licht. Hij ruikt er eens aan. Hij knikt tegen den man achter de toonbank en die knikt tegen hem.
‘Als een spijker zoo droog’ zegt hij trotsch.
‘Ts!’ zegt de vreemdeling als hij den eersten druppel achter zijn kiezen heeft. Iedereen knikt hem toe. Zoo is het.
‘Zoals ik zei’ zegt de man achter de toonbank bescheiden maar stralend. Het is zeer goed dat een beschaafd vreemdeling zegt hoe goed zijn manzanilla van het beste vaatje is. Het is een eer.
De stemming is beminnelijk. De worstjes bengelen boven de toonbank, druk bezocht door vliegen. De man achter de toonbank geeft er eentje weg voor de eer van het vaatje.
‘Daar wil ik wel twintig liter van hebben’ zegt de vreemdeling. Het wordt doodstil, in Bonanza's eerste café. Twintig liter! Het vaatje houdt er zestig. Ook de man achter de toonbank wordt doodstil. Zijn glimlach bevriest, hij is beleedigd. Denkt de vreemdeling dat hij te koop is?
‘Onmogelijk’, zegt hij kortaf.
‘Waarom?’ vraagt de argelooze vreemdeling.
‘Omdat het onmogelijk is’ zegt hij. ‘Ik kan UEd. acht liter geven.’ Men glimlacht. De eer van het dorp is gered. Juanito Perez is een behoorlijk man. Hij verkoopt den besten wijn van het dorp niet maar zoo aan een vreemdeling. Goed, denkt de vreemdeling, en bestelt nog twee boerenfluitjes de la casa, een voor Juanito, en drinkt ter eere van Fitzgerald die den Omar Khayyam schreef:
I often wonder what the Vintners buy
One half so precious as the goods they sell.
Hij heeft geleerd wat een fino, een oloroso en een solera zijn - 't geen ook u nader verklaard zal worden.
Maar een barbaar is een barbaar, zelfs als hij sherry weet te waardeeren. Als een vreemdeling zijn acht liters bemande flesch heeft gestouwd en het is drie uur 's middags, en het schip zal eerst om vier uur varen met het tij, komt hij op een gedachte, niettegenstaande de hitte en de vliegen, en hij stapt nog eens in het motorvletje.