tongen zouden verstijven in haar monden, want haar geweten zou het beletten.’
Maar het wonderlijke was niet dat de duivel in eigen persoon tot hem sprak, maar dat hij, de dominee opeens in het bijzijn van den duivel begon te zingen. Hij begon te zingen, triomfantelijk en luid datzelfde gezang, dat hij aan de meisjes eens had geleerd: ‘Eere zij God, eere zij God in den Hooge!’
De dominee zag den duivel zich als een speer rekken in den nacht, mager en harig als een woedende wolf. Hij was veel grooter geworden nu. Hij legde den arm om den schouder van den dominee en hield hem terug, zooals een vader zijn kind wegtrekt van het gevaar. Maar de dominee, zich omwendend, stiet opeens fel van razernij zijn armen naar hem uit. Zijn wurgende handen knelden in een nek, om een strot. Zijn vingers werden een schroef. Maar hij voelde ook hoe zijn eigen lichaam onder een druk langzaam, onweerhoudbaar achterover boog. Toen moesten zijn handen, die verbrandden als hadden zij in vuur gegrepen, loslaten. En achterover,