| |
| |
| |
XII
Jim
Zij wordt wakker in een kamer.
Voor een spiegel staat een breede jonge man, zwart in een wit overhemd en scheert zich. In zijn spiegel ziet hij, dat zij het hoofd langzaam uit de kussens heft en wendt het gezicht naar haar om.
Celly ziet een donker gezicht, waarin het wit der oogen fel is, waarin naakte tanden in een glimlach naar voren komen uit gezwollen blauwe lippen, omzoomd door de dunne franje van zwarte snorhaartjes. Door haar heen schiet een onbestemde beklemming, een gevoel uit haar kindertijd, dat niet te benoemen is, maar dat zich toen verbond met den boeman, den weerwolf, den duivel.
De neger ziet, dat zij bang is en lacht geluid- | |
| |
loos. In dien lach, die zijn tanden geheel bloot legt, wijkt zijn voorhoofd in rimpels onder het kroezige haar. Om haar niet verder te verschrikken blijft hij bij den scheerspiegel staan, glimlachend en onbewegelijk. Celly gaat met de hand over de oogen en ziet den neger opmerkzaam aan:
‘Waar ben ik?’
‘Ik ben Jim Wilson. Ik heb je van de straat opgeraapt. Kon je daar niet laten verrekken. Zonde van zoo'n jong ding nog. Allemaal sneeuw op haar, veel sneeuw. Ze zou doodgevroren zijn als Jim niet langs gekomen was en haar had gezien en weggehaald. Ik heb je moeten dragen, klein ding. Gelukkig was het vlakbij. Nu, voel je je beter? Je hebt meer dan vierentwintig uur geslapen. Toen ik gisterenavond laat uit “Olympia” terug kwam sliep je nog. Gaat het nu beter?’
Celly knikt.
‘Dank u,’ zegt ze, ‘ja, ik voel me beter.’ Maar in werkelijkheid voelt zij zich nog zoo moe en zwak, dat zij zich maar met moeite op de ellebogen gesteund overeind houdt en
| |
| |
het liefst haar hoofd weer op het kussen liet zakken.
‘Daar, drink eens,’ zegt de neger en komt met een glas whisky soda. Celly brengt het even aan de lippen, geeft het dan weer terug. ‘Neen, dank u,’ zegt zij.
‘Wat is er gebeurd en waar kom je vandaan?’
Celly vertelt het in enkele woorden. Het kan haar nauwelijks meer schelen wat er gebeurd is en haar onverschilligheid laat haar om haar eigen verhaal lachen. Ook Jim lacht.
‘Ik mag graag zien, dat je vroolijk bent,’ zegt hij. ‘Ik ben ook vroolijk. Ik dans. Ik ben voordanser in de negerbar van “Olympia”. Ik dans voor de blanke heeren en de blanke vrouwtjes en laat ze in de handen klappen. Ik ben naast danser ook humorist en acrobaat en een succesnummer van me is de “mechanische man”. Dan kom ik uit een hoek van de zaal, doodstil en stijf, alleen mijn beenen verplaatsen zich met langzame rukken als de verspringende veeren van een mechaniek. Dan hef ik met een ruk mijn arm
| |
| |
met den wandelstok, en met een anderen ruk wend ik mijn hoofd, nu eens naar rechts, dan weer naar links en zoo schuif ik het zaaltje rond, langs de tafeltjes tot terug naar waar ik vandaan kwam en ieder zegt, dat het echt was, griezelig echt, zeggen jullie blonde meisjes. Kijk, zoo.’
En Jim verstart zijn lijf tot de verspringende bewegingen van een mechaniek en het trillende scheermes gaat langs zijn wang, maar een klein eindje er van af, zooals bij een mechanieke reclamepop voor scheermessen. Celly kijkt ondanks haar moeheid geboeid toe. Dit spel bevrijdt haar opeens van die doffe beklemming, die sinds het ontwaken op haar drukte. En als de neger lachend zijn natuurlijke houding herneemt en zijn scheermes met een elegant wijduit buigenden zwaai van den arm over de wang haalt, applaudisseert zij zelfs.
‘Wat ga je doen?’ vraagt de ander. ‘Ik jaag je niet weg. Je kunt heengaan.... je kunt ook blijven.’
Celly blijft.
| |
| |
Als Jim in gedachten zit speelt hij met zijn vingers. Dierlijk zijn dan zijn buigzame lange duimen: Celly heeft het meest noodig gehad den griezel voor die lange dierlijke duimen met de platte roze nagels te overwinnen. Jim zit de laatste dagen veel in gedachten, in een broeiende doffe droomerigheid. Hij droomt en mijmert. Dan is zijn gezicht melancholiek als van een ziek dier, dat het koud heeft in een broeikas.
Dien namiddag waren er bekenden, bevriende negers, op bezoek. Zij toonden een hoffelijke delicaatheid jegens Celly, als was zij de vrouw des huizes.
De zieke melancholie drukte Jim weer. Een der aanwezigen komt op hem toe, tikt hem zacht op den gebukten schouder. Een knippen met de oogen. De ander gaat naar de piano, zet zich voor de toetsen. Jim staat op
| |
| |
en plaatst zich naast den pianist. Hij haalt zijn zakdoek te voorschijn en veegt zich het voorhoofd af. Hij zet de borst uit, sluit de oogen en begint met een groote donkere stem, diep en toch vol ijl geluid de song:
In light and free jubilee days....
Er is een vreemde stilte gevallen. De pianist geeft op de piano zachtjes, met lichte syncopische stootjes, de begeleiding. De andere negers zijn opgestaan, plechtig en beschroomd zingen zij mee. Er is opeens iets van angstextase, uit oerbloed gewekt in de groote vuilwitte oogen onder de wijkende voorhoofden. Alleen de lippen bewegen, de groteske lippen der Chocolate Kiddies, vochtig van speeksel. De korte handen vouwen zich over de borst. Dan wordt het beklemmend. Het wordt een vizioen, wat hier opstijgt uit de harten der herinnering, uit de legenden der verdrukking, uit den nood der
| |
| |
vaderen, die allen hier in de smart en de verlossende hoop op God vereenigt. Celly's oogen zien dit:
Het sneeuwt. Over houten huisjes op de plantages sneeuwt het. Het sneeuwt uit witte wolken. Het sneeuwt over een engelenstoet van zwarte menschen, van negers, oude negers en jonge negers en kinderen. Oude negers met spierwit kroeshaar en gegroefde gezichten en open groote lippen en oude vrouwen met hoofddoeken, die met een Heils-armee-aanbidding in haar houding voorwaarts gaan onder een sneeuwval uit witte wolken. Noordwaarts gaan zij. Verder, verder trekt de stoet. Zwarte bosschen verheffen zich boven bevroren rivieren. Star en hard wordt de lucht. De adem wolkt uit nog warme monden, waarvan het speeksel op de kin reeds bevriest. De neusgaten gaan dicht van de ijspegels, die niet meer knappen bij het in- en uitademen. De nagels van de handen worden paars, worden blauw....
Dan, opeens uitbarstend, zonder merkbaren overgang, zet een matelooze vroolijkheid in.
| |
| |
Als een masker dat afgeworpen werd, is alle beklemming van de gezichten gevallen. De negers gesticuleeren en knikken en lachen tegen elkaar, als het Hallelujah uit de toetsen van de piano davert met fel geslagen accenten. De lijven wiebelen, trillen, draaien. Alles schudt ja, ja, aan deze menschen, die opgetogen zijn alsof zij elkaar een blijde tijding hebben te brengen: ‘Good news’. Jim heeft met zingen opgehouden. Hij begint zachtjes te dansen. Hij danst meer met de knieën dan met de voeten, zijn knieën wringen, veeren, schokken, slaan. Een klein tafeltje heeft hij opgenomen en balanceert het al dansend met een der pooten op de vlakke hand, aldoor maar lachend als een overmoedig kind. Alle knieën nemen den dans over, er is iets onontkoombaar electriseerends in deze rythmisch-schokkende knieen, dat ook Celly aansteekt en dat haar doet dansen met een veerende, omhoog en omlaag schietende gratie, waarover de anderen van bewondering in de handen klappen.
| |
| |
Als de bezoekers zijn gegaan, komt Jim op Celly af, betast haar armen, haar lendenen, haar borst. Legt beide handen vast om haar bovenarmen en tilt haar recht van den grond. ‘Uitstekend materiaal,’ knikt hij, ‘licht als een veer. Luister, ik wil je wat voorstellen. Ik heb een blanke partner noodig voor mijn dansavonden. Een blank meisje, dat met een neger danst, dat is een attractie. Ik zal je trainen. Wij zullen een goed paar vormen, samen, en je zult een groot succes hebben. Nu?’
Celly antwoordt niet, ziet strak voor zich uit. Waarom ook niet? denkt zij. Alles is mij hetzelfde.
Maar nog zegt zij niets.
De neger ziet haar aan. ‘Denk er eens over na.’ En gaat heen.
's Avonds, als hij terugkomt vindt hij een
| |
| |
starre Celly aan de tafel zitten. Haar armen, gesteund op de ellebogen, in een driehoekvorm met den tafelrand: de top ligt in de vingerspitsen die stijf tegen het voorhoofd drukken. In deze houding, met haar oogen binnen de donkere kap van haar vingers, zit zij onbewegelijk.
Als hij zijn vraag herhaalt heeft zij toegestemd. Maar haar vingers heeft zij niet van haar oogen genomen. De ander mag in haar oogen niet zien wat het haar gekost heeft: Jim is tenminste goed voor mij geweest.
|
|