- Weten ze veel, zei de kok. Ze heeft bij mij thuis geslapen, na de vorige reis, dus ik ken het weten.
Zeer juist. Maar even later zag ik een stoker de kat aanspreken, en achter het haveloos oor streelen, onder den naam van Marietje. Zij lag daarbij heerlijk te gonzen en met den staart te slaan; men zou zweren dat zij Marietje heette...
Een moeilijk probleem, en dat bij een zoo bleekneuzig en miserabel stuk scheepskat. Maar ten slotte heet zekere godin al naar haar aanbidders Astarte, Venus, Aphrodite... Dien avond laat hoorde ik haar nog met Cornelia aanspreken.
Een kat is zacht, speelsch, onbegrijpelijk, en gezelschap... En wij zijn al een week eenzaam varende, bij wild en bij mooi weer...
- Nu had ik, zei ik langs den neus weg, op de brug, toen de kat met de vele namen het trapje weer op kwam stuiven - nu had ik wel eens vernomen van scheepskatten die gaan passagieren, zoodra het schip vast maakt, en prompt vijf minuten voor varen weer aan boord komen...
- Ja, dat kan, zei de derde. Wij hadden die rooie...
- Er is mij, zei ik, zelfs verteld dat er katten waren die in de papieren keken en op de klok.... En altijd netjes op tijd. Om zoo te zeggen, als een mensch.
- Ik heb een kat gekend, zei de eerste stuurman (om het gesprek een doodsteek te geven) die met een wekkertje om haar hals van boord ging, en 's morgens met een taxi op de ka stond; maar daar zaten dan ook een man en een meisje in...
- Nou ja, zei de ander, maar die rooie had toch zoo iets.
- Die is evengoed een keer niet meer aan boord gekomen, zei de eerste. Nou jij weer.
- Nou ja, zei de derde, dat was toch een mooie kat, die rooie.
- Ik heb, zei ik, om ook een duit in het zakje te doen, een kat meegemaakt die in Malaga een jaar geleden van boord was gegaan, en toen over de plank kwam op hetzelfde schip, met haar man, of, daar wil ik af wezen, met zijn vrouw, en zeven katten-kinderen.