Haerlemsche Duyn-Vreucht
(1636)–C.P. van Wesbusch– Auteursrechtvrijin-hebbende: veel nieuwe, stichtelijke en vermaeckelijcke, amoureuse liedekens ende gedichten; soo op versierde, als waerachtige geschiedenissen gemaeckt
[pagina 86]
| |
So mach ick immers niet de Vrouwen heel vergeten;
Te raden van de Vrucht die Godt verboden heyt.
En die met Venus pleegt, het geen u staet verboden;
En lockt daer neffens oock het Mannelijck geslacht:
Treed uyt dit dwalent perc, en soeckt den God der Goden
Eer g' in een vuylnis-back, en helsche damp versmacht.
Haer Lust-prieelen schout, daer 'r danssen ende springen
Des avonts wert gedaen, des morgens niet te min;
Wilt u van Cupido, en sijn gespook: bedwingen,
Stelt zijn hanteering vry te samen uyt u sin.
Tis waer, hy is wel schoon, en huys om by verkeeren;
Sijn Pijltjes zijn vergult, en wonder schoon gemaeckt.
Maer als hy die begint met louter Roet te smeeren,
En dat hy dan u hart met so een Schichten raeckt;
Dan wert by u gepleegt, het klagen ende steenen;
Dan moet ghy onder d'hant van Doctor Medicijn;
Die sal u 't dartel vleys purgeren tot de beenen,
Doen drincken Dranck op Dranck, voor d'onlijd'lijcke pijn.
De pijn ist niet alleen: 't schoon aensicht wert geschonden
Ia dickmael neus en mont raeckt t' eenemael van kant;
En dit noch al het minst; maer denct eens op de sonden
Die 't alles overtreft, ja pijn, en werelts schandt.
Dus siet wel toe in tijts, en leert Cupido myden;
Als hy u komt aen boort, met zijn verleyders Tong:
Verweert u met dees Schilt, en wilt hem vry bestryden
En licht dat ghy verwint een Guyt, een kleyne Iong'.
|
|