantomime-troep van Karno aansloot. De pantomime wordt in Engeland erg geapprecieerd en daar ik zelf een neiging voor deze kunst had, was ik erg blij dit genre te kunnen beginnen.’ De pantomime-troep van Fred Karno bereisde Europa en is ook in het Theater Carré te Amsterdam opgetreden (in deze voorstelling heeft Chaplin een sketch gespeeld, die hij alleen vertolkte). De ‘Fred Karno Company’ is begin 1910 ook naar Amerika gegaan. Chaplin's specialiteit waren de rollen van ‘comique-excentrique’ en van dronken lieden. Te New York speelde zijn troep ‘A night in a London Club’. In zijn vrije tijd werd Chaplin een ijverig bioscoopbezoeker en vooral de komische films interesseerden hem. De manager van de Karno-troep, Alfred Reeves, vertelt hoe Chaplin toen het idee kreeg zelf eens een film-opname te maken en wel van een der pantomimes, die de troep had gespeeld. Dit werkje kostte 2000 dollars en door de plotselinge afreis van de troep heeft | |
[pagina 122]
| |
Chaplin nooit gelegenheid gehad zijn eigen opname te ontwikkelen en te zien wat het resultaat op het witte doek zou zijn geweest. Een toeval bracht ten slotte Chaplin aan de film, toen de troep van Fred Karno opnieuw Amerika bezocht. Dit was eind 1912. Een New Yorks film-ondernemer vroeg naar het adres van een zekere ‘Caplin’, van wiens mimische talenten hij voordeel zag voor de film. Zo debuteerde Chaplin eind 1912 in de studio van de Keystone film-onderneming. Deze eerste film heette ‘Making a live’. Men had aanvankelijk weinig verwachting van Chaplin en de regisseur Mack Sennett, meende, dat Chaplin ‘nergens goed voor zou wezen’. Mack Sennett is echter wel spoedig van opinie moeten veranderenGa naar voetnoot1). Chaplin kreeg zijn engagement, bleef een jaar bij de Keystone en ‘draaide’ veertig kleine films af. ‘In het begin,’ vertelt Chaplin, ‘draaide’ ik mijn films alleen voor het geld en nam weinig notitie van wat ik deed. Ik voelde geen verantwoordelijkheid en gaf wat mij inviel. | |
[pagina 123]
| |
De directeur van de Keystone Company zei tegen mij dat hij een korte scène nodig had en wel onmiddellijk. Als ik er in slaagde die te leveren zou ik een verhoging van 25 dollars krijgen. Ik had geen scenario, ik had zelfs geen enkel idee en ik had ook geen spelers. Maar ik wou wel graag die 25 dollars hebben. Ik rende rond door de studio: ‘U, u speelt het jonge meisje en u de dikke meneer en u, u bent zoveel als de clown.’ Toen ging ik mijn geschiedenis bedenken. Ik zag een begin en meer was er toen niet nodig. De rol, die ik zelf in deze film speelde was die van een heer, die op de brugleuning staat, gereed om in het water te springen. Een aardig meisje komt voorbij en de zelfmoord-candidaat verandert van gedachten. Deze film had veel succes bij het publiek. Doch ik had helemaal niet aan het publiek gedacht. Ik dacht alleen aan de 25 dollars en wilde de man voldoen die mij de film had gevraagd, niet het publiek. Later gaf ik mij er opeens rekenschap van dat ik beroemd was geworden. Toen ik voelde dat ik een reputatie had op te houden, kreeg ik ook het besef van verantwoordelijk- | |
[pagina 124]
| |
heid en mijn werk werd in vele opzichten beter, maar in andere ook bestudeerder. Hoe meer ik er over nadacht hoe meer ik er mij rekenschap van gaf, van het mechaniek van de humor af te hangen en niet van de geest. Ik legde mij er op toe zulke films te maken, die mij de gunst van het publiek deden verwerven. Toen kreeg ik een brief van een onbekende, die mij in mijn laatste films had gezien en zijn vrees uitdrukte dat ik de slaaf van het publiek was geworden. ‘Weet, Charlie,’ schreef hij, ‘dat het juist het publiek is, dat slaaf wil wezen.’ Deze brief bracht mij een heilzame les en sedertdien heb ik er de voorkeur aan gegeven, op mijn eigen smaak te vertrouwen’Ga naar voetnoot1). Eind 1913 werkte Chaplin voor de ‘Essanay’ te Chicago, tot 1915. Van al de films, die Chaplin tussen 1912 en 1915 vervaardigd heeft is bij ons alleen ‘Carmen’ bekend geworden en die is wellicht de slechtste film, die wij van Chaplin kennen! Chaplin nam enige maanden rust en tekende | |
[pagina 125]
| |
in Maart 1916 een contract met de ‘Mutual’ voor 12 films in een jaar. Dit zijn de films, waarin hij met Edna Purviance optreedt. Deze films worden door de Lone Star Mutual Co. voor Europa geëxploiteerd en zijn hier alle gezien. Wij herinneren maar aan ‘De Vagebond’, ‘De bank van lening’, ‘Easy Street’ en ‘De rayon-chef’. In 1917 tekende Chaplin een contract met de ‘First National’, waarin hem voor 8 films 1 millioen dollars werd gegarandeerd. Het contract verplichtte hem deze 8 films in 18 maanden te leveren, doch Chaplin, te consciëntieus geworden voor de snelproductie, deed over de realisering vijf jaar. ‘Chaplin,’ zegt de Amerikaanse schrijver Waldo Frank, ‘sluit zich thans veertien dagen in zijn studio op en gaat van tijd tot tijd uit hengelen. De film wordt langer en langer. Onverbiddelijk coupeert Chaplin drie kwart er van. Hij is nooit tevreden.’ Het eerst gaf Chaplin ‘A dog's life’ (Een hondenleven). Aan deze film was hij in Januari 1918 begonnen en het duurde 90 dagen voordat hij gereed kwam. De tweede film was ‘Shoulder arms’ (Charlie als sol- | |
[pagina 126]
| |
daat). In 1919 kwam ‘Sunny side’, daarop ‘A day's pleasure’. Met ‘The Kid’ (Het joggie) probeerde Chaplin een groter genre. Deze film werd niet het minst beroemd door de kleine Jackie Coogan, die er in debuteerde. ‘The Kid’ kwam in 1920 gereed. Vervolgens gaf Chaplin weer twee kleine films, ‘The idle class’ (hier bekend als ‘De Dubbelganger’) en het meesterlijke ‘Pay day’ (Betaaldag). Ten slotte voltooide Chaplin in September 1922 zijn laatste film voor de ‘First National’, ‘The Pilgrim’ (De blikken dominee), zijn tweede grotere film. In November regisseerde hij voor Adolphe Menjou ‘A woman of Paris’, een film waarin hijzelf niet meespeelde, doch die door hem is gemaakt. In 1919 was Chaplin tot de ‘United Artist’ toegetreden, gevormd door Mary Pickford, Douglas Fairbanks en Griffith. Deze combinatie exploiteerde ook ‘A woman of Paris’. In het voorjaar van 1924 begon Chaplin aan zijn derde grote film: ‘The Goldrush’. Deze film kwam eerst in September 1925 gereed en heeft dus 14 maanden voor zijn reali- | |
[pagina 127]
| |
sering vereist. Deze laatste films van Chaplin brachten hem 3 millioen dollars op..., maar kostten hem bijna evenveel: Chaplin enscèneert niet goedkoop! Hierna schijnt Chaplin wat besluiteloos. Hij begon enige nieuwe films, doch zette ze niet door. Men vernam van ‘De club der zelfmoordenaars’, voor welks opname Chaplin de Theems wilde gebruiken en er speciaal voor naar Londen zou gaan, van een ‘Napoleon’, waarin Raquel Meller de Josephine zou spelen, zelfs van een ‘Hamlet’, en men vroeg zich bij al die geruchten af, waar Chaplin eigenlijk heen wilde. Ten slotte is hij aan ‘The Circus’ begonnen, die door huiselijke onenigheden onderbroken werd, met als gevolg een echtscheidingsproces - het tweede, sinds hij, in 1921, zich van Mildred Harris, eertijds een eenvoudige figurante bij de film, liet scheiden - dat hem al het onverkwikkelijke bracht van ‘de vuile was die niet binnenshuis wordt gewassen.’ Charles Spencer Chaplin werd het gesprek van de dag, maar op een wijze, die hem waarschijnlijk minder aanstond dan de populariteit, waaraan hij eens dit aardige | |
[pagina 128]
| |
briefje van een 11-jarig Engels jongetje dankte, dat hem schreef: ‘Lieve Charlie. Ik zou u zo erg graag eens bij mij hebben. Ik zou u willen bedanken voor alle keren, dat u mij er uit hebt gehaald als ik verdriet had. Na zijn eerste huwelijk had Chaplin zich met de Poolse filmactrice Pola Negri verloofd, die hij in Duitsland ontmoette, welke ontmoeting wel een liefde-scène uit Chaplin's eigen films lijkt, als wij in ‘My trip abroad’ daarover lezen: ‘Kom aan ons tafeltje, Charlie. Pola Negri wil kennis met je maken.’ Pola Negri is heel mooi. Ik glimlach tegen haar en zij glimlacht tegen mij. Ik word voorgesteld. Wat een stem heeft ze, zo zacht en bekorend. Zij klinkt met mij aan en zegt de enige Engelse woorden die zij kent: ‘Jazz - boy - Charlie.’ Een vriend zegt tegen mij: ‘Charlie, je hebt | |
[pagina t.o. 128]
| |
Uit “Limelight”: Terry (Claire Bloom) tracht de oude clown Calvero (Chaplin) ervan te overtuigen, dat hij als artiest nog niet heeft afgedaan.
| |
[pagina 129]
| |
een verovering gemaakt. Zij vertelt mij zo juist dat je charmant bent.’ - Zeg haar, dat zij het liefste ding is dat ik in Europa gezien heb. En ik vraag mijn vriend hoe ik in het Duits moet zeggen: U bent hemels. Hij zegt het mij voor en ik zeg het hem na. Zij ziet op en geeft mij een klap op mijn hand. - Stoute jongen, zegt zij.’ Pola Negri en Charlie Chaplin zijn echter wijselijk weer van elkaar gegaan vóórdat het tot ‘erger’ dingen is gekomen. In zijn eigen studio te Hollywood, waar hij met zijn broer Syd samen werkte, ontmoette Chaplin zijn tweede vrouw Lelita Louise Mc Murray (Lita Grey). Zij speelde daar reeds mee op 13-jarige leeftijd. Als zij 16 jaar oud is trouwt Chaplin met haar. Als zij 19 is, twee jongens heeft, gaat zij weer van hem scheiden. Een scène over ‘burengerucht’ in Chaplin's eigen huis (met de 40 kamers) doet de bom barsten, die waarschijnlijk al gereed lag sinds er gemompeld werd van een verhouding, die Chaplin zou hebben met het hoofdpersoontje | |
[pagina 130]
| |
in zijn ‘Circus’ film, de zeventienjarige Mema Kennedy. Lita Grey vertrekt met de kinderen naar haar moeder en eist één millioen dollar. Want Chaplin is ‘vals, wreed en lichtzinnig.’ Chaplin antwoordt met deze bittere conclusie over de vrouwen en het huwelijk: ‘Met de dag wordt de vrouw meer materialiste. Alleen mannen zijn gevoelsmensen. Het denkbeeld, dat de vrouw meer sentiment zou hebben, dan de man, wordt door mij niet aanvaard. De vrouwelijke energie is ook veel groter. Zij is zich haar begeerten beter, scherper bewust dan de man en zet haar wil consequent door. Ook wanneer het doel van haar streven een man is. Het huwelijk is een vreselijke instelling. Het is de dood voor één van beide partijen. In het allergunstigste geval, er zijn er zo enkele, blijven man en vrouw gelukkig. Maar het normale huwelijk doemt een van de echtgenoten tot de ondergang van zijn persoonlijkheid. Als een versleten, kaal kledingstuk wordt het leven door het huwelijk.’ Evenwel: | |
[pagina 131]
| |
- Mr. Chaplin, gelooft u nog aan de liefde? - Ja, heeft Chaplin, de onverbeterlijke op deze vraag van de reporter geantwoord. Er wordt niet vermeld of hij er het beroemde woord van Hamlet over Yorick aan toevoegde. En al was hij door het drama van zijn tweede huwelijk, volgens zijn zeggen, twintig jaar ouder geworden, hij heeft toch nog tweemaal het huwelijk geprobeerd. Eerst met Paulette Godard, die in zijn films ‘Modern Times’ en ‘The great dictator’ optrad, en na de scheiding van haar met Oona O'Neill, de dochter van de grote Amerikaanse toneelschrijver. Na de voltooiing van ‘The circus’ maakte Chaplin de film ‘City lights’, waaraan hij van 1928 tot 1930 werkte en die in 1931 vertoond werd. Virginia Cherrill speelde daarin de rol van het bloemenmeisje. Hierop volgde ‘Modern times’, van 1935 tot 1936 en daarna begon hij aan de persiflage van Hitler - die n.b. Chaplin's snorretje had gestolen - in ‘The great dictator’, die in 1940 gereed kwam, doch uiteraard eerst na de oorlog in Europa vertoond kon worden. | |
[pagina 132]
| |
Met ‘Monsieur Verdoux’, van 1946 tot 1947, liet Chaplin het ‘Charlie’-uiterlijk geheel los en speelde een ‘rol’. Zoals ook in zijn totnogtoe laatste film ‘Limelight’. Vlak voordat ‘Limelight’ in New York vertoond zou worden brak er opnieuw een storm tegen Chaplin los, nu niet om zijn ‘wreedheid’ jegens zijn echtgenote, maar om zijn z.g. communistische gezindheid. Men kon hem Amerika uitwijzen, hij was na veertig jaar nog steeds Engelsman, niet als Amerikaan genaturaliseerd. Toen hij naar Londen ging, waar ‘Limelight’ zijn Europese première zou beleven, was er mogelijkheid hem de terugkeer te weigeren. Voorlopig heeft Chaplin daar nog geen pogingen toe gedaan. Ten slotte: Charles Spencer Chaplin is een ernstig man, die van kinderen en van honden houdt, eenmaal Shaw (G.B.) vreesde, doch gesteld was op de waardering van Wells (H.G.), blij, dat deze hem nooit gevraagd heeft eens ‘mal’ te lopen. |
|