| |
| |
| |
XIV
Va banque
Jeroen en Cora drukken elkaar de hand. Het is de vormelijke verzoening na den strijd. Jeroen heeft den match verloren. Hij bijt zich op de lippen. Dat snelle, bruine meisje heeft hem ‘out’ geslagen voor hij het zelf wist en hij liet zich nog al wat voorstaan op zijn spel. Prachtig! Hij was de kennismaking begonnen met een serie gemiste ballen, een verloren single-partij. Nu staat hij daar weer als de verliezer. Maar Cora lacht hem uit om zijn ernstig gezicht en zij heeft hem met een aardig elan het eerst de hand toegestoken. Jeroen bewondert Cora. Heeft hij haar nooit eerder gezien? Ja, Cora is het ware moderne type van het vrije en toch vrouwelijke meis- | |
| |
je. Hier geen listigheid, geen sensualiteit, geen halfheid meer. Sierlijk en recht staat zij voor hem. Haar wimpers liggen evenwijdig met haar blik, haar kleine borsten punten koel onder het simpel, wit tennispak. Haar soepele bruine armen, sterker verbrand aan de buitenzijde, minder aan den naar het lichaam toegekeerden kant, versmallen zich gracieus naar den lenigen pols en naar de magere hand, waarvan de spieren spannen onder een teeder netwerk van aderen op den handrug. Die kleine hand, krachtig en met een warme handpalm, maakt hem week. Hij heeft opeens een gevoel alsof hij moe is, moe van al die omdwalingen rond zooveel meisjes. Een vrouw met een hand als die van Cora, denkt hij melancholiek. Een vrouw als Cora zou hem anders kunnen maken, flinker, mannelijker, rustiger. Maar deze vrouw geeft juist niets om een man als Jeroen. En het is hem, alsof dit besef hem verlamt, alsof hij zijn kansen zijn kracht te toonen niet kan gebruiken en zoo moet hij steeds als de verslagene tegenover haar staan. Jeroen voelt
| |
| |
zich somber worden. Nu komt Cora uit het tentje en brengt voor beiden een glas limonade: ‘Drink eens,’ zegt ze. Dan laat zij zich neervallen in een ligstoel en wijst op den anderen stoel naast zich.
Jeroen gaat zitten.
‘Ken je mijn nichtje Jeannette? Die met dien neef van je, dien Jules getrouwd is? Een ellendeling....’
Jeroen trekt vaag de wenkbrauwen op:
‘Niet dat ik weet.’
Cora's gezicht staat nu heel strak.
‘Ken je die geschiedenis niet?’
Zij werpt hem een scherpen blik toe.
‘Hij is weggegaan. Om een jong nichtje, dat bij hen aan huis kwam. Zoo'n wicht, dat aan Mensendieck doet, en tevens poppen van goed op haar sofa neerplakt en verbazend veel praatjes heeft over het proefhuwelijk. Dat is het nieuwste. De nieuwste dolheid in deze wereld. Op een dag zegt Jules tegen zijn vrouw: Ik heb me vergist, ik heb het tien jaar geprobeerd. Hij was er nooit zeker van geweest, of hij wel van haar hield. Maar nu
| |
| |
wist hij het: hij had een vrouw van dezen tijd noodig, een vrouw, die zich niet opsloot in een huishouden, in de zorgen voor de kinderen, een vrouw, die frisch wist te blijven om uit te gaan, te dansen, zijn behoefte aan genoegens kon meeleven en deelen. Hij was jong, hij wenschte niet oud te zijn, omdat hij een gezin had, huisvader was, “een man”, zooals zij zeide, als verwijt onder een scène, “die niet meer vrij was te doen en te laten wat hij wilde, die een verantwoordelijkheid had”. Toen was dat nichtje aan huis gekomen, waar niemand op lette toen het nog een onbeduidend schoolkind was, doch dat nu vreemdvolwassen was opgegroeid voor haar zeventien jaren. Oom aldoor met dat nichtje uit, dansen, in auto's rijden, naar feestjes. Jeannette had het niet kunnen verkroppen, dat er over gepraat begon te worden. Of hij zich niet schaamde zich als een kwajongen te gedragen terwijl hij zelf een dochter van bijna tien jaar had? Neen, hij schaamde zich niet, had hij gezegd. En na nog verschillende scènes was hij op een avond laat heenge- | |
| |
gaan. Jeannette had hem den geheelen nacht vergeefs gewacht. Den volgenden dag kwam zij bij mij. Toen ik zag dat zij een eenzame, bevende vrouw was geworden, die met den zakdoek tusschen de tanden geluidloos schreiend om zoo'n hoon, het verhaal deed, heb ik niet meer gevraagd naar schuld, naar gelijk, heb ik haar heftig gekust in mijn verontwaardiging om jullie mannen, die prullen zijn, die notabene zich verbeelden, dat zij “hun eigen leven maken” wanneer zij als gefascineerd achter de stevige beenen van een brutale sportmeid aanloopen, terwijl dat zelfde schepsel binnen langer of korter tijd hen op hun beurt de bons zal geven zooals zij het hun vrouwen deden. En dat de boel dadelijk mis loopt beseffen ze niet eens. Een minderjarige! Kerels van niks zijn jullie!’
Jeroen liet den storm over zich gaan, hij vond het bijna prettig zich in ‘de mannen’ persoonlijk door haar uitgescholden te voelen. Die verontwaardiging staat Cora prachtig, hoewel zij nu met een glimlach, die haar sterke tanden ontbloot, nog blanker door het
| |
| |
gebruinde gezicht, den indruk van haar heftigheid tracht te minderen. Vrouw, voor jou zou ik mijn rechterhand laten afslaan, denkt Jeroen pathetisch. Er gaat iets in hem om, dat nieuw voor hem is. En hij vindt voor het moment geen andere houding dan omzichtig een sigaret te gaan opsteken.
Doch dan geeft hij zich een ruk.
‘We spelen nog een set. Ik geef me niet gewonnen’, zegt hij, twee hard geworden oogen naar Cora opheffend.
Cora glimlacht. Is het spot?
‘Zooals je wilt,’ zegt zij enkel.
En soepel, veerkrachtig, haar racket als een wapen in de vuist, beweegt zij voor hem uit.
| |
| |
Jeroen heeft afgesproken met Harry dien middag in een restaurant te eten. Er is een zaak gekomen, een faillissement van een spaarkas. Er moet over gesproken worden. Jeroen ziet in zijn verbeelding de ballen vliegen, die hij in de tweede match met Cora opnieuw gemist heeft.
Hij is de vrouwen beu, meer dan beu.
Waarom verlangt hij ook dat zij een hart hebben, voor hem?
Wie vraagt er naar een hart, een gevoel, wien komt het ooit in de gedachte lief te hebben? Liefde geeft bovendien geen rechten. Hij wil het toch immers zelf niet, dat liefde rechten geeft? Alles moet immers een spel blijven, waarin hij tegenspeler is zonder zelfs maar een schijn van wrok? Heeft hij zelf niet vaak grof gespeeld, heeft hij niet Victoria gedupeerd en Caridad? De slagen met Co- | |
| |
ra's tennisracket heeft hij verdiend.
Hij denkt meteen: dat is een stomme sentimentaliteit, dat van die slagen. Maar de symboliek bevalt hem.
Hij weet er immers alles van, van Jules, en ook dat deze door dat nichtje is verlaten. Zijn ontkenning tegen Cora was een leugen. Maar Jules is zulk een erbarmelijke figuur, dat hij er geen medeweet van wilde hebben in het krampachtig gevecht met een vrouw. Jules heeft het hem snotterend verteld: Zij liet mij zitten op dat bal masqué, nadat zij een ballonnetje aan mijn jaskraag had vastgemaakt. ‘Ouwe vent’ heeft ze tegen mij gezegd, omdat ik doodverkouden was en van ellende niet meer kon.
‘Je móét ook niet verkouden zijn, stommerd’, denkt Jeroen geërgerd.
Maar hij voelt zich zelf zoo landerig, dat hij een nieuwe flesch bestelt. Drinken. Nauwelijks luistert hij naar het doezelige praten van Harry. Wat kunnen hem op het oogenblik zaken schelen?
Nu hoort hij Harry's stem zeggen:
| |
| |
‘Die nieuwe typiste is niet goed. Wij hebben geen erg gelukkigen greep. Juffrouw Alten was te brutaal, het “weesje” bleef op een dag weg, niemand weet waarheen zij verdwenen is....’
‘Het gaat ons niet aan, we zijn geen kindermeid,’ meent Jeroen bruusk, nog altijd starend in de spiegelende lichten van zijn glas. Alleen Harry ziet even voor zich het bleeke ernstige gezicht van een stil meisje met bruin haar.
|
|