| |
| |
| |
VII
De verzoening der beesten
Den volgenden keer ging Jane alleen met Olivier. De dag schroeide als een heete muur. In een kleine auto, die ze gehuurd hadden reden zij af, de badpakken bij zich, recht naar het water.
Boven het water scheen de gloeiende hitte hooger te hangen, lag als een paarse rook over de boomkruinen. Zij doken ieder weg in hun badhokje en in hun engsluitende badpakken kwamen zij gaaf als jonge dieren in het daglicht terug.
Eerst zwommen zij. Jane dook, de beenen hoog, in rechten val van den springtoren, even geknakt in de lendenen. Olivier zag haar lichaam als een fanfarestoot met uit- | |
| |
gebreide armen de lucht in gaan vóór het paalrecht den waterspiegel doorboorde. Later lagen zij naast elkaar op het verste uiteinde van het steigertje. Het water was nu verlaten, velen lagen als zij in de stralende zon zonder wind.
Olivier had zich op zijn zij gerold, de ellebogen onder het hoofd, een sigaret hangend aan zijn lippen. Hij keek naar Jane. En hoe meer hij naar haar keek hoe meer een plotseling jegens haar opkomende vijandigheid toenam. De spanning van dit roerloos liggen, het turen van haar oogen tusschen de oogharen door recht voor zich uit, terwijl hij zich toch door haar bespied voelde en vooral die kleine beweging van haar hand door het water, zachtjes wuivend heen en weer als de staart van een kat, die op een vogel loert, wond hem verschrikkelijk op. Onbedwingbaar kwamen de gedachten in hem los: Wat heeft dit meisje me al een kwaad gedaan, verlummelde studie, speelschulden, bedrogen verwachtingen. En ik, wat ben ik eigenlijk voor haar? Hij werd nog verbitter- | |
| |
der bij het gevoel hoe haar ranke onaantastbaarheid zijn eigen leelijkheid scheen te honen, zoodat hij zich schaamde voor zijn knokige voeten, zijn te dunne, te pezige athletenbeenen met de lange zwarte haren. Hij beet zijn sigaret door midden; en in een doffe sombere woede hoorde hij zich zelf hakkelen: ‘Je bent niet eerlijk met mij’.
Maar Jane had nu eenmaal een manier om de meest ernstig bedoelde uitbarsting te niet te doen. Langzaam strekte zij een vinger uit. ‘Kijk,’ zei ze, ‘daar ligt een bootje. Roei me naar het eilandje verderop.’
Al zijn spieren krampten samen toen hij haar snel overeind zag schieten. Haar zwellende tors, oprijzend uit de hooge beenen, benam hem een oogenblik den adem.
Met een sprong over Olivier heen stond ze bij de boot. Olivier maakte het touw los, stiet van wal, roeide zonder te spreken, arbeidend met de riemen als een sombere galeislaaf, naar het groene eilandje vol lage wilgen. Jane was over de voorsteven aan land vóór Olivier een helpende hand had kunnen uit- | |
| |
steken, liet zich plat op den buik tusschen de struiken vallen; een en al spartelende ongedurigheid speelden haar voeten met elkaar. Olivier bleef naast haar staan, zij hoorde zijn adem slurpend zuigen. Nu schoof zij zich met de ellebogen op, haar gladde, bruine, als zij glimmende schouderbladen staken steil uit.
Olivier begon opnieuw:
‘Ik wil een antwoord.’
‘Wat voor een antwoord?’ Jane vroeg het, de oogen klein getrokken van verachting en met die tartende argeloosheid in haar stem, die hem zoo razend maakte. Haar neusvleugels trilden.
Toen was hij zich geen meester meer.
‘Slet!’
Met de schouders van iemand, die een deur wil in rammen rende hij op Jane in. Zijn ontzaggelijke, van hitte gezwollen handen, waarvan de aderen knoopen vormden, klauwden zich met een ijzeren verbittering vast om haar schouders, sloegen haar heen en weer of zij een moker zwaaiden, zoodat
| |
| |
haar lange haar tot over haar gezicht zwiepte. Als een worstelaar gebald wrong Jane een schouder los, zwijgend, met een uiterste onverzettelijkheid, waarvan de kracht zich spande in den blik van haar groot en dreigend geworden oogen. Haar puntige kin rees als een mes naar Olivier's woedenden kop. Maar reeds smakte zijn vuist haar opnieuw omlaag, en lag zij, met haar beenen stijf onder zich gevouwen, den arm op den rug gedraaid, den pols verstijfd in de klem van Olivier's onbewegelijke kracht. Met de andere hand hieuw de razende jongen haar om de ooren, zijn linkerschouder drukte, onderwerping dwingend, zwaar op haar nek. Doch met een duivelsche snelheid had Jane, woest en wanhopig in het besef de verliezende te gaan worden in dezen ongelijken strijd, het oogenblik benut, dat haar gezicht vrij kwam uit den druk van zijn persend geweld, en met alle kracht beet zij, beet zij met woedend-witte tanden in den schouder van haar overweldiger. Deze beet was zoo verschrikkelijk, dat een zware reuteling uit Oliviers
| |
| |
gorgelende keel drong en het bloed, de naakte huid overstroomend, in straaltjes huppelend tot in den oksel afliep. Olivier liet los, hijgde als onder een hartschok, greep met de andere hand naar het gekwetste vleesch. Jane gierde als een furie overeind in de fladdering van haar wild haar: ‘Beest! Bruut!’ en voordat Olivier, die zich reeds half had opgericht, haar ontwijken kon lag hij achterovergesmakt, met weggeslagen kin neergebokst door een rechte vuiststoot, hoog uit den schouder, die zijn tanden met een klap op elkaar deed botsen. Olivier lag een oogenblik versuft, weerloos. Maar Jane verwaardigde hem geen nieuwen aanval.
‘Spring in het water en zwem terug naar den wal,’ beval zij hijgend, met sidderend gestrekten arm. ‘Ik kom in de boot achterna.’ Olivier, onder haar bevelend gebaar uitkruipend, begaf zich te water, zwom met trage slagen terug. Jane, zwaar ademend haar borstkas uit het smalle badpak heffend, schoof een afgezakte schouderband omhoog; en wat achterblijvend roeide zij hem na.
| |
| |
Eenigen tijd later stond Olivier norsch en beschaamd voor zijn wagen, zette langzaam de motor aan. Jane gooide met een zwaai haar natte badpak op het bankje, stapte in, met kleine, onherkenbaar vijandige donkere oogen. Onder het witte Amerikaansche mutsje piekten nijdig de nog natte haarstriemen.
In een restaurant aten zij.
Bij den wijn brak de verbitterde stemming. De band speelde een dier te hoog gespannen, tusschen huilen en lachen verdwaalde jazzmelodieën. Er was opwinding van geluid en de rinkelende bedrijvigheid van opgediend eten in het zaaltje. Olivier danste solo met spartelende beenen en Jane stond voor hem, egaal heup wiegend op de maat en de handen twee aan twee over en weer gooiend als in een revue. Zij lachten nu veel en de anderen lachten veel.
Toen ging Olivier weer zitten, zijn gezicht werd opnieuw somber.
‘Waar denk je aan?’ vroeg Jane met iets slepends in haar toon, de blinkende vochtige oogen vlak voor de zijne alsof zij iets daar- | |
| |
binnenin wou bekijken en zij hing haar arm rond zijn nek. Haar vingers trokken aan een uiteinde van zijn dasje.
Olivier antwoordde niet, maar zijn mond trilde. Er werd niet veel meer gesproken. Ook Jane's gezicht stond melancholiek toen zij huiswaarts reden. ‘Krijg ik geen hand?’ vroeg de jongen neerslachtig, toen Jane zonder afscheid haar deur voor zijn neus ging dichtdraaien.
Om Jane's lippen ontwaakte een vage glimlach; doch het bewoog maar even. Zij trok hem aan een arm naar binnen. Zij stonden recht tegenover elkaar. Borst aan borst. Zwijgend.
Toen greep zij met twee kleine boosaardige vuisten de revers van zijn jas, kneep die langzaam stijf dicht tot onder zijn massieve kaak. En in dit gebaar was al de woede en verachting voor den gedulden man; omdat er voor de liefde nu eenmaal twee noodig zijn.
| |
| |
Jane trouwde, met veel lawaai. Achteraan de auto, waarin zij naar het stadhuis reden hing een gouden schoen en Olivier hadden ze rijst in zijn boord gestrooid. Van het stadhuis werd naar een kerkje gereden, waar terwille van de stemmigheid een oude organist een kwartier lang een paar plechtige stukken op het orgel speelde. De ouders van de bruid pinkten een traan weg, maar Jane kneep haar jongen in den arm en fluisterde hardop: ‘Hier heb je een bonbon. En als het nu maar gauw gedaan is.’
Na de trouwerij kwam de eetpartij en na de eetpartij, onder gefladder van zakdoeken, de reis. En Jane verdween, getrouwd en rijk, van het tooneel.
|
|